Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1036]
| |
ForumDe ‘World Convocation’ van Seoel als uitdagingAls uitloper van een aantal regionale bijeenkomsten en als bevestiging op wereldvlak van de beweging tot bewustwording van vragen rond Gerechtigheid, Vrede en Heelheid van de Schepping (in het Engels: Justice, Peace and Integrity of Creation - JPIC) had van 5 tot 12 maart 1990 te Seoel de grote World Convocation van de Wereldraad van Kerken (WRK) plaats. In moeilijke omstandigheden voorbereid en met interne spanningen uitgewerkt heeft deze wereldconferentie slechts een deel van haar - trouwens sterk overladen - agenda kunnen afwerken. Volgens de bekende trilogie van het zien, het oordelen en het handelen had de World Convocation drie stappen moeten zetten. Kort samengevat kan men zeggen 1) dat Seoel niet in staat geweest is de eerste van deze taken te volbrengen: nl. de analyse van de bedreigingen die boven onze kwetsbare wereld hangen en die het lot van de komende generatie zullen bepalen; 2) dat de conferentie er wél in geslaagd is in een tiental punten theologische grondovertuigingen te formuleren t.a.v. het JPIC-proces ten einde de inzet van de kerken en van de christenen op dit gebied te funderen; 3) dat de convocatie gepoogd heeft een aantal gemeenschappelijke verplichtingen of wederzijdse engagementen te concretiseren; een poging waarin zij voor een aanzienlijk deel geslaagd is. Of deze oecumenische wereldbijeenkomst als een ontgoocheling of zelfs als een mislukking moet worden bestempeld, is de vraag die nu allerzijds gesteld wordt. Na afloop was het voor de belangstellende moeilijk, zoniet onmogelijk van het gebeuren in de hoofdstad van Zuid-Korea een duidelijk beeld te krijgen. Een deel van de kerkelijke pers in Europa - vooral dan in West-Duitsland - liet zich vrij kritisch uit terwijl b.v. de Koreaanse pers de bijeenkomst veeleer positief benaderde. De vraag naar het al of niet geslaagd zijn kan alleen beantwoord worden tegen de achtergrond van de verwachtingen die gekoesterd werden. Wie van Seoel een echt ‘vredesconcilie’ verwachtte komt bedrogen uit maar in de kringen van de WRK had men zulke hoop allang opgegeven. Wie te Seoel op de eenvoudige voortzetting van BaselGa naar voetnoot1 op wereldvlak hoopte, kan alleen ontgoocheld zijn, maar reeds voor mei 1989 was uitdrukkelijk voor dergelijke verwachting gewaarschuwd. Veel luider en pregnanter dan te Basel denkbaar was, hebben te Seoel de aanklachten van zovele verarmde, onderdrukte en strijdende klassen en volken ons in de oren geklonken. En alleen daardoor al was er geen continuïteit tussen mei 1989 te Basel en maart 1990 te Seoel. De organisatoren van Seoel hadden het zich voorwaar niet gemakkelijk gemaakt: 1) m.b.t. de samenstelling van de conferentie werden niet alleen lid-kerken maar ook actiegroepen en ‘bewegingen’ uitgenodigd; | |
[pagina 1037]
| |
2) uitgaande van de overweging dat het JPIC-proces de hele mensheid aangaat waren ook afgevaardigden van de grote wereldgodsdiensten aanwezig; 3) speciale afgevaardigden van ‘inheemse bevolkingen’ van Noord- en Zuid-Amerika, van Nieuw-Zeeland en de Pacific kregen een belangrijk aandeel in de openbare tussenkomsten; 4) de tijd om het voorbereidend document in overleg met de basis grondig door te nemen is geheel te kort geschoten (sommige niet-Europese afgevaardigden kregen het document voor het eerst in handen bij hun aankomst te Seoel); 5) binnen de Koreaanse context met zijn militaire verdeeldheid, zijn hevige politieke spanningen en scherpe sociale tegenstellingen, was de wereldconferentie eigenlijk geen welkome gast; 6) bij gebrek aan nauwe banden met de nieuwe strekkingen in sommige Oost-Europese landen was de WRK er niet in geslaagd over representatieve woordvoerders te beschikken (Oost-Duitsland uitgezonderd); 7) de medewerking van rooms-katholieke zijde die tenslotte minimaal bleek te zijn, heeft er ook toe bijgedragen dat de voorbereiding afgeremd werd. De negatieve houding vanwege de officiële instanties van de rooms-katholieke kerk werd te Seoel echter op onverwachte wijze gecompenseerd door de opkomst van een 200-tal katholieke advisors, bezoekers of ‘journalisten’ die aldus op spontane wijze de solidariteit van de katholieke basis met het conciliair proces demonstreerden. Toch moeten we ook wijzen op de grote verdiensten van de initiatiefnemers van Seoel. Op de eerste plaats komt de WRK alle lof toe om op wereldniveau een openbare tribune te hebben ingericht waarop de grote spanningen in de huidige wereld, in alle vrijheid en alle openheid, tot uitdrukking konden komen. De bekwaamheid om de moeilijkste conflicten aan de oppervlakte te brengen blijft een bijzondere vaardigheid van Genève die nooit genoeg gewaardeerd kan worden. Jorge Peixoto, een franciscaan uit Uruguay, te Seoel als ecologisch expert uitgenodigd, verklaarde dat de katholieke kerk op dit stuk nog veel te leren heeft van de ‘nederigheid’ waarmee op de convocatie door allen, op voet van gelijkheid, aan het conciliair proces voor JPIC gewerkt was. Ook al is het waar dat de formele doelstellingen van de wereldconferentie niet allemaal gerealiseerd werden, toch blijft het niettemin zo dat Seoel één belangrijk resultaat bereikt heeft. De convocatie stelde nl. de juiste vragen voor de toekomst en confronteerde aldus christenen en kerken met de meest dringende agendapunten van het einde van deze eeuw. De gerechtigheid als prioriteit staat centraal in de boodschap van Seoel 1990. De drie aspecten van het conciliair proces worden onderling verbonden door deze eis. Voor de christenen en de kerken uit de bevoorrechte landen van de economische welvaart is dit een oproep tot schuldbesef en tot bekering. Het mislukken of het welslagen van Seoel blijft tenslotte totaal afhankelijk van onszelf, van de wijze waarop wij de vragen die nu met aandrang tot ons gericht werden, zullen weten te beantwoorden. Zullen wij hieraan de vereiste aandacht besteden of zullen wij de noodkreten van Seoel rustig naast ons neerleggen om dan tot de ‘orde van de dag’ van ons gewoon leventje over te gaan?Ga naar voetnoot2 Jan Grootaers | |
[pagina 1038]
| |
Over humeuren en temperamentenVóór de AKO-prijs 1990 op 17 mei Il. toegekend werd aan Louis Ferron voor zijn roman Karelische nachten, werden Gerrit Komrij en de debutant Frans Pointl als de grootste kanshebbers getipt. Gerrit Komrij was genomineerd voor zijn encyclopedie van het gevoel Humeuren & temperamentenGa naar voetnoot1. Zijn boek bevat 90 korte essays of columns met betrekking tot menselijke gevoelens, emoties en hartstochten, alfabetisch geordend van ‘aanstellerij’ tot ‘zuiverheid’. Humeuren & temperamenten is stilistisch knap geschreven. Door zijn vorm - de lezer kan er in grasduinen en zijn lectuur onderbreken zonder de draad kwijt te raken - is het een ideaal vakantieboek voor wie ook zijn geest wil ventileren. Komrij schrijft luchtig, maar zijn beschouwingen hebben meer substantie dan lucht. Hij graaft soms diep zonder de lezer te verpletteren onder het gewicht van wat hij spittend naarboven haalt. De titel van zijn vorige bundeling van satirische en polemische bijdragen, Lof der simpelheid (1988), hield een expliciete verwijzing in naar Erasmus' Laus Stultitiae. Humeuren & temperamenten heeft Spinoza's theorie van de gevoelens in het derde boek van zijn Ethiek als ankerplaats. In zijn Geschiedenis van de Westerse Filosofie heeft B. Russell de psychologie van Spinoza volkomen egoïstisch genoemd. Egoïsme en grote zelfingenomenheid - niet zonder ironie echter - zijn Komrij niet vreemd. In interviews geeft Komrij b.v. volgend zelfportret weg: ‘Ik kom uit een sympathiek arbeidersgezin en word dus gedreven door mateloze eerzucht en hoogmoed want ik vind dat het in het geheel geen nut heeft om bescheidenheid te veinzen. Net zo min dat het nut heeft om te zeggen dat je een jongen van de vlakte bent. Ik heb geen enkel contact met wat men ‘eenvoudige mensen’ placht te noemen. Door mijn talent word ik gedreven om altijd weer het onmogelijke te proberen en zo is het waar: alles wat mijn handen aanraken wordt in goud veranderd’Ga naar voetnoot2. Komrij houdt van pose en provocatie, maar altijd met stijl. In Dit helse moeras (1983) doet hij dat b.v. via een aantal stellingen over kunst, kunstonderwijs, kunstbeleid en kunstenaars. Ik citeer uit de tiende stelling: ‘Kunstenaars hebben geen ideeën, hebben geen gedachten. Ze zijn op zoek naar formuleringen en manieren van uitdrukken - of liever: bij het ontwikkelen van hun ideeën en gedachten staan de barrières van de formule in de weg, er dringen zich constructies op waardoor ze steeds weer van richting veranderen. De formuleringen, de uitdrukkingswijzen blijken achteraf zélf de ideeën te zijn. De stijl is de gedachte. Kunst is sociaal even nutteloos als wetenschappelijke research: maar beide kunnen de wereld veranderen’ (pp. 195-196). Onder het mom van een generaliserende stellingname typeert Komrij hier haarscherp zijn eigen oeuvre. Dat de moderne kunst naar zichzelf verwijst - het l'art pour l'art van de Tachtigers - en dat de communicatie via vormen veeleer dan via inhouden gebeurt, blijkt uit de geciteerde stelling en uit zijn niet aflatende zorg voor de verwoording. Door de formulering alleen al wordt het lezen van Komrij een bron van genot. Hoewel men het grondig oneens kan zijn met een door Komrij ingenomen standpunt, men moet altijd toegeven dat het frappeert. Als hij in Humeuren & temperamenten onder het lemma ‘Tegenspraak’ schrijft: ‘Een schrijver dient alleen het belang van zijn eigen partij. Geen enkel programma van een politie- | |
[pagina 1039]
| |
ke beweging valt daar naadloos mee samen. Een kunstenaar die zich in dienst stelt van een politieke partij houdt op kunstenaar te zijn’ (p. 165) dan gaat hij natuurlijk voorbij aan de traditie van dichters en schrijvers (Brecht, Neruda, Grass, e.a.) die vinden dat literatuur ook buiten-literaire doeleinden kan nastreven. Maar als je zijn uitspraak dan verbindt met zijn oordeel over politici en motieven, dan verdwijnt de frons in je voorhoofd omdat Komrij ‘politiek’ als synoniem gebruikt voor ‘ideeënloos’. Men heeft Komrij een misantroop genoemd en dat het terecht is, wordt in Humeuren & temperamenten bevestigd door uitspraken als: ‘Het is misschien wat beledigend de mens met een wandversiering te vergelijken. Beledigend voor de wandversiering, bedoel ik’ (p. 15). Komrij houdt van het effect van verrassende wendingen, zoals hij ook een groot liefhebber van het poneren van tegenstellingen is. In Hollandse pretenties (1988) heeft Carel Peeters volgende verklaring voor die voorkeur gegeven: ‘Komrij polemiseert vanuit het bewustzijn dat de tegenstelling een levenwekkend gegeven is: “Het gouden land en de ondergang zijn twee uiteinden van één en dezelfde heirbaan”’ (p. 234). En in de paradox wordt het hevigst leven gewekt. ‘Alleen leef je het meest intens met zijn tweeën’ (Humeuren & temperamenten, p. 16) is zo'n paradox, waarmee Komrij graag uitpakt. Het aforistische karakter maakt de formulering klemmend, maar voert niet noodzakelijk tot de kern van de waarheid. Hetzelfde kan worden gezegd van de chiastische structuur waarmee Komrij een oordeel plots een zwenking van 180o kan laten maken. Een fraai voorbeeld staat op p. 53: ‘Toen elke hoogleraar zich met Jan, Piet of Klaas liet aanspreken kon elke Jan, Piet of Klaas hoogleraar worden’. De stilistische tegenpool van de verrassende wending en de paradox is het cliché of de platitude. Ook dat gebruikt Komrij om het in de gepaste context zichzelf onderuit te laten halen. Zo analyseert hij onder de titel ‘kriebelziekte’ het verschijnsel van de ‘muzak’, een neologisme voor de achtergrondmuziek waaraan men niet ontsnappen kan als men warenhuizen, openbare gebouwen, wachtkamers, kantoren en werkhuizen binnenkomt. ‘Er zit weinig variatie in dat soort muziek, je hebt het idee dat je het allemaal al eerder hebt gehoord, al zou je niet weten waar, en ook zijn de woorden vaak deerlijk zoek. Maar het houdt de arbeider dom en de jeugd van de straat, dus er echt tégen kan je niet zijn’ (p. 96). Het botte cliché van de slotzin krijgt in de context plots de scherpte van een stiletto. Komrij, zelf een taalmanipulator van formaat, signaleert met grimmigheid de taalverloedering van hen die vraatzucht eetverslaving noemen, lafheid vervangen door vluchtgedrag en kleptomanie omschrijven als neurotisch winkelgedrag (p. 187). In Humeuren & temperamenten formuleert Komrij een standpunt - glashelder en eigenzinnig - over wat de mens voortdrijft, zijn stemming bepaalt, zijn emoties wekt: van gloeiende liefde tot ijzige haat. Ter afronding van deze bespreking van een boek dat opvalt door zijn bijzondere aandacht voor de stijl, waarvan ik enkele aspecten heb toegelicht, wil ik als smaakmaker nog één alinea citeren (over ‘geluk’) in de hoop dat ook de rest niet ongelezen blijft. ‘Geluk lijkt een kwestie van geluk. Je moet er talent voor hebben, dat is het. Wie ernaar op zoek is met een dienstregeling of een landkaart op zak zal het nooit bereiken, of blijven steken bij de pleisterplaats Wein, Weib und Gesang. Een aangenaam tussenstation, daar niet van, maar pal tussen de snel oprukkende groeikernen Verveling, Walging en Melancholie gelegen, met de daarbij behorende burgemeesters’ (p. 62).
Joris Gerits | |
[pagina 1040]
| |
De uitbuiting van de HolocaustDrie jaar geleden publiceerde de Gentse moraalfilosoof Van den Berghe een boek over de concentratiekampenGa naar voetnoot1, waarvan de receptie de centrale stellingen bewees: het boek werd in heel wat kringen van overlevenden negatief onthaald. Omdat de auteur zou gelogen hebben of de waarheid verdraaid? Omgekeerd: omdat hij het gewaagd had, op basis van de lectuur van een 120 geschreven getuigenissen (ego-documenten) aan te tonen, hoe verkeerd het beeld is dat we over het algemeen van ‘de kampen’ gekregen hebben, en hoe gevaarlijk dit is in een periode van revisionisme en negationisme. Zij die, onder de valse benaming van ‘revisionisme’ pseudo-wetenschappelijke geschriften uitgeven om het bestaan van onder meer de gaskamers of de Holocaust te ontkennen (negationisten) maken uiteraard gebruik van de vele taboes die de overlevenden, de ‘insiders’, uit misbegrepen piëteit of eigenbelang onaangeroerd laten. Men moet maar eens een boek van de Franse historicus Robert Faurisson lezen, om te begrijpen hoe overtuigend deze negationist argumenteert. Hij vertrekt van onweerlegbare correcties op het algemeen gekende verhaal om dan te besluiten, dat men wetenschappelijk minstens moet twijfelen aan de rest van het uitroeiingsverhaal. Om één voorbeeld te geven: wanneer alle historici moeten toegeven dat bepaalde ruimten in een concentratiekamp helemaal geen gaskamers waren, maar lijkenkelders voor aan typhus of andere ziekten overleden gevangenen en dat het Zyklon B gas inderdaad al jaren voor de Tweede Wereldoorlog gebruikt werd voor het ontsmetten van kleren, is het dan niet mogelijk, dat het overal in bezet Europa zo geweest is? En Faurisson staat niet alleen: in Le Monde van vrijdag 18 mei 1990 kon men lezen, dat er in Frankrijk nu al acht universiteiten zijn, waar geestesgenoten van deze Faurisson als bona fide researchers en docenten werkzaam zijn, vaak in nauwe samenwerking met Le Pens Front National. Gie van den Berghe is een van de weinigen die de negationisten ernstig genoeg neemt om hun argumenten punt voor punt kritisch te onderzoeken. Tot nog toe hadden de meeste historici verontwaardigd op het negationisme gereageerd (b.v. Pierre Vidal-Naquet, 1987, Georges Wellers, 1981, enz.) en geëist dat hun publikaties wettelijk zouden worden verboden, zonder op elk van hun stellingen in te gaan. Van den Berghe, die gelooft dat elke goede historicus per definitie een ‘revisionist’ moet zijn, heeft de verdienste, in zijn boek De uitbuiting van de HolocaustGa naar voetnoot2, zonder omwegen of emoties aan te tonen, hoe onwetenschappelijk de negationisten te werk gaan. In een tweede deel bespreekt hij de alleszins merkwaardige ‘receptie’ van de Holocaust na 1945. Hij stelt vast, dat deze judeocide, zoals hij de uitroeiing in navolging van Arno Mayer (A. Mayer, 1988) noemt, bijna door iedereen werd gebruikt en/of misbruikt. Uiterst rechts zal vanzelfsprekend proberen de Holocaust ofwel totaal te ontkennen of op zijn minst te minimalizeren (er zijn in oorlogstijden altijd betreurenswaardige gruwelen gebeurd, aan beide kanten van het front). De verdedigers van het Zionisme en de staat Israël weten dat de verwijzing naar de Holocaust het ultieme wapen is in de discussie met hen | |
[pagina 1041]
| |
die hun politiek tegenover de Palestijnen afkeuren. Linkse, ook joodse extremisten, die grootmoedig aan de kant van de onderdrukten gaan staan, in casu de Palestijnen (maar niet de Cambodjanen of de Tibetanen...) vinden dat het nu welletjes geweest is met die zionistische Holocaust-uitbuiting en komen in het kamp van de negationisten terecht, iets wat Van den Berghe met stijgende verbazing documenteert en wat voor vele lezers als verrassend, absurd en obsceen zal overkomen. Terugkomend op de bevindingen van zijn eerste boek noteert hij ook hoe moeilijk de overlevenden en hun sympathisanten (de vriendenkringen van oudstrijders, weerstanders, politieke gevangenen en rechthebbenden) het hebben, de op zijn minst genuanceerde waarheid over het kampleven onder ogen te zien. Nochtans hadden de studies van Bruno Bettelheim en de schitterende romans van Primo Levi al duidelijk aangetoond, dat er zelfs daar geen sprake geweest is van engelen en duivels, dat er nog ‘met de dood voor ogen’ gediscrimineerd werd tegen homofiele gevangenen of leden van een toevallige politieke minderheid en dat overleven onder dergelijke omstandigheden nooit een stichtende activiteit kon zijn. Het is duidelijk dat dit boek niemand spaart en het daarom ofwel door alle betrokkenen genegeerd of selectief tegen andere groepen gebruikt zal worden. Het is echter ook duidelijk dat men slechts op deze zakelijke, emotioneel afstandelijke en gedetailleerde manier een zo geladen onderwerp kon aanpakken. Het is vooral een feit dat het nu bijna een halve eeuw na de feiten, nu er nog slechts weinige overlevenden overblijven, dringend nodig is de geschiedenis van de Holocaust te herzien, de judeocide te plaatsen in een begrijpbaar historisch kader en in connectie met de andere genocides waaraan deze eeuw zo rijk is, omdat we anders nooit zullen inzien hoe het zo ver kon komen. En wie zijn geschiedenis niet openhartig verwerkt, zal makkelijker in dezelfde fouten hervallen. De gebeurtenissen van de laatste maanden over heel Europa, Oost en West, bevestigen helaas de pessimistische uitspraak van Bertolt Brecht kort voor zijn dood in 1956: ‘der Schoss ist fruchtbar noch, aus dem das kroch’.
Ludo Abicht |
|