Streven. Vlaamse editie. Jaargang 58
(1990-1991)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 543]
| |
Rene Girard voor de spiegel van Shakespeare
| |
[pagina 544]
| |
onthutsende reactie een typische tribulatie van elk menselijk verlangen, dat in zijn behoefte aan bevestiging gretig parallelle verlangens oproept om ze daarna te ervaren als een ongehoorde belediging. Leontes wil dat zijn vrouw zijn warme belangstelling voor zijn beste vriend zou delen; als de verstandhouding te goed verloopt, voelt hij zich uitgesloten... | |
Terug naar af?Het is intussen alweer dertig jaar geleden dat René Girard voor het eerst van zich deed spreken. In vergelijking met wat later volgde had zijn eerste studie, Mensonge romantique et vérité romanesqueGa naar eindnoot2, nog een smal onderwerp. Het ging er ‘enkel’ om vijf tenoren van de moderne roman, Cervantes, Stendhal, Flaubert, Dostojevski en Proust. Voor René Girard zochten en vonden ze alle vijf eenzelfde ‘romaneske waarheid’: hun belangrijkste werken toonden keer op keer hoe de meeste als spontaan ervaren Verlangens bij nader toezien ondergronds geïnspireerd blijken door het voorbeeld van belangwekkende derden. De grote romanciers schetsten een pathologie van dit mimetisch verlangen: de behoefte zich voortdurend op te tillen aan stimulerende voorbeelden was goed voor een oeverloze nasleep aan rivaliteiten, ontgoochelingen en alsmaar wanhopiger noodoplossingen en vervangdromen. Alleen het laatste hoofdstuk van het essay klonk opwekkender. Daar heette het dat de auteurs zich door het schrijven gaandeweg aan de kwade fascinaties ontworstelden; ze sloten hun werken dan ook dikwijls af, in de epiloog van Don Quichotte of in Prousts Temps retrouvé, met een relaas van die verlossing. Elf jaar later probeerde René Girard in La violence et le sacréGa naar eindnoot3 letterlijk de complete wereldgeschiedenis op één gemeenschappelijke noemer te plaatsen. Hij stelde, zoals veel andere recente antropologen, dat mensenmaatschappijen zich in de eerste plaats moeten indekken tegen hun eigen intermenselijk geweld eerder dan tegen het gevaar van materiële schaarste. Ze zouden dat risico bezweren via een complex systeem van dikwijls zelf gewelddadige voorzorgen, die stuk voor stuk zouden teruggaan op een archaïsch zondebokmechanisme. Rituelen en mythen over de hele wereld bevatten dan vervormde herinneringen aan dat grondgebeuren. Daarnaast vond hij zijn visie bevestigd in de Griekse tragedie. Sofokles en Euripides ontpopten zich als antieke voorlopers van de in La violence et le sacré ondernomen ontmaskering. In hetzelfde werk spuide Girard zijn eerste kritiek op | |
[pagina 545]
| |
de psychoanalyse: Freud zette verrassend talrijke stappen in de richting van de mimetische psychologie, maar verkoos uiteindelijk toch alle problemen toe te schrijven aan spontaan foutlopende oedipale verlangens. Met Des choses cachées depuis la fondation du mondeGa naar eindnoot4 is het systeem definitief rond. Het eerste en het derde deel van dat hoofdwerk presenteert een meer systematische uitwerking van de in La violence et le sacré geponeerde stellingen; tussen de uiteenzettingen over de zondeboktheorie en de moderne psychologie zorgt het tweede deel voor een uitvoerig bijbelcommentaar. Girard ontdekt in de bijbel een oproep tot geweldloosheid en een systematische ontluistering van de traditionele gewelddadige ordes. De hele verdere geschiedenis is een moeizame verwerking van die Openbaring, die de mensheid definitief en onomkeerbaar op een nieuw pad zet. Wie een zo omvattende visie uitwerkt, kan zich achteraf eigenlijk alleen nog maar herhalen. Le bouc émissaireGa naar eindnoot5 commentarieert, zonder al te verrassende ontdekkingen, een nieuwe lading mythen en bijbelteksten. La route antique des hommes perversGa naar eindnoot6 spitst zich toe op het Boek Job: de gesprekken op de bekende mesthoop zitten op hun beurt boordevol verwijzingen naar het zondebokmechanisme. Beide werken spreken occasioneel over recentere teksten en over problemen uit onze eigen 20e eeuw. René Girard leek zich met dat al toch definitief afgewend te hebben van zijn oorspronkelijke voorkeurbelangstelling voor de moderne letterkundeGa naar eindnoot7. Zijn nieuwe boek, Shakespeare. Les feux de l'envieGa naar eindnoot8 bewijst dat hij ook op dat terrein nog originele dingen weet te verteilen. | |
Oude problemen opgelostBlijft de vraag of al die nieuwe inzichten ook waar zijn. Indrukwekkend zijn ze in elk geval. Wie Girards vroegere werken heeft gelezen, weet dat de meest onverwachte vaststellingen bij hem dikwijls verrassend vanzelfsprekend klinken; ook dit Shakespeare-boek getuigt van zijn wondere gave met veel brio open deuren in te trappen op plaatsen waar men voordien enkel een blinde muur zag. Zoals bekend zit de Shakespeare-kritiek opgezadeld met een lange waslijst interpretatieproblemen, waarbij de filologen dikwijls zelfs in arren moede suggereren dat de tekst wel corrupt zal zijn of dat Shakespeare om zijn acteurs op de planken te houden overhaast had moeten werken. Die zwakke plekken worden hier vaak de sterkste bewijsplaatsen. | |
[pagina 546]
| |
Julius Caesar geldt traditioneel als een nogal onevenwichtig opgezette tragedie. De hoofdpersoon wordt halfweg het derde bedrijf vermoord; wat dan volgt is een nieuwe intrige, die een heel andere sfeer ademt. René Girard gelooft liever dat de Caesarsmoord en de stichting van het Romeinse Keizerrijk voor Shakespeare één gebeuren zijn: het gaat om een in al zijn stadia herkenbaar zondebokmechanisme, dat dan wel veel grilliger en irrationeler verloopt dan de idealistische leider van de samenzwering dacht het te kunnen plannen. Het ging er Brutus om de Republiek opnieuw te stichten; in de praktijk komt het tot een nieuwe orde, waarbij zijn cynische tegenstanders de volkswoede unaniem tegen de moordenaars van de goddelijke Caesar polariseren. Troïlus and Cressida heeft nog een slechtere reputatie. Voor veel critici is het stuk weinig meer dan een slordige verwerking van een verzameling zelf al niet te zorgvuldig opgezette Middeleeuwse Trojeromans. Girard ontdekt er veel systeem in; volgens hem verkent Shakespeare met de rare inconsequenties van zijn personages een schemer- en crisiszone van de mimetische psychologie. De gebruikelijke oplossing van dit soort crises komt even in zicht waar het laatste bedrijf een ontluisterende versie van de dood van Hector weggeeft. De Trojaanse prins sneuvelt hier niet in een edel tweegevecht met Achilleus; hij wordt door diens soldaten bepaald onridderlijk neergesabeld op een moment dat hij weerloos is omdat hij juist van wapenrusting verandert. Die moedwillige afwijking van de canonieke, Homerische traditie wordt doorgaans gedoodverfd als de ernstigste smaakfout van het hele werk. Wie gelooft dat een collectieve moord, een lynchpartij de weinig glorieuze ultieme inhoud van elk zondebokmechanisme is, vermoedt meteen dat er meer aan de hand is. De lange aarzelingen van Hamlet, die er maar niet toe komt de energie op te brengen om zijn vermoorde vader te wreken, zijn sinds de Romantiek het meest irriterende probleem van de Shakespeareexegese. René Girard merkt er nuchter bij op dat Hamlets vader in zijn verrotte koninkrijk Denemarken zelf de nodige moorden op zijn geweten had; als Claudius hem op zijn beurt vermoordt, wordt hij een dubbelganger van zijn slachtoffer. Tegenover zo'n banaal, verwisselbaar personage kan Hamlet geen absolute verontwaardiging opbrengen. Het lukt pas als Laertes, die zijn vader Polonius moet wreken, een stimulerend voorbeeld in die richting geeft. | |
[pagina 547]
| |
Shakespeares bredere wijsheidDe tekstcommentaren van Les feux de l'envie zitten vol schitterende vondsten; dat de oude knelpunten uit de wereld worden geholpen en de nieuwe analyses inderdaad waar zijn is daarmee nog niet gezegd. Een wantrouwige lezer zou allerlei vragen kunnen stellen bij het contrast tussen dit Shakespeare-boek en Girards eerste essay over de moderne roman. In beide gevallen heet het dat grote schrijvers blijk geven van een geprivilegieerd inzicht, dat zowel de evidenties van het gezond verstand als die van de gangbare menswetenschappen ver achter zich zou laten. De boodschap die René Girard bij Shakespeare ontdekt valt een stuk breder uit dan die van de romanciers. De supplementaire inzichten van Shakespeare vertonen een opvallende overeenkomst met de belangrijkste gedachten uit de sinds 1961 verschenen globaalstudies. Enerzijds blijken heel wat stukken vooruit te lopen op Girards bezwaren tegen de psychoanalyse. Freuds belangrijkste fout is, in dit perspectief, dat hij alle psychologische problemen toeschrijft aan een oorspronkelijke, nooit bevredigend verwerkte botsing met een oedipaal vaderverbod. Girard constateert opgetogen dat ook Shakespeare de rol van de vaders al graag relativeert en de liefdes van zijn komedies liever laat vastlopen in een mimetische doolhof. Anderzijds kwam ook het zondebokmechanisme in Mensonge romantique nergens aan bod; Shakespeare had het er zo te zien regelmatig over. Ik geloof niet dat die overeenkomsten de zaak echt op de helling zetten. In de nu al enkele decennia oude dialoog van de literatuurstudie met de menswetenschappen behoren ze tot de gebruikelijke gang van zaken. Wie psychoanalytische of sociologische tekstanalyses schrijft, gebruikt de theorieën van Freud of Marx als werkhypotheses, die hem helpen in de bestudeerde teksten onvermoede betekenissen te ontdekken; als dat voor veel teksten blijkt te lukken is dat een argument te meer voor de juistheid van die theorieën. René Girard doet in feite precies hetzelfde, het komt alleen anders over omdat hij zowel de theorie als de toepassing levert. Dat hadden we allang niet meer meegemaakt. De lezer vermoedt intussen allicht dat de toepassing mij, globaal gezien, erg overtuigde. De theorieën van René Girard, die bij een eerste kennismaking - of in een summiere samenvatting zoals de mijne - onvermijdelijk zweverig-fantastisch overkomen, gaan een stuk minder onwaarschijnlijk klinken als men merkt hoe nauwkeurig en genuanceerd ze bij een werk als dat van Shakespeare blijken te passen. | |
[pagina 548]
| |
Het klopt zelfs zo perfect dat Girard ergens ironisch suggereert dat een schijnbaar lichtvoetige komedie als A Midsummernightsdream verplichte lectuur voor alle studenten antropologie zou moeten worden; veel illusies zal hij zich daar wel niet over maken. Mijn enige voorbehoud bij dat alles is dat Girards interpretatie bijna te volledig past. In Mensonge romantique et vérité romanesque ging het, van Cervantes naar Proust, om steeds ernstiger, pathologischer stadia van de moderne mimetische psychologie. René Girard veronderstelde dat elke romancier voor zijn tijd getuigde en dat de zaken dus historisch van kwaad tot erger geëvolueerd waren. Don Quichote zou, met andere woorden, nog tamelijk prille, unschuldige varianten van het mimetisch verlangen ter sprake brengen omdat de getormenteerde versies eigenlijk pas sinds de Romantiek echt van de grond kwamen. De echte verschuivingen liggen dan niet in de verbeelding van de auteurs, maar in de alledaagse werkelijkheid die hen generatie na generatie inspireerde. Het komt er uiteindelijk op neer dat onze moderne wereld psychologisch voortdurend moeilijker leefbaar zou zijn geworden, een vermoeden waarvoor trouwens ook heel wat mentaliteitshistorische studies de nodige aanzetten bevatten. Nu verneinen we dat Shakespeare, hoe dan ook een zelfs iets oudere tijdgenoot van Cervantes, de hele evolutie al zou overzien. De Shakespeare van Les feux de l'envie zweeft ergens boven de geschiedenis. Wie dat wenst kan natuurlijk aannemen dat het genie aan elke situering ontsnapt. Toch vraag ik me af of René Girard de bijzonder prestigieuze bevestiging van zijn inzichten die hij bij Shakespeare ontdekte niet te exhaustief heeft uitgebuit. Opzichtige anachronismen zijn er zo te zien niet bij. Ik heb wel de indruk dat sommige analyses de psychologie van de betrokken personages discreet moderniseren. Om het bij het extreemste voorbeeld te houden: Pandarus, in Troïlus and Cressida, wordt opgevoerd als Shakespeares meest Dostojevskiaans personage; de paragrafen over zijn bedoelingenGa naar eindnoot9 vullen één van de zeldzame bladzijden van het essay waarop bijna geen citaten voorkomen. De motivaties die Girard hem toeschrijft passen uiteraard bij de rol die hij in het stuk moet spelen; dat de tekst er met geen woord naar schijnt te verwijzen geeft veel te denken... | |
Problematische bekeringHet oeuvre van de grote romanschrijvers uit Mensonge romantique loopt telkens uit op een moment van bevrijding, een verlossing uit de | |
[pagina 549]
| |
verlammende fascinaties van de mimetische psychologie. René Girard onderkent er keer op keer, al was het maar via enkele metaforen, een religieuze dimensie. Na de exegeses van Des choses cachées, waar de bijbel de hele wereldgeschiedenis een nieuwe start leek te gevenGa naar eindnoot10, mocht dat perspectief in het nieuwe Shakespeare-boek zeker niet ontbreken. Girard vond wat hij zocht in de ontknoping van Shakespeares voorlaatste werk, A Winters' Tale. We zagen al hoe de openingsscènes hem een schoolvoorbeeld bezorgden van de inconsequenties van de mimesis: koning Leontes vraagt zijn vrouw hun gast zo vriendelijk mogelijk te overreden wat langer te blijven en wordt dan jaloers om haar hartelijkheid. Onredelijke jaloezie is bij Shakespeare een veelvoorkomend thema (Othello); het verschil is dat de kwalijke gevolgen ditmaal slechts de eerste helft van het stuk vullen en dat Leontes daarna nederig schuld bekent. Omdat het stuk nu eenmaal een sprookje is blijkt de aangerichte schade niet onherstelbaar. De te vondeling gelegde ‘bastaard’-dochter, die van de klassieke herder-die-haar-vond de toepasselijke naam Perdita meekreeg, komt door een onwaarschijnlijk toeval terecht. Haar doodgewaande moeder zat vijftien jaar lang bij een trouwe hofdame ondergedoken. Leontes' bekentenis is in Shakespeares werk inderdaad een novum: Othello kon de ultieme verantwoordelijkheid voor zijn waangedachten nog afschuiven op de zondebok IagoGa naar eindnoot11; Leontes heeft geen enkel alibi meer en geeft uiteindelijk toe dat de hele fout bij hem lag. Waar René Girard stelt dat hij zodoende alle mimetische obsessies overwint, vergeet hij m.i. dat de twee personages een totaal verschillend soortelijk gewicht hebben. Othello is een psychologisch bijzonder verzorgde tragedie, A Winters' Tale een sprookjesachtig intrigestuk waar de personages steevast op het juiste moment bijdraaien als dat voor het vervolg beter uitkomt. Girard doet zijn best om de nieuwe opstelling van Leontes de voor zijn theorie gewenste religieuze coördinaten te geven; het resultaat valt bepaald dunnetjes uit. Het belangrijkste argument is dat de slotscène een soort verrijzenis te zien geeft. De hofdame die koningin Hermione vijftien jaar herbergde nodigt de koning uit in haar villa een bijzonder gelijkend standbeeld van de overleden vorstin te komen bewonderen. Terwijl Leontes het ontroerd bekijkt en zich andermaal nederig op de borst klopt, stapt het vermeende standbeeld van zijn voetstuk. Dat die coup de théàtre symbool staat voor een psychologische verrijzenis van Leontes zelf wil ik desnoods geloven; gebeuren en symbool zijn in dat geval overigens slordig ge- | |
[pagina 550]
| |
synchroniseerd omdat Leontes' eerste bekentenis al halfweg het derde bedrijf opduikt. Religieuze connotaties zijn er alleszins niet bij: de slotscène is een rabiaat onwaarschijnlijke en daardoor ook een ideaal verrassend happy end, maar absoluut geen mirakel. De tekst bevat ook geen enkele metafoor in die richting. Girard vergast de lezer op een overigens mooi uitgewerkte vergelijking met het Paasgebeuren, maar Shakespeare vraagt niet om een dergelijke glose. Het voorlaatste hoofdstuk van Les feux de l'envie is in feite het zwakste van de reeks: René Girard heeft zich net even te exhaustief in Shakespeare willen herkennen. De verleiding moet groot geweest zijn. Girards theorieën blijken op te veel vlakken lumineus bij het oeuvre van Shakespeare te passen. De mimetische psychologie heeft er voortaan een kroongetuige bij! |
|