Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 987]
| |
Meer geschiedenis?
| |
[pagina 988]
| |
blijkt dus een noodkreet te zijn om het bestaan in een sterk gefragmenteerde samenleving toch nog een supplementaire dimensie te kunnen geven. Maar die roep blijkt vaak niet meer te zijn dan een tweeslachtige ‘oratio pro domo’. Men kan zich moeilijk van de indruk ontdoen dat de pleitbezorgers voor meer historie niet echt geïnteresseerd zijn in geavanceerde historische research. De pleidooien lijken zich te beperken tot de klassieke topics van de vaderlandse geschiedenis of tot enkele nooit verwerkte trauma's, zoals bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog. ‘Meer geschiedenis’ wordt als tegengif geserveerd voor wat als de vervreemding van het ‘eigen’ verleden wordt beschouwd. | |
Geschiedenis en haar monumentaliseringLeerrijk is de wijze waarop het debat in de Bondsrepubliek werd gevoerd. Duitsland kende een verstrengeling van Historie, Natie en ‘Identiteit’ die terug te voeren is tot de klassieke filosofische tradities van de 19e eeuw. Geschiedenisbewustzijn werd een hoeksteen in het proces van maatschappelijke en staatkundige identificatie. De betrokkenheid op de wording van de ‘Nationalstaat’ gaf deze identiteit een sterk etatistisch en conservatief karakter. Nationaal bewustzijn werd als een mogelijkheidsvoorwaarde voor sociale en culturele identificatie beschouwd. Minstens tot op het moment dat de reële mogelijkheid van de Duitse hereniging in zicht kwam, is het met de discussies daaromtrent steeds ietwat vreemd gesteld geweest. Zelfbeklag over het gebrek aan nationaal bewustzijn hoorde tot de ‘bon ton’. Desondanks - of beter juist daarom - geniet het probleem in Duitsland nog steeds een grote wetenschappelijke en publicistische belangstelling. De ‘Geschichts’- en ‘Heimatlosigkeit’ wordt afgewogen tegen de veel rooskleuriger geachte situatie elders, bijvoorbeeld in de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk of Italië. Met een zekere afgunst stelt men vast dat de verhouding van de Duitsers tot hun natie en hun verleden niet zo vanzelfsprekend is als in andere landen. Het getreur over het ‘Verlust der Geschichte’ werd door het Nationaal-Socialisme en het debâcle van 1945 niet onderbroken. Integendeel, het werd erdoor gereactiveerd, met name in neo-conservatieve kringen. In een opgemerkt essay ventileerde de inmiddels overleden directeur van het Münchense Institut für Zeitgeschichte, Martin Broszat, zijn onbehagen daarover in een opgemerkt essayGa naar voetnoot1. In de vaak prekerige pleidooien voor meer | |
[pagina 989]
| |
geschiedenisbewustzijn meende hij een merkwaardige ambivalentie te kunnen vaststellen. Sinds de historie zich juist in een groeiend politiek en maatschappelijk aanzien kan verheugen, zijn ze niet meer dan naïeve clichés die blijk geven van sterk overtrokken verwachtingen wat betreft de relevantie van geschiedenis in een democratische, pluralistische en post-nationalistische samenleving. Zelfreflectieve en ‘liberale’ geschiedeniswetenschap, aldus Broszat, dient weer verdedigd te worden tegen de politieke en pedagogische illusies die zowel links-alternatieve als neo-conservatieve kringen koesteren wat betreft de dienstbaarheid van de historie aan het leven. Aan de rechterzijde van het politieke spectrum wordt geschiedenisbewustzijn onbeschroomd als een zaak van staatsburgerzin en nationale identificatie voorgesteld. Begrippen als ‘Identitätsbildung’ en ‘Sinnstiftung’ zijn nooit uit de lucht. Zo ontstaat de indruk dat een op de geschiedenis gerichte attitude voornamelijk een de-sensibilisering en een onkritische houding ten aanzien van actuele vraagstukken mogelijk moet maken. Gevraagd wordt met andere woorden een geschiedenisbewustzijn dat enerzijds een ongecompliceerde identificatie met de actualiteit kan aanbieden en anderzijds op de toekomst anticipeert. De frasen zijn bekend: ‘Geschiedenis is nodig om greep te krijgen op de toekomst’ of: ‘De toekomst behoort aan wie meester is over het verleden’. Broszat pleit voor een gezonde hardhorigheid als we de sirenenzang van dit soort ‘geschiedenis-enthousiasme’ horen. Hij waarschuwt voor de erfenis van het 19e eeuwse historisme en in het bijzonder voor de deze eeuw zo typerende hypertrofie van geschiedenis en historische cultuur. Het historisme neigde in zijn excessen tot ‘Geschichtsgroßartigkeit’ en een ‘Geschichtsheiligkeit’, een idolatrie van het verleden. Het historisch proces werd erdoor gespiritualiseerd, alsof het een eigen leven ging leiden en niet een reconstructie of het resultaat van historisch onderzoek was. De 19e eeuwse nationale geschiedschrijver werd tot de rang van seculier priester verheven die zich de rol toemat de gang van de historie te openbaren. In een moderne en sterk gedifferentieerde samenleving kan geschiedschrijving niet meer aan zulke hoge verwachtingen voldoen. De erfenis van het historisme heeft een kritische reflectie op de actualiteit lange tijd onmogelijk gemaakt. Wordt het geen tijd dat men zich van de last van een ‘Zuviel an Geschichte’ ontdoet, ten einde aan het heden recht te doen? De keuze is met andere woorden tussen een legitimerend en een kritisch historisch bewustzijn. Broszats scepsis omtrent het neo-nationalistische reveil antici- | |
[pagina 990]
| |
peerde op een polemiek die in 1986 in alle hevigheid zou losbarsten. In de ‘Historikerstreit’ werd niet alleen de betekenis van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust voor de naoorlogse Duitse politieke cultuur ter discussie gesteld, maar kwam evenzeer de vraag naar een adequate omgang met het nationale verleden in zijn geheel aan de orde. Doelwit van kritiek vormde Michaël Stürmer, de gebrandmerkte hof-historiograaf van de centrum-rechtse regering die zelf aan de basis lag van de plannenmakerij om een aantal belangrijke nationale historische musea op te richten, die de naar historische kennis dorstende bevolking een geharmoniseerd en visueel aantrekkelijk geschiedenisbeeld moesten bieden. De vraag rees echter of met zulke bombastische initiatieven de grens van de ‘fossilisering’ van het verleden niet definitief was overschreden. Het verzet tegen deze ‘Gründungseuphorie’ kwam vooral van diegenen die terecht vreesden dat een dergelijk gemonumentaliseerd geschiedenisbeeld niet meer zou bieden dan een dorre lineaire chronologie met de actualiteit als voorlopige apotheose. Het gevaar van politieke manipulatie was daarbij niet denkbeeldig. De historische musea in Berlijn en Bonn zouden wel eens ietwat oubollige pedagogische projecten kunnen worden waarin het verleden nog slechts een allegorie op de Duitse nationale identiteit zou zijnGa naar voetnoot2. Nog scherper rees de vraag naar de manier waarop het historisch proces zou worden ‘bewerkt’. Zou er met andere woorden niet een gepolijst geschiedenisbeeld ontstaan, waarin marginale groepen, sub-culturen, mislukte projecten en afgebroken tradities geen plaats meer hebben? Het ‘possibilisme’ in het historisch proces, dat ruimte laat voor de alternatieven en keuzemogelijkheden die zich in het verleden hebben voorgedaan, wordt op die manier ingeruild voor één enkele, uniforme interpretatie van de geschiedenis. Voor een historie als de projectie van steeds wisselende hedendaagse ambities en bekommernissen of als de reflectie van verder doorgedreven historisch onderzoek, is dan helemaal geen plaats meer. Met Jürgen Habermas viel dus te vrezen dat de museologische plannenmakerij niet zozeer een kritische reflectie op het wordingsproces van het hier en nu beoogde, dan wel een geschiedenisbewustzijn dat zich leent tot een ouderwetse en conventionele (politiek-staatkundige) identiteit. | |
‘Legitimerend’ en ‘kritisch’ geschiedenisbewustzijnDe tegenspelers van de ‘kritische geschiedeniswetenschap’ kunnen natuurlijk opwerpen dat de geschiedenis geen vergaarbak is van pasklare recepten | |
[pagina 991]
| |
voor de politieke strijd. Maar dit argument snijdt slechts gedeeltelijk hout. Het klopt, dat zowel het ‘legitimerend’ als het ‘kritisch’ historisch bewustzijn beide erfgenamen zijn van de Verlichtingsutopie die aan historische kennis een pedagogische of een moraliserende waarde toekende. ‘Historia magistra vitae’ was het betweterige adagium waaronder vaak tegengestelde vormen van geschiedschrijving elkaar lang konden vinden. ‘Kritische geschiedeniswetenschap’ heeft inderdaad de allure van een vervelende tante wanneer ze meent maatschappijkritische modellen rechtstreeks uit het historisch proces te kunnen afleiden. Onlangs nog verklaarde Leszek Kolakovski, overigens zonder leedvermaak, dat deze oude tante de implosie van het ‘reëel bestaande socialisme’ niet kon overlevenGa naar voetnoot3. Maar ‘kritisch’ kan ook staan voor een sensitiviteit voor waarden, normen, perspectieven en gevoeligheden van de eigen tijd. Het houdt de weg open voor een perspectivistisch, multi-interpretatief en sterk gedifferentieerd geschiedenisbeeld. Een hedendaags historisch bewustzijn kan alleen maar een spiegelbeeld zijn van de pluriformiteit binnen de democratische en ‘open’ samenleving. Geschiedschrijving kan de zin voor ‘historische verantwoordelijkheid’, zowel collectief als individueel, niet laten wegcijferen in een geschiedenisbeeld dat het verleden zonder meer als een ‘fait accompli’ voorstelt. Haar presentatie van verschillende keuzemogelijkheden die zich in het verleden hebben voorgedaan, is niet ingegeven door de wens een ‘niet-geschiede geschiedenis’ voor te stellen, wat natuurlijk een absurditeit zou zijn. Onderzoek naar een hypothetisch - en dus irreëel - historisch proces is inderdaad weinig zinvol, het reëel historisch proces zorgt al voor voldoende werk aan de winkel. Maar een benaderingsmodel dat óók rekenschap aflegt van de verschillende alternatieven die zich in de loop van de geschiedenis hebben voorgedaan, brengt beter het caleidoscopisch karakter van het historisch proces aan het licht. Het zegt met andere woorden iets over de ‘kwaliteit’ van het historisch proces zelf: geschiedenis als een multi-dimensionele en niet-dwangmatige ontwikkeling. De grens tussen een ‘legitimerend’ en een ‘kritisch’ geschiedenisbeeld is zelden haarfijn te trekken. Vaak gaan ze na verloop van tijd in elkaar over. Duidelijk blijkt dit wanneer emanciperende bewegingen zich in gevestigde waarden transformeren. Met de overgang van het oorspronkelijke marxisme naar het orthodoxe Sovjet-marxisme werd de ‘kritische’ functie ingeruild voor een ‘legitimerende’. Anderzijds kan een versterkte oriëntatie op de eigen identiteit in de situatie van de ‘under-dog’ een kritische rol vervullen (nationale bevrijdingsbewegingen, Oost-Europa). ‘Legitimatie’ en | |
[pagina 992]
| |
‘kritiek’ blijven hoe dan ook valabele parameters om verschillende wijzen van omgang met het verleden te definiëren. | |
Crisis van de historie in Vlaanderen?De manier waarop de discussie in Duitsland gevoerd wordt, is niet zonder meer van toepassing op de Lage Landen of op Vlaanderen. Zowel de culturele als de politiek-historische situatie is daarvoor te verschillend. Toch is de argumentatie grotendeels dezelfde. De klacht over het gebrek aan historische cultuur zindert ook hier onverminderd door, in weerwil van het feit dat het werkelijk niet aan maatschappelijke belangstelling ontbreekt. Ook hier heeft het beoogde geschiedenisbewustzijn een voornamelijk affirmatieve functie. Ook hier uit een gedachteloos enthousiasme voor de historie zich in een inflatie van het ‘identiteits’-begrip - met name waar het ‘Europa’ betreft - en laten de erfgenamen van de westerse beschaving niet aan het dogma van de ‘culturele continuïteit’ tornen. Men hoeft geen Nietzscheaan te zijn om in te zien dat een overlast aan historie verlammend kan werken. Ook Broszat stelde vast dat het heden slechts tot zijn recht kan komen als het het teveel aan geschiedenis van zich afschudt. Voor sommigen blijkt de last van het verleden immers zo zwaar dat ze de sprong in de actualiteit nauwelijks aankunnen. Empathisch ‘begrip’ dat zich op het verleden fixeert, kan dermate bedrukkend werken dat het een rationeel ‘begrijpen’ onmogelijk maakt. Het is typerend voor de ‘Ewiggestrigen’ dat het verleden hun een permanente rechtvaardiging biedt voor hun optreden dat al lang niet meer met de noden van de tijd in overeenstemming is. Voorbeelden hiervan zijn de litanieën over in het verleden aangedane onrecht, die patriottische en nationale bewegingen voor hun mythevorming hanteren. Niet toevallig staat in menig pleidooi voor meer geschiedenis de historische continuïteit centraal. Voorstanders van het klassieke onderwijssysteem verdedigen de grote aandacht voor de antieke cultuur ondermeer door erop te wijzen dat ze de bakermat van de westerse samenleving is. De beschavingsontwikkeling lijkt daardoor wel een éénsporig tracé dat de klassieke oudheid in sneltreinvaart verbindt met het heden als voorlopig eindstation. De snelheid waarmee deze luxe-trein het historisch landschap doorklieft laat de immense wirwar van kleurrijke gebeurtenissen en factoren, parallelle ontwikkelingen en afgebroken initiatieven geheel buiten het gezichtsveld. | |
[pagina 993]
| |
Neem bijvoorbeeld het artikel van A. Gerlo, dat enige tijd geleden in De Standaard der LetterenGa naar voetnoot4. In handboek-stijl werd eventjes de wording van de westerse beschaving uit de doeken gedaan. Het werd een wat arrogante success story van onze cultuur, een eurocentrische lofrede op ons samenlevingsmodel. De 20e eeuw werd terug naar haar bakermat gedwongen, tussenliggende periodes werden de bouwstenen van een bewierookte constructie. ‘Lelijke zwammen’ als fascisme en nationaal-socialisme werden als spijtige ontsporingen afgedaan. Hier blijkt hoe een onverbloemd continuïteitsdenken, een lineaire - of is het een cyclische? - geschiedenisvisie slechts een ongecompliceerde identificatie met een gestileerd verleden mogelijk wil maken. Alsof het feit dat met name het totalitarisme zich graag van een dergelijk grofkorrelig continuïteitsdenken - geschiedenis als ‘Mumbo-Jumbo-History’ - bedient, al geen voldoende waarschuwing inhoudt. Sinds Nietzsche en Foucault blijkt het besef van voortdurende discontinuïteit alleszins een beter perspectief op het historisch proces te bieden. Het inzicht dat de geschiedenis zich fundamenteel met sprongen en langs diepe breuklijnen ontwikkelde, verhindert alleszins een kritiekloze omhelzing van wat als het ‘eigen verleden’ wordt beschouwd. Dat historische continuïteit het paradepaardje van de totalitaire macht vormt, is niet verwonderlijk. Zo kan ze zich als het resultaat van historische wetmatigheden, als de emanatie van de geschiedenis zelf presenteren. ‘Aus der Geschichte lernen, heißt siegen lernen’, was het adagium van regimes die nu zelf tot de geschiedenis veroordeeld werden. In onafgebroken tradities werd een vrijgeleide voor het optreden van vandaag gevonden. Ambities en doelstellingen werden als het ware prognostisch gerechtvaardigd. De voorstelling van de geschiedenis die een eigen leven gaat leiden, komt hier tot een hoogtepunt. De totalitaire macht vergenoegt zich niet meer met het statuut van seculier priester met een geprivilegieerde toegang tot de historische openbaring, maar ziet zichzelf als de testamentaris ervan. Ook in Vlaanderen, waar de verzuiling zwaar weegt op het intellectuele debat, laten de pleidooien voor meer geschiedenis een onzuivere nasmaak na. Ze blijken vaak niet meer dan oprispingen te zijn van personen of groepen die in de eerste plaats een supplementaire politieke of sociaal-culturele legitimatie beogen. Zelden wordt naar de kwaliteit van het beoogde historisch bewustzijn gevraagd. Particularistische identiteitsvorming heeft voorrang op kritische zelfreflectie. Een pleidooi voor een kritische omgang met het verleden wordt als een vrijbrief voor een ideologisch geschiedenisbeeld afgedaan. Wat beoogt men dan wel met een versterking van het | |
[pagina 994]
| |
geschiedenisbewustzijn? Is het te vermetel te veronderstellen dat hier de verwachting meespeelt dat men op die manier nog wat aan politieke vorming kan doen? Niet zelden gaat een beroep op het verleden gepaard met ideologische zelfgenoegzaamheid en moraliserende betweterij: ‘wie het zelf niet meegemaakt heeft, kan niet oordelen’, luidt het dan. | |
Een ‘moeilijk te verwerken’ verledenMoraliserend betoog en jammerklacht over de tanende historische kennis gaan in Vlaanderen vooral samen wanneer dramatische momenten uit het verleden ter sprake komen. Voor een belangrijk deel van de spraakmakende elite, waartoe ook de vertegenwoordigers van de Vlaamse Beweging behoren, is dat het geval met de collaboratie- en repressieproblematiek van tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Opvallend is de wat wollige toon die wordt aangeslagen wanneer dit hoofdstuk uit het nationale verleden wordt aangesneden. Of de schizofrenie waarmee het behandeld wordt. Telkens wanneer de Vlaamsgezinde collaboratie of accomodatie met de vreemde bezettingsmacht en het wereldbeeld waar die voor stond, ter discussie komen, verstijft het denkwerk. ‘Het syndroom bestaat erin dat de collaboratiefeiten zelf worden verdonkeremaand, maar dat de beweegredenen waarop ze steunen, worden vergoelijkt en zelfs verheerlijkt’Ga naar voetnoot5. ‘De Vlaamse beweging lijkt zich als een blozende, sexueel slecht voorgelichte maagd in de beroerlijke tijden van de Tweede Wereldoorlog te hebben laten verleiden’ (Id., pp. 118-119). Het is een maagdelijkheidsattest dat vooral bedoeld is om de historische continuïteit intact te houden. Deze is immers noodzakelijk om de eerbaarheid van het idealisme in de Vlaamse Beweging aan te tonen. In het streven naar historische respectabiliteit wordt sterke mythevorming niet geschuwd. Tradities dienen bij voorkeur tot een vroeg heroïsch verleden te reiken. Het historisch proces wordt zo gemoduleerd, dat de spraakmakers van vandaag zich als de rechtmatige erfgenamen van de grote momenten uit het ‘eigen verleden’ kunnen aanbieden. Het aandeel van tradities die zich tegen revolutionaire veranderingen hebben verzet, is hierbij opvallend groot. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de centrale rol die in de Vlaamse populaire literatuur en publicistiek aan de reactie tegen de Franse Revolutie wordt toebedeeldGa naar voetnoot6. Politieke, ideologische en structurele analysen staan in de Vlaamse discussie niet erg hoog aangeschreven. De continuïteit in het antidemocratisch | |
[pagina 995]
| |
gedachtengoed en de structurele band met het totalitarisme blijven onderbelicht. Een wereldbeschouwelijke bagage moet blijkbaar van smetten gevrijwaard blijven. In de apologie van deze historie wordt de geschiedenis aldus ontdaan van haar feitelijkheid en opgevoerd als een klassieke tragedie van goede bedoelingen en door vreemden misbruikte idealen. Goede intenties als motoren van het historisch proces? Alsof Hannah Arendt niet reeds in het begin van de jaren zestig een treffende analyse van de ‘banaliteit van het kwade’ had gegeven. Alsof historici als Hans Mommsen, Martin Broszat en Raul HilbergGa naar voetnoot7 niet al eerder hadden ontdekt dat ook de weg naar Auschwitz bewandeld werd door kindervrienden, dieren- en bloemenliefhebbers of gewoon maar benauwde ambtenaren met de moraal van de kleine burgerman. Kritisch geschiedenisbewustzijn is geen alibi voor grafschennis en vuilspuiterij, wel een aanzet tot nadenken over de bureaucratische en ontmenselijkende werking van de totalitaire macht. Het debat over het oorlogsverleden is in Vlaanderen nooit op het intellectuele niveau getild dat het verdient. Veel pennevruchten dragen nog steeds de sporen van de investigatie-journalistiek. Het is alleszins een door moralisme getekende omgang met geschiedenis. En de inquisitoriale stijl waarin sommigen zich daartegen te weer stellen, getuigt al evenzeer van moraliserende bedilzucht. Het ‘trauma van de Tweede Wereldoorlog’ wijst erop hoezeer de omgang met de geschiedenis wordt bepaald door de wil tot identificatie of resignatie. Op die manier kan het historisch debat nooit een bijdrage leveren aan een volwassen en zelfreflectieve politieke en intellectuele cultuur, maar blijft het een zaak van pedagogie en moraal. Of een louter kwantitatieve uitbreiding van historische kennis - vergelijkbaar met een archivalische verzameldrift - dat kan verhelpen, blijft hoogst twijfelachtig. In Nederland gaat men in de morele beoordeling van een ‘fout’ verleden heel verGa naar voetnoot8. De houding van monarchie en regering liet er geen twijfel over bestaan dat collaborerende groepen slechts buiten de samenleving konden bestaan. Dit feit bleef ook in het naoorlogse collectieve bewustzijn een belangrijke rol spelen. Bezetting en collaboratie werden ‘Fremdkörper’ in het nationale geschiedenisbeeld. Dit kan aanleiding geven tot wat Martin Broszat als een morele, maar uiteindelijk ook intellectuele ‘blokkade’ in de beoordeling van een stuk verleden omschreef. Daarentegen plaatst een wel begrepen en overwogen ‘historisering’ een historische problematiek in een | |
[pagina 996]
| |
nauwkeurig omschreven context zonder er de onwelgevallige fases uit te lichten. Sommigen meenden in Broszats pleidooi om het nationaal-socialisme te ‘historiseren’ een vrijbrief te onderkennen om bijvoorbeeld de Holocaust te ‘normaliseren’Ga naar voetnoot9. Uit de discussie is evenwel gebleken dat zijn bedoeling alleen was enkele vraagtekens te plaatsen bij een geschiedenisbeeld dat een nationaal monument was geworden. Het beeld van het historisch proces wordt bescheidener, daarom niet minder dramatisch. Centraal staat de wisselwerking tussen de ‘banale’ realiteit en de moderniseringstrend. Ook elders in Europa doet zich een vergelijkbaar verschijnsel voor. In Italië werd de fascistische episode als de absoluut negatieve schaduwzijde van de historie uit het collectieve geheugen verdrongenGa naar voetnoot10. Geschiedenis vertoonde er alle kenmerken van een nationaal epos. Historici die vraagtekens plaatsten bij het ‘evidente antifascisme’ en de overgeleverde verzetscultuur in het naoorlogse Italië kregen het hard te verduren. Het duurde dus wel even voor een - alvast gedeeltelijke - band met andere uitdrukkingsvormen van het beschavingsproces het daglicht verdroegen. Zo ondervond de Frans-Israëlische historicus Zeev Sternhell heftige weerstand toen hij die continuïteit met de westerse cultuur expliciet aan de orde durfde te stellenGa naar voetnoot11. Als een soort totale ‘historische negativiteit’ was het fascisme herleid tot een randverschijnsel zonder eigen statuut. Het was de ontkenning van alles waar de westerse beschaving voor stond: redelijkheid, rechtvaardigheid, vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. De probleemloze identificatie van het fascisme met het absolute Kwaad had meer weg van een ouderwets exorcisme dan van wetenschap. Het Kwaad diende te worden uitgebannen en het van dichtbij leren kennen kon al besmettingsgevaar opleveren. | |
FacitHet ‘nut van de historie voor het leven’ wordt vaak kritiekloos geadoreerd. Een pleidooi om de rol van de geschiedenis tot meer bescheiden, maar daarom niet minder relevante proporties te herleiden, wordt ervaren als de tegenstem van een ondankbare die de hoera-stemming komt te versto- | |
[pagina 997]
| |
ren. In de hedendaagse politieke en intellectuele cultuur kan historisch bewustzijn wel degelijk een rol spelen als aanzet tot verwondering, kritische distantie en zelfreflectie. Het blijft echter nuttig de nodige afstand te bewaren ten opzichte van de rusteloze zoektocht naar identiteit, consensus en harmonie die in het ‘eigen verleden’ te vinden zouden zijn. |
|