Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 998]
| |
Spaans tot op het bot
| |
[pagina 999]
| |
het fatsoen. Het mocht niet baten, en Cela zelf werd gaandeweg een monument waaraan de publieke opinie gewend raakte. Onontkoombaar, als een massief meubelstuk dat al sinds generaties in de familie was. Werd hij de laatste jaren werkelijk nog massaal gelezen? Zeker, van zijn roman Mazurka voor twee doden (1983) werden meer van 200.000 exemplaren verkocht. Maar het daaropvolgende Cristo versus Arizona - een boek ‘met duizenden komma's, vele tientallen personnages en slechts één enkele punt’, zoals een krant het werk bondig karakteriseerde - was zelfs de meest geharde lezers teveel van het goede en werd door de kritiek nauwelijks geapprecieerd. Zijn onaflatende stroom columns en krantenstukjes werden op gezette tijden gebundeld en aan de lange rij boekbanden toegevoegd, maar brachten de tongen nog maar zelden in beweging. Gespreksstof vormden eerder zijn uitvallen en gezegden, die het land bleven amuseren. Voor publiciteit heeft Cela altijd een scherp gevoel gehad, en steeds wist hij de scherpe lijn te blijven bewandelen die de grens vormt tussen nonconformisme en sociale zelfmoord. Het maakte hem in Spanje tot de evenknie van Dalí, en net als deze wist hij zich door zijn onberekenbare spel van ernst en groteske ironie zowel in het Frankistische als in het democratische tijdperk van de steun en achting van het bewind te verzekeren. Voor het grote publiek is hij tot nu toe de schrijver van drie, hooguit vier boeken gebleven, bijna alle gepubliceerd in zijn jongere jaren. Zijn populariteit als TV-persoonlijkheid dankt hij allereerst aan zijn sappige, virtuoze taalgebruik, zijn ongezouten uitspraken en zijn vitale erotomanie. ‘Sex, mijnheer, heeft in Spanje nog altijd iets van een jezuïeteninternaat’. | |
PeperHij wordt geboren in 1916 in Galicië, de keltische noordwesthoek van Spanje. In het gehucht Iria-Flavia, bij het plaatsje El Padrón, beroemd vanwege de dwergpaprika's die in Spanje voor een verraderlijke delicatesse doorgaan, omdat er in elke portie minstens één bijt als Spaanse peper. Wellicht heeft hij met die lokale specialiteit de onberekenbare scherpte gemeen, verborgen onder de goedmoedige aanblik van een enigszins boers voorkomen - onopgesmukt als de pimientos del Padrón, die niets anders nodig hebben dan wat zout en een aardewerken schaaltje, waar ze met de vingers worden uitgevist. Eenvoudig, zoals Cela zelf het Spaanse land (vooral het platteland) zo vaak beschreven heeft, zij het soms met een romantische eenzijdigheid die hij - als ‘zwerver in dienst van Spanje’ - met Den Doolaard | |
[pagina 1000]
| |
gemeen lijkt te hebbenGa naar voetnoot1. Onhandelbaar en eigenwijs moet hij in ieder geval al vanaf zeer jonge leeftijd geweest zijn. Viermaal wordt hij van school gestuurd, volgens de jonge Camilo een teken van de verregaande incompetentie van de schoolbesturen. Bij zijn familie, inmiddels verhuisd naar Madrid, vindt hij onvoorwaardelijke steun. Hij begint een medicijnenstudie, waaraan het uitbreken van de Burgeroorlog in 1936 al weer snel een einde maakt. Vanuit het Republikeinse Madrid trekt hij in het daaropvolgende jaar dwars door de frontlinies naar Galicië, dat al in handen van Franco's opstandelingen is. Later zal hij tuberculeuze aandoeningen als reden aanvoeren voor zijn vertrek uit de belegerde stad. Maar de zuivere lucht van Galicië mag hem dan tijdelijk van zijn ademnood verlossen, die verbetering in zijn gezondheid is niet van lange duur. Onvermijdelijk wordt hij door de Nationalisten gemobiliseerd en raakt kort daarop ernstig gewond. Hij is 21 jaar wanneer hij uit de dienst wordt ontslagen. Heeft hij op dat moment duidelijke politieke voorkeuren? Cela zelf is er altijd zwijgzaam over gebleven. ‘Politiek is voor politici’, en dat zal het voor hem ook later blijven. Maar in maart 1938 ontvangt de Nationalistische Commissaris-generaal van Onderzoek en Waakzaamheid een brief waarin Cela zich aanbiedt als verklikker in MadridGa naar voetnoot2. Het aanbod is tijdelijk, zo benadrukt Cela, en is hoogstens bedoeld tot na de eerste maanden na de Glorieuze Victorie. Die zal nog een jaar op zich laten wachten en naar Madrid wordt Cela nooit uitgezonden. Zijn verzoek wordt wegens minderjarigheid afgewezen. Aan de brief moet misschien niet meer betekenis worden gehecht dan die van een poging om bij zijn familie terug te komen. Cela zelf heeft zich er nooit over uitgelaten en over concrete spionnagediensten terwille van Franco is niets bekend. Wel treedt hij na de burgeroorlog in dienst van het nieuwe regime als censor, onder de hoede van Juan Aparicio, nationaal hoofd van de Afdeling Pers en Propaganda, die Cela's literaire gaven al vroeg onderkent. Cela zelf heeft zijn werk als censor later tegenover journalisten altijd enigszins genegeerd en (vaak ook geïrriteerd) als een bagatel afgedaan. Hij zou niet meer dan een handvol marginale tijdschriftjes onder zijn hoede hebben gehad: publikaties bestemd voor kloosterzusters of de wezen van overleden spoorwegarbeiders. In werkelijkheid beliep het aantal ge- | |
[pagina 1001]
| |
kuiste publikaties minstens 250, al zijn daaronder inderdaad wel curiosa als het tijdschrift van Spaanse kleermakers of het informatieblad voor tandheelkunde aan te treffenGa naar voetnoot3. Over het algemeen kan Cela als censor nauwelijks een grote ijver worden aangewreven. Hij doet zijn werk met een minimum aan enthousiasme, en kennelijk wordt van hem niet méér verwacht. De loutere noodzaak tot overleven in het naakte bestaan maakt een einde aan alle kieskeurigheid. Cela zal die ervaring enkele jaren later beschrijven in zijn roman De bijenkorf, waarin hij in een caleidoscopisch beeld het ontluisterde bestaan in het Madrid van 1942 schildert. Onder de ontberingen van honger, kou en liefdeloosheid schrompelt het bestaan ineen tot een opeenvolging van animale behoeften en de schamele bevrediging daarvan. Eén van de meer centrale figuren in het boek, de dichter Martín Marco, vóór de Burgeroorlog links geëngageerd, schrijft artikelen in de falangistische pers om in leven te blijven. Cela zelf was weliswaar nooit links geweest, maar het vergaat hem niet veel anders. Ook hij schrijft in falangistische tijdschriften en censureert, al is het met lange tanden. Daarnaast verdient hij zijn brood als journalist, als judoka en torero, al kan die laatste carrière niet al te imposant geweest zijn. Het gezaghebbende naslagwerk Los toros kan slechts melding maken van één desastreus optreden in het dorpje Cebreros, waar El Gallego (De Galiciër) er niet in slaagt zijn stier de doodsteek toe te dienen - het grootste fiasco van elke toreroGa naar voetnoot4. | |
Pascual DuarteNee, Cela's kwaliteiten liggen op een ander vlak. Onder bescherming van Juan Aparicio, wiens ‘geestelijke zoon’ hij wel is genoemdGa naar voetnoot5, dringt zijn naam steeds verder door in literaire kringen. In het artiestencafé Gijón behoort hij tot de vaste kern van bohémiens, die hem als troost een diner aanboden wanneer zijn debuut De familie van Pascual DuarteGa naar voetnoot6 niet het onmiddellijke succes heeft dat hij ervan had verhoopt. Pascual Duarte is omschreven als een steen in de stille wateren van de Spaanse literatuur van na de burgeroorlog, maar het duurde even voordat die steen bredere kringen begon te trekken. En niet alleen het publiek rea- | |
[pagina 1002]
| |
geerde met enige vertraging, ook de Frankistische censuur deed dat. Pas toen in het daaropvolgende jaar de tweede druk werd aangekondigd, kwamen de rapporteurs met ernstige problemen. Het verhaal van de keuterboer die zonder duidelijke emotie of moreel besef een reeks moorden begaat schokte de gevoeligheden diep. Niet alleen vanwege het onverbloemde, bijna naakte taalgebruik, maar ook omdat het de werkelijkheid toonde zoals deze was of kon zijn. Het katholieke tijdschrift Ecclesia bekritiseerde het ‘Russisch fatalisme’ waarmee de daden van Pascual Duarte beschreven werden. ‘Russisch’: dat was zo ongeveer het ergste wat van iemand gezegd kon worden. Toch had het tijdschrift niet helemaal ongelijk. De boodschap van Pascual Duarte is die van een leegte, zinloosheid en morele onverschilligheid van het bestaan, die op dat moment in Frankrijk langs heel andere lijnen in het existentialisme wordt gethematiseerdGa naar voetnoot7. Maar voor een dergelijk nihilisme, verwoord in een gecondenseerd taalgebruik met een bijna Nietzscheaanse kracht, was in Spanje geen ruimte. Het boek werd verboden, terwijl Cela boekhandel na boekhandel afliep om de inbeslagname voor te zijn. Over de existentialistische trekken in Cela's werk lopen de meningen sterk uiteen. Pascual Duarte is wel met Camus' L'étranger vergelekenGa naar voetnoot8, maar meer dan met deze buitenlandse stroming lijkt het werk van Cela verwant met de inheemse Spaanse traditie van zwart fatalisme en cynische aardsheid die teruggaat op de barokliteratuur, waarvan ook Gracián nog een uitloper vormtGa naar voetnoot9. Vaak wordt het boek opgevoerd als het vlaggeschip van het tremendisme, dat in de jaren na de Burgeroorlog de Spaanse letteren zal beheersen. Rauwe verhalen vol geweld en min of meer onverbloemde seksualiteit, neergezet in de harde, ongekuiste taal: dat zou het recept zijn van een literatuur die zich spiegelde aan een genadeloze, verschrikkelijke (tremendo) wereld. Cela heeft zich altijd verzet tegen dat etiket, dat hij als een mechanische schrijverstruc beschouwdeGa naar voetnoot10. Elk onderwerp vraagt om zijn eigen stijl, zo benadrukt hij, en inderdaad zijn er in de moderne Spaan- | |
[pagina 1003]
| |
se letteren weinig schrijvers te vinden die zo veelvuldig van techniek hebben gewisseld als hij. Dat neemt niet weg dat Pascual Duarte in het literaire klimaat van de eerste jaren na de Burgeroorlog een heftige schok teweeg kon brengen, juist vanwege deze brutale aanpak. Er werd een wereld opengelegd die niet de heldhaftige, schone schijn van het triomferend Falangisme weerspiegelde, maar een bijna animale onderkant van de mens en de samenleving, waaruit elke moraliteit verdwenen leek. Bij nader inzien wordt die schijn van immoraliteit door het boek zelf echter danig ondermijnd. Pascual Duarte begaat weliswaar een aantal ogenschijnlijk redeloze moorden, maar de inbedding van het verhaal suggereert wel degelijk een moreel oordeel over diens daden, al blijft dat oordeel zelf nogal in het vage. Het boek heeft dan ook aanleiding gegeven tot zeer uiteenlopende interpretaties. Pascual Duarte is opgevat als slachtoffer van een feodale samenleving (gepersonifieerd in de landeigenaar die aan het eind van het boek door de hoofdpersoon gedood wordt), maar ook als immoralist, wiens daden ter afschrikking aan de lezer werden voorgehouden. Beide lezingen zijn mogelijk, en dat geeft het boek iets halfslachtigs. Zelfs aan het brute geweld waarmee het boek altijd is geassocieerd kleeft een zekere ambiguïteit, waaraan de fascistische geweldscultus wellicht niet geheel vreemd is. Niet alle falangistische recensenten stonden aanvankelijk kritisch tegenover Cela's eerstelingGa naar voetnoot11. Het tijdelijke verbod op de herdruk van Pascual Duarte betekende dan ook bepaald niet het einde van zijn schrijversloopbaan. Zijn naam was gevestigd en zijn roem was vanaf dat moment onstuitbaar. In hoog tempo vloeiden nieuwe romans uit zijn pen. Met Pabellón de reposo (Rustoord, 1943) schrijft Cela een ‘anti-Pascual’Ga naar voetnoot12, waarin het geweld van de laatste heeft plaatsgemaakt voor de dodelijke kalmte van een ziekenpaviljoen. De verpleegden rest weinig anders dan te mijmeren over het leven en de dood, in een atmosfeer waaruit vrijwel alle handeling verdwenen is. Het boek is vaak (en meestal niet in gunstige zin) vergeleken met Thomas Manns Zauberberg, al heeft Cela steeds volgehouden dat hij Mann pas later gelezen heeft en zijn inspiratie geheel putte uit zijn eigen ervaringen als tuberculosepatiënt. Het jaar daarop wendt Cela zich expliciet tot de Spaanse literaire traditie, wanneer hij een hedendaagse bewerking van de 16e eeuwse schelmenroman Lazarillo de Tormes publiceert. Hoewel het boek niet tot zijn grootste werken wordt gerekend, is dat gebaar veelzeggend. De picareske hoofdfiguur van het verhaal is bij uitstek een Cela-figuur: Spaans tot in het bot, | |
[pagina 1004]
| |
hartstochtelijke verbonden met het leven, waar hij zich met een mengsel van bluf, praktische zin en vrolijke a-moraliteit doorheen slaat. Waarschijnlijk heeft Cela veel van deze figuur in zichzelf herkend. Ook hij heeft nooit veel met de moraal opgehad, en ook hij is tot in zijn diepste vezels met de taal, geest en grond van Spanje verbonden. En waar Lazarillo de klassieke belichaming is van de knecht van twee meesters, daar zou ook Cela in zijn latere leven zeer wel in staat blijken meerdere heren te dienen - al zal deze parallel met zijn held hem in 1944 waarschijnlijk minder lief zijn geweest. | |
De bijenkorfPas met zijn vierde roman, De bijenkorf, haalt Cela zich opnieuw problemen met de Frankistische censuur op de hals, en deze keer is ook Juan Aparicio niet meer in staat hem de hand boven het hoofd te houden. In 1945 legt Cela zijn grote-stadsroman aan de censor voor, die het afwijst op gronden van grofheid, immoralisme en aantasting van geheiligde instituties. Meermalen herschrijft Cela de tekst, tot hij deze tenslotte in 1951 in Buenos Aires kan publiceren. Ook daaraan gaan nog de nodige schermutselingen met de censuur vooraf, zij het deze keer die van de Argentijnse dictator Perón. Hoewel het boek steevast als tweede genoemd wordt na Pascual Duarte, is La colmena waarschijnlijk Cela's belangrijkste werkGa naar voetnoot13. Het contrast tussen beide kon nauwelijks groter zijn: beschrijft zijn debuut de sobere, bijna zwijgende gebeurtenissen op een uitgebeten platteland, hier staat de grote stad centraal met haar massa's, haar verwarrende indrukken en gecompliceerde relaties. De bijenkorf is een carrousel waarin honderden personnages verschijnen en weer verdwijnen, losjes bijeengehouden door onderlinge banden van haat, belang, afhankelijkheid en (een enkele keer) onbeholpen liefde, levend op het bestaansminimum. Cela bereikt hier het hoogtepunt van zijn taalkundige vermogens in de bespeling van voortdurend veranderende registers in taal en uitdrukking. Meer dan Pascual Duarte bezit het boek een sociale dimensie die het - ondanks de schokkende, wrede toon ervan - tot een aangrijpende menselijke aanklacht maakt. Hoewel De bijenkorf zich lijkt te presenteren als een realistische, louter objectieve beschrijving van enkele dagen in het schrale leven van de Madrileense postguerra, blijft Cela zelf als verteller zeer nadrukkelijk in het boek aanwezig. Een enkele keer becommentarieert hij de trieste zorgen of ver- | |
[pagina 1005]
| |
langens van enkele van zijn hoofdpersonen, vaak met een weemoedigheid die hun verkommering nog eens extra benadrukt. Maar ook waar de roman zich lijkt voor te doen als een loutere registratie van de gebeurtenissen in het koffiehuis van de tirannieke Doña Rosa of de treurige rendez-vous huizen waar berooide semi-kunstenaars of timide paartjes enkele schaarse momenten van intimiteit zoeken, is de toon van de vertelling allesbehalve neutraal. Een louter behavioristische roman, als hoedanig De bijenkorf wel is gekarakteriseerdGa naar voetnoot14, heeft Cela hier dan ook niet geschreven. Door zijn onbarmhartige beschrijvingen heen heeft het boek een ondubbelzinnige morele kracht, waarin de armoede wordt ontmaskerd als de bron van alle ontmenselijking waaraan de gedemoraliseerde Spaanse samenleving na de Burgeroorlog ten prooi was gevallenGa naar voetnoot15. Daarmee is het boek ook nu nog veel aangrijpender dan Pascual Duarte, waarvan het schokeffect nauwelijks tegen de jaren bestand is gebleken. Kijken we nu tegen beide boeken aan, dan weet De bijenkorf nog altijd diep te ontroeren, terwijl Pascual Duarte een interessant, maar afstandelijk moment uit het literaire verleden blijft - een effect dat zelfs in de verfilmingen van beide romans voelbaar blijft. Maar Cela mocht zijn meesterwerk na zes moeizame jaren dan eindelijk hebben gepubliceerd, de Frankistische overheden waren met zijn Argentijnse escapade allerminst ingenomen en maakten hem tot een persona non grata. Nooit zou hij meer in Spanje kunnen publiceren, zo werd hem te verstaan gegeven, en zelfs zijn perskaart werd hem ontnomen. In het schrijverscafé Gijón (dat hij later zou portretteren in zijn korte verhaal Café de artistas) kwam hij minder en minder, omdat hij zich tussen alle journalisten een outcast voelde. In toenemende afzondering schrijft hij zijn vijfde roman: Mrs. Caldwell spreekt met haar zoon, een brievenroman waarin Cela opnieuw een stilistische salto mortale maakt. Was zijn debuut geschreven in de eerste persoon en de daaropvolgende romans in de derde, zo schrijft hij in de zelfbewuste inleiding van Mrs. Caldwell, met zijn nieuwe roman wilde Cela de mogelijkheden van de tweede persoon onderzoeken. Het resultaat werd een merkwaardige variant op de brievenroman, bestaande uit 213 notities van de bejaarde en mentaal weinig stabiele mevrouw Caldwell aan haar overleden zoon Eliacim. De relatie tussen beiden lijkt broeierig te zijn geweest, op het incestueuze af, al weet de lezer nooit helemaal zeker waar de werkelijkheid ophoudt en mevrouw Caldwells obsessie begint. In haar | |
[pagina 1006]
| |
observaties wordt de wereld dan ook steeds vreemder en wordt het taalgebruik met zijn bijna ritmische herhalingen steeds obsessiever. Dat maakt het lezen van dit boek tot een bevreemdende ervaring, waarin Cela's meesterschap de lezer steeds verder in mevr. Caldwells waanzin weet mee te sleuren. Wanneer het op publiceren aankomt, blijken de Frankistische dreigementen nogal mee te vallen. Mrs. Caldwell kan in 1953 zonder grote problemen in Barcelona verschijnen, en daarmee lijken de grote conflicten met het regime voorbij. Maar tevreden is de ambitieuze Cela allerminst. Op zoek naar grotere literaire erkenning, maar minstens evenzeer naar ruimere economische armslag vertrekt hij nog hetzelfde jaar, met 100 peseta op zak, naar Zuid-Amerika met de bedoeling om als miljonair terug te komen. | |
Douches en Rolls RoycesHij kómt terug als miljonair. In Venezuela heeft dictator Pérez Jiménez dringend behoefte aan wat culturele goodwill. Niet alleen wordt de veelbelovende literator Cela door hem tot eregast van de Republiek uitgeroepen, hij verleent hem ook de opdracht een nationaal epos over het land te schrijven. Beloning: drie miljoen pesetas, een fortuin in die tijd. Dat het werk, La catira (De mulattin, 1955), in Venezuela heftig wordt bekritiseerd als een louter folkloristische kijk op het land, werpt wellicht even een schaduw over de verdiensten, maar niet voor lang. Teruggekeerd in Spanje kan Cela zich eindelijk het luxueuze en gastronomische leven veroorloven waarnaar hij altijd heeft verlangd en dat hij vanaf dat moment met overgave zal koesteren. Van nieuwe romans zal het in de daaropvolgende jaren niet meer komen. Laten we het obscure Tobogán de hambrientos (1962) rusten in de vergetelheid waartoe publiek en kritiek het kennelijk hebben veroordeeld, dan zal het tot 1969 duren voordat Cela met San Camilo 1936 opnieuw naar het genre zal terugkeren. In veel opzichten vormt het boek een tweeluik met De bijenkorf. Opnieuw is Madrid het toneel en tegelijk de hoofdfiguur van de roman. Niet de jaren na, maar de luttele dagen vóór het uitbreken van de Burgeroorlog vormen nu de setting waarin Cela de stad aan de lezer voorbij laat wentelen. Nog sterker dan in het eerdere werk wordt de veelstemmigheid en bonte multipliciteit van de stad en haar drukte, spanning en ondeugd hier benadrukt. San Camilo 1936 kan worden gelezen als een monologue intérieur van de stad zelf, waarin de techniek van de stream of consciousness de plaats van de objectieve, geordende beschrijving heeft ingenomen. Het fragmentari- | |
[pagina 1007]
| |
sche karakter van het stadsbestaan heeft hier zelfs de grammatica aangetast: de zinnen lopen in lange golven in elkaar over; gedachten, impressies, reclameteksten, nieuwsberichten en flarden dagelijkse conversatie vormen samen een immense tekstuele collage, waarmee Cela een nieuw hoogtepunt aan zijn oeuvre toevoegt. Milder is hij inmiddels overigens niet geworden. Integendeel, de grauwe wereld van De bijenkorf lijkt nog duisterder te zijn geworden in Cela's bijna exclusieve aandacht voor de ongekuiste achterkant van de Madrileense samenleving, zoals die zich toonde in de schemerige logementen en morsige bordelen die in San Camilo 1936 het centrum van de handeling vormen. In de tussenliggende jaren wijdt Cela zich vooral aan het andere genre waarmee hij in Spanje zijn grootste triomfen vierde: het reisverhaal. Al in 1948 had hij zijn Viaje a la Alcarria gepubliceerd: een verslag van een voettocht door de droge en armelijke streek rond Guadelajara, ten noordoosten van Madrid. Daarin beschrijft Cela een pre-modern Spanje, waar de ezels nog door de straten sjokken en de vrouwen de was doen bij de éne wasplaats van het dorp en de ‘zwerver in dienst van Spanje’ zich 's avonds in een herberg te goed doet aan de onopgesmukte schotels van het Spaanse platteland. In de daaropvolgende jaren reist hij op die manier vele streken van Spanje door, bundel na bundel verslag doend van de geneugten van het eenvoudige zwerversleven, gesteund door een onstuitbare levenslust en grote voorliefde voor de diverse geneugten des vlezesGa naar voetnoot16. Jaren later zal Cela de Alcarria opnieuw bereizen, zij het niet langer te voet, doch per Rolls Royce, bestuurd door een in smetteloos wit gehulde beeldschone zwarte chauffeuse. Om zijn groteske, theatrale gebaren is hij dan al minstens zo beroemd als om zijn literaire produktie, en de pers volgt zijn tocht verlekkerd op de voet. In Nuevo viaje a la Alcarria (1986) doet hij opnieuw verslag van de reis, maar de pose van de beroemdheid steekt daarin enigszins pijnlijk af tegen de opgeruimde argeloosheid van zijn eerdere reisverhalen. Al in de jaren vijftig laat hij graag van zich spreken middels een koket uitgedragen nonconformisme. Wanneer hij in 1957 benoemd wordt tot lid van de Spaanse Koninklijke Academie, laat hij zich bij al zijn voorbereidingen voor de ceremonie uitgebreid fotograferen door een journalist van het dagblad Arriba. Vooral de prent waarop de jonge academicus zich luid zingend onder een brede douchestraal staat in te zepen, brengt het Spaanse land | |
[pagina 1008]
| |
der letteren (en velen daarbuiten) tot opperste beroering. Cela geniet met volle teugen van het schandaal. Hij is een geboren provocateur, die zich als het enfant terrible van de Spaanse literatuur een vrijplaats weet te scheppen die hem behoedt voor al te enge identificatie met het regime van Franco. Zelfs zijn zoon weet in zijn onlangs gepubliceerde biografie geen antwoord te geven op de vraag naar de politieke overtuiging van Cela. Een extreem individualisme kan hem in ieder geval niet worden ontzegd, en dat maakt zijn aversie voor de politiek tot op zekere hoogte begrijpelijk. Cela zelf heeft de vraag naar zijn overtuiging met graagte voor een zoveelste provocatie aangegrepen. ‘Ik ben machist-leninist, juffrouw,’ antwoordde hij op een radeloze vraag van een feministische interviewsterGa naar voetnoot17. De literatuurhistoricus Sanz Villanueva heeft Cela's literaire positie gekarakteriseerd als een gematigd nonconformisme, waarin de matiging minstens even belangrijk is als de overtreding van de normGa naar voetnoot18. Cela speelt graag met de limieten en taboes van de literaire canon, maar hij zal deze nooit zo radicaal doorbreken dat hij zich daarmee buiten de conventionele grenzen van het algemeen aanvaarde begeeft. Op maatschappelijk en politiek vlak lijkt dat niet anders te liggen. Vanaf de tweede helft van de jaren vijftig behoort Cela tot de gevestigde Spaanse literatoren, die door het regime als zodanig werden erkend en bij tijd en wijle gefêteerd. Tijdens een bezoek aan Chili in 1969, zo herinnert de Chileense schrijver Jorge Edwards zich, had hij voor de jongere schrijversgeneratie een vaag, maar duidelijk aureool van officieel-Frankisme om zich heen. Anderzijds had hij al in 1956 een nieuw tijdschrijft opgericht, waarin hij werk van jonge auteurs en Spaanse schrijvers in ballingschap publiceerde. De Papeles de Son Armadans - genoemd naar de wijk in het Mallorcaanse plaatsje Pollensa waar Cela zich na zijn Venezolaanse verblijf had gevestigd - speelde tot in de jaren zeventig een belangrijke rol als publikatieorgaan voor auteurs die elders veelal werden geweerd. Daarmee verzekerde Cela zich van de nodige afstand tot het regime, al is terecht opgemerkt dat het tijdschrift nooit van de grond had kunnen komen (de censuur was nog niet opgeheven) zonder de stilzwijgende goedkeuring van datzelfde regime. Zo zal Cela ook in de jaren zeventig op soepele wijze de overgang naar de democratie kunnen volgen. In de nadagen van het Franco-regime neemt hij steeds openlijker afstand van het officiële bewind. Een jaar vóór Franco's dood weigert hij het voorzitterschap van het Madrileense Ateneo, uit protest tegen de doodstraffen die in die dagen worden voltrokken. Een jaar eerder had hij al afgezien van een Chileens eredoctoraat, dat met Pinochets | |
[pagina 1009]
| |
staatsgreep een bittere smaak had gekregen. Verguld ontvangt hij daarentegen in 1977 uit handen van koning Juan Carlos het senatorschap en werkt hij mee aan de redactie van de nieuwe democratische grondwet. Zijn grootste literaire prijzen liggen dan al in het verschiet. In 1984 wordt hem voor Mazurka voor twee doden de Nationale Prijs voor de Literatuur toegekend, in 1987 voor zijn hele oeuvre de Prijs van de Prins van Asturias; in 1989 tenslotte de Nobelprijs voor de literatuur. Alleen de Cervantes-prijs, de belangrijkste van de Spaanstalige wereld, is hem tot nu toe, tot zijn grote ergernis, ontzegd gebleven. | |
Een knoopWat de Zweedse Academie van Wetenschappen in Cela bekroonde was zijn ‘rijke en intense proza, dat met onderkoelde hartstocht een uitdagende visie op de menselijke kwetsbaarheid biedt’. En inderdaad is de virtuositeit waarmee Cela de Spaanse taal hanteert het belangrijkste constante element in zijn zeer omvangrijke oeuvre. De taal is hem lief in haar meest rijke en uiteenlopende vormen, die niet ophouden waar de welvoeglijkheid halt houdt. Het Castiliaans verbindt hem met het land dat hij zo uitvoerig heeft beschreven, en waarin hij als geen andere hedendaagse Spaanse auteur verworteld is. Maar dat lexicale meesterschap, die rijkdom in uitdrukkingskracht en symbiose met wat men bijna de ‘Spaanse essentie’ zou noemen, is niet zonder tegenkanten. Net als Spanje zelf, kan Cela slecht overweg met alles wat zich aan gene zijde van de landsgrenzen afspeelt. Zijn bijna onuitputtelijke rijkdom aan modern en vooral niet zo modern Spaans taaleigen gaat gepaard met een nauw verholen aversie voor alles wat niet Spaans is. Hoewel zijn stamboom zeer internationaal is samengesteld, verklaarde hij onlangs al zijn niet-Spaanse familieleden diep te beklagen, en zelfs een Engelse moeder heeft bij hem geen enkel Engels woord kunnen doen beklijvenGa naar voetnoot19. Cela's xenofobie kwam wellicht het scherpst tot uitdrukking in de opdracht van zijn San Camilo 1936, gewijd aan alle recruten van het oorlogsjaar 1937, met uitzondering van de ‘buitenlandse avonturiers, fascisten en marxisten, die er maar niet genoeg van kregen Spanjaarden af te slachten als konijnen’. Kritiek is Cela om die onrechtvaardigheid niet bespaard gebleven, maar de opdracht bleef zoals hij was. Dat de Nobelprijs mede is ingesteld met het oog op de verbroedering der volkeren, krijgt in dat licht ongetwijfeld iets ironisch. | |
[pagina 1010]
| |
Cela is niet werkelijk exporteerbaar, zo werd zijn internationale positie na (en ondanks) de toekenning van de prijs hier en daar samengevat. Zeker, hij is na Cervantes de meest vertaalde auteur uit de Spaanse letteren. Maar op het moment van de prijstoekenning was in het Nederlands geen enkel werk van hem verkrijgbaar en van de (minder snel verramsjende) Franse uitgevers hadden sommigen nog vertalingen van meer dan twintig jaar her op de plank liggen. Zowel het fenomeen Cela als zijn taalvirtuositeit zijn bijna onlosmakelijk met het land en idioom van afkomst verbonden. Dat is zijn beperking, en tegelijk de bron van zijn vruchtbaarheid. Het is niet verwonderlijk dat twee van zijn grootste projecten liggen op lexicografisch gebied. Zijn encyclopedie van de erotiek en een tweedelig ‘geheim woordenboek’ werden uitdrukkelijk opgezet als eerherstel voor de rijkdom van het bargoens en al die woorden die gewoonlijk slechts met puntjes worden weergegeven. Die angstvalligheid heeft volgens Cela fnuikende gevolgen gehad. Alle ellende waaronder Spanje al zolang gebukt gaat, is terug te voeren tot het verkommerde geslachtsleven van zijn inwoners, zo heeft hij keer op keer verklaard. Zelf heeft hij het thema op tientallen verschillende wijzen behandeld, variërend van de uitgave van erotische geschriften tot aan de academische standaardwerken die zijn woordenboeken zijn. Taal en erotiek lijken in zijn boeken een geheim verbond te hebben gesloten, dat op uitdagende wijze front maakt tegen de hypocrisie en benepenheid die het Spaanse openbare leven tot ver in de jaren zestig zozeer verkrampte. Wellicht is die periode inmiddels afgesloten, en behoort Cela in dat opzicht al deels tot het verleden. Zelf was hij altijd al teveel individualist om zich door de normen van de tijd langdurig te laten koeioneren. Wanneer een sociologe hem vraagt hoe hij de seksuele repressie van het Frankisme heeft kunnen doorkomen, is het antwoord snel gegeven: ‘Ach, weet je, Franco kon mij misschien wel de mond snoeren, maar er bij mij een knoop in leggen, dat ging natuurlijk niet’. |
|