Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 976]
| |
De kerken en de kentering in de DDR
| |
[pagina 977]
| |
kelijk Fürstenberg an der Oder heette, daarna Stalinstadt en nu Eisenhüttenstadt, zou er nooit een kerktoren komen. Dat dacht althans Walter Ulbricht, de eerste man van de SED (Sozialistische Einheitspartei Deutschlands) in de jaren vijftig. Die ontwikkeling zou niet het gevolg zijn van een brutale onderdrukking, maar omdat geen mens nog nood zou hebben aan godsdienst zou er ook geen nood meer zijn aan stenen godshuizen. Maar het christelijk geloof is ongeconditioneerd. Dat ondervonden de partij en haar machtsapparaat, de socialistische staat. Dat ongeconditioneerde van het geloof vormt een radicale tegenstelling niet alleen met de heersende ideologie maar ook met de manier waarop de macht wordt uitgeoefend. De ideologie en de machtsuitoefening in de DDR waren het hieromtrent eens, dat alle mensen - men gebruikte graag de term ‘onze mensen’ - het produkt zijn van de sociale verhoudingen en zich als zodanig moeten gedragen. Had Marx de mens niet gedefinieerd als het geheel van de sociale verhoudingen? Hadden de staatsfunctionarissen niet voortdurend geprobeerd de mensen ervan te overtuigen dat alleen de staat ze kan maken tot datgene wat ze graag zouden zijn of worden? Hadden die functionarissen zich niet opgewerkt tot de heren van een socialistisch feodaal systeem: wij laten u studeren, wij laten u reizen, wij geven u een woning. Aan wie hebt gij uw sociale zekerheid te danken, aan wie het culturele Duitse erfgoed? Alleen aan ons, aan de arbeidende klasse die de enige, echte drijvende kracht is voor elke progressieve ontwikkeling, aan de leiding van de partij. Wij kennen de wetten van de natuur en van de samenleving. Ons systeem, onze staat hebben de hoogste graad bereikt waartoe de samenleving, zelfs op wereldniveau, zich kan ontwikkelen. In ons bereikt de geschiedenis haar einddoel op grond van een immanente wetmatige ontwikkeling. Dit te proclameren en te realiseren is onze opdracht, de opdracht van de arbeidende klasse in internationale solidariteit. Te midden van dit proces stond de kerk met haar aanspraak op een onvoorwaardelijk bestaansrecht. Een kerk in deze wereld, niet van deze wereld; gelovige christenen van om het even welke gezindte, die niet als tweederangsburgers, maar ondanks alle menselijke tekortkomingen met opgeheven hoofd de totalitaire eisen van partij en staat trotseren. Eerst dachten de machthebbers dat het op gang gekomen proces godsdienst, geloof en kerk wel een stille dood zouden doen sterven. Daarna vroegen ze zich af of ze dit proces niet moesten verhaasten. Maar hoe? Liquidatie was uitgesloten. Voor een staat, gelegen op de grens tussen Oost en West, die als etalage moest dienen voor het socialisme is het Oosten, waren martelaren eerder hinderlijk. Bovendien was het gezegde ‘sanguis martyrum, semen | |
[pagina 978]
| |
christianorum’ (het bloed der martelaren is het zaad der christenen), hen ook niet onbekend. | |
Indoctrinatie, integratie en differentiatieEr bestonden drie methodes om met het zogenaamde verkeerde religieuze bewustzijn en de daaruit voortkomende vitale krachten van de kerk en de gelovigen klaar te komen. Drie methodes die gelijktijdig en gecoördineerd door het regime werden aangewend. Of het hierbij om een bewustgenomen en goed uitgedacht plan ging, dan wel om methodes die zich vanuit de praktijk opdrongen, laten we in het midden. De drie methodes waren: ideologische indoctrinatie, systematische integratie en differentiatie. Andersgezegd: het ging erom iedereen te bekeren tot de materialistische ideologie door de mensen tot communisten op te voeden; de kerken te paralyseren naar het voorbeeld van de dodelijke omarming van de (Russische) beer en het vanouds bekende principe ‘divide en impera’ (verdeel en heers) toe te passen. In principe werden alle burgers geïndoctrineerd, te beginnen met de kinderen, de jongeren en allen die nog in opleiding waren. Aanvankelijk was de methode zeer eenvoudig. Ze was gebaseerd op de leer van Pavlov, nl. op de werking van de voorwaardelijke reflexen. Door voortdurend dezelfde gedachte te herhalen werd een bepaald bewustzijn gevormd. Een van die steeds herhaalde grondbeginselen was het gezegde van Lenin: ‘het marxisme is almachtig, omdat het waar is’. Het resultaat was negatief: zo goed als niemand werd overtuigd. Men kreeg zelfs een groeiende tegenzin voor wereldbeschouwelijke vragen. Bij velen werd die tegenzin zo groot dat zelfs een kritische discussie over de ideologie van de heersende partij afkeer opriep. Dit leidde tot allerhande misvormingen die de mensen tot in hun persoonlijkheid aantastten. De persoonlijke moraliteit kwam volledig op losse schroeven te staan. De opdeling van de waarheid in een waarheid bestaande uit de officiële, door de staat opgelegde partijdoctrine en een waarheid voortkomend uit de persoonlijke overtuiging, moest onvermijdelijk veel mensen geestelijk schizofreen maken en doen lijden aan innerlijke gespletenheid en onzekerheid. Dit was vooral het geval als concrete bestaansvoorwaarden in het gedrang kwamen, als b.v. kinderen niet toegelaten werden tot het eindexamen dat toegang verleende tot hogere studies en tot beroepen en functies in de economie, industrie, handel, bestuur en in het onderwijs. Als een kind van de achtste klas van de basisschool naar de negende wilde overgaan, en later | |
[pagina 979]
| |
van de tiende naar de elfde klas van de middelbare school, besliste daarover een staatscommissie op grond van de volgende criteria: - gemiddelde prestatie van het laatste rapport; verlangd werd een gemiddelde van 1,0 tot maximum 1,3. Wie daar niet aan voldeed, maakte geen kans. - maatschappelijke stand van de ouders; tenminste 50% van de leerlingen van de middelbare scholen moesten kinderen zijn van ‘arbeiders’. - studierichting overeenkomstig de planeconomie. Reeds in de 7e klas moest de leerling zijn toekomstig beroep aangeven; dan werd nagegaan of voor de uitoefening van dit beroep universitaire studies en dus ‘Abitur’ noodzakelijk was. Was dit niet het geval dan werd de toestemming niet gegeven. Daarna werd onderzocht of er met betrekking tot het voorgestelde beroep wel voldoende plaatsen voorhanden waren in het economische plan van de DDR. Was dit niet het geval dan werd de aanvraag geweigerd en werd als reden opgegeven: ‘geen plaatsen beschikbaar’. - geslacht. Een aantal beroepen was zo goed als uitsluitend voorbehouden voor mannen, andere voornamelijk voor vrouwen. Dit veranderde soms wel. Zo heeft men voor de medische studies lang de voorrang gegeven aan vrouwen. Toen men bemerkte dat er een wanverhouding was in de chirurgie en in de leidinggevende posten, veranderde men van methode. - veruit het belangrijkste criterium was de maatschappelijke opstelling. Hoe stond men tegenover de marxistisch-leninistische ideologie en tegenover de socialistische staat van de DDR? Had men deelgenomen aan de socialistische ‘Jugendweihe’, een soort atheïstische ersatzritus, die aanvankelijk bedoeld was als een bekentenis tot het atheïsme, daarna eerder als een aanvaarden van een levenswijze zonder God. Was men lid van de socialistische kinderorganisatie ‘Junge Pioniere’, of van de jeugdbeweging ‘Freie Deutsche Jugend’ (FDJ), die zichzelf als de gevechtsreserve van de partij (SED) beschouwde. Dit is slechts één voorbeeld van de totalitaire aanspraak van het socialistische systeem in de DDR op de levensbeschouwing en het geweten van de ‘burgers’. | |
Rollenspel en zelfvervreemdingIn de loop der jaren lokten de absolute aanspraken van de staat minder gewetensconflicten uit. Voor velen kregen ze het karakter van een blijvende situatie waarmee men vrede moest nemen. Velen legden er zich bij neer en deden mee. Maar dit bleef niet zonder gevolgen. Dit ‘doen alsof’, geboren uit nood, werd in de loop van de tijd steeds meer een vast rollenspel. Niet van één rol, maar van een hele reeks rollen. Men reageerde telkens | |
[pagina 980]
| |
zoals men verwacht werd te reageren. Men had niet één enkel gezicht, het zijne, maar een hele reeks gezichten. Op de vraag wie hun voorbeeld was, antwoordden de kinderen van een katholieke kerkgemeenschap: ‘in de school: Ernst Thälmann, in de kerk: mijn patroonheilige, thuis: mijn ouders’. Die driedeling mag men niet als complementair beschouwen; ze is voor elk deel exclusief. Ze is het gevolg van een gespleten persoonlijkheid die zich in verschillende levensomstandigheden weet aan te passen en probeert te overleven. Dit alles leidde tot zelfvervreemding. De mens werd bepaald door het systeem. Hij verloor zijn gevoel van identiteit en, in bepaalde omstandigheden, zelfs zijn persoonlijkheid. Voor een begrip als ‘zelfverwezenlijking’ was er in dit systeem geen plaats. De indoctrinatie verlangde dat men zijn persoonlijke belangen liet samenvallen met die van de gemeenschap. Weliswaar probeerden de mensen zich aan dit opgelegd vervreemdingsproces te onttrekken. Dit gebeurde meestal door zich radicaal uit het openbaar leven terug te trekken: ‘Privaat gaat boven catastrofe’ was het gevleugelde woord in de DDR. Anderzijds moet men erkennen dat het gemeenschappelijke lot van vervreemding een zekere solidariteit in de hand werkte. Mensen gingen immers onder hetzelfde juk gebukt. Hun hoofdbekommernis was echter een streven naar privéleven individueel of, hoe paradoxaal het ook mag klinken, collectief. Maar die weg naar ‘privatisering’ met als doel zich aan de zelfvervreemding te onttrekken, had ook bepaalde gevolgen. In het oude Rome werd een burger die zich aan zijn publieke rechten en plichten onttrok, ‘homo privatus’ genoemd: iemand die zichzelf van zijn burgerrechten berooft. In de Griekse ‘polis’ werd zo een burger ‘idiotes’ genoemd: een vreemde. Beide benamingen bevatten een waarde-oordeel: een mens die zo handelt verloochent zijn sociale natuur. Wat het sociale leven betreft, moeten we nog wijzen op de leidende rol van de partij. Wie zich in de maatschappij wilde engageren, m.a.w. verantwoordelijkheid wilde opnemen in staat en gemeenschap, eigenlijk op elk niveau van het leven behalve het private, was als een galeiroeier. Hij kon samen met anderen het schip vooruitbrengen maar de richting ervan niet zelf bepalen. Als de koers in de goede richting gaat, kan men zich daar nog bij neerleggen, maar als het schip een verkeerde richting inslaat, dan ontstaan daaruit allerlei gewetensconflicten: waar liggen de grenzen van de vereiste medewerking in staats- en sociale organisaties, zoals b.v. in de gewapende bedrijfsgroepen, in de burgerlijke verdediging (een soort rampendienst tevens instrument in de hand van partij- en staatsgezag), zelfs in de vrijwillige brandweer, die afhankelijk was van het ministerie van binnenlandse zaken. | |
[pagina 981]
| |
De rol van de kerkenHet is tegen de achtergrond van deze politieke en maatschappelijke verhoudingen dat men de rol die de kerken bij de veranderingen in de DDR hebben gespeeld en wellicht nog zullen spelen, moet inschatten. Tegenover het waarheidsmonopolie van de socialistische ideologie stelden zij het evangelie en het christelijke geloof, tegenover de klassenstrijd een cultuur van liefde. Tegenover het totalitarisme van de staat en de socialistische maatschappij bewezen de kerken dat ze een ruimte boden waar vrijheid zich kan ontwikkelen, waar de mens ongehinderd zichzelf kan zijn en innerlijk in vrede met zichzelf en de anderen kan leven; een ruimte waar men zijn sociale aspiraties kan verwezenlijken in verbondenheid met de medemens, bewust van zijn verantwoordelijkheid voor de anderen en de hele gemeenschap. Men heeft beweerd dat de kerk zich in een getto had teruggetrokken, een ‘sacristiechristendom’ beoefende, dat ze een oven is geweest die alleen voor zichzelf warmte uitstraalde. Die bewering is vals en getuigt van een onjuiste kijk op het leven in de DDR. De waarheid is dat de kerk een oase was in de socialistische woestijn van de DDR. Met het beeld van Goethe van de systole en de diastole, het in- en uitademen, als twee levensfuncties, mag men zeggen dat de kerk in zekere zin de plaats was waar men kon inademen. Zonder de zuurstof van het geloof en de kerkelijke gemeenschap was het voor vele mensen uiterst moeilijk geweest het hoofd te bieden aan het alledaagse leven in de socialistische samenleving van de DDR. Het is niet vermetel te beweren dat de kerken de enige belangrijke, georganiseerde groeperingen waren die zich consequent verzet hebben tegen de ideologische druk vanwege het socialistische regime in de DDR en zodoende deze ideologie principieel in twijfel hebben getrokken. Ze stelden tegen het primaat van de staat de waardigheid van de mens, tegen de politieke willekeur het grondrecht waar ook de staat en de wetten zich moeten naar richten, tegen de klassenmoraal met haar principe: ‘goed is wat van nuttig is voor de arbeidersklasse’, een staatsbestel dat alle waarden erkent. Ze verdedigden het principe van de rechtsstaat en de verplichting voor de staat recht en wetten te eerbiedigen. Vooral de evangelische kerken in de DDR hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld. Na de nazidictatuur in 1945 verlangde de overgrote meerderheid van de bevolking zowel in de DDR als in heel Duitsland uitdrukkelijk een democratische hervorming, ook al waren de voorstellingen over de politieke uitwerking ervan in bepaalde gevallen zeer uiteenlopend. De aanspraak op hegemonie vanwege de Sovjetunie, die ze dank zij de communistische ka- | |
[pagina 982]
| |
ders in de Russische bezettingszone en in de door Sovjet-Rusland bezette sector van Berlijn meedogenloos invoerde, leidde tot de opheffing of gelijkschakeling van de zich stilaan nieuw organiserende politieke krachten. Ze leidde tot vervolging, arrestatie en dikwijls ook terechtstelling van hen die zich niet wilden onderwerpen. Toen reeds verlieten velen hun vaderland en vluchtten naar het westen. Voor de grote meerderheid van de inwoners van de DDR verging het zoals het een gezond mens vergaat die verplicht wordt ononderbroken het bed te houden: zijn spieren atrofiëren en tenslotte kan hij zich nauwelijks nog uit eigen kracht voortbewegen. De gedwongen politieke inactiviteit van alle nietconformisten leidde ertoe dat de mensen geen actieve bijdrage meer konden leveren tot de opbouw van een democratische gemeenschap maar passief de almacht van staat en partij moesten ondergaan. Jarenlang was het slechts een minderheid die, eerder platonisch dan reëel, met politieke middelen een verandering in het staatsbestel nastreefde. De volksopstand van 17 juni 1953 was lang het laatste openbaar verzet van de burgers tegen het socialistische juk in de DDR. Terwijl er in de DDR geen democratische structuren voorhanden waren en het dus onmogelijk was ook maar enige politieke activiteit uit te oefenen, boden de synoden van de evangelische kerken aan hen die politiek bekwaam waren de kans om vanuit christelijk perspectief medeverantwoordelijkheid te dragen. Zoals bekend zijn de evangelische landskerken synodaal, d.i. democratisch gestructureerd. Dit was van groot belang voor het behoud van de democratische gedachte en praktijk. Daar werden thema's en problemen besproken die, in andere politieke omstandigheden, in de volksvergadering besproken hadden moeten worden. Dit was het begin van een hele serie politieke activiteiten die een wezenlijke invloed uitoefenden op de veranderingen in de DDR. | |
De verhouding kerk-staatVoor de evangelische kerken, vooral de lutherse, is het grondprincipe voor de verhouding tussen kerk en staat vervat in het 13e hoofdstuk van de Brief aan de christenen van Rome: ‘Ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagsdragers die boven hem staan’. Zo heeft de bisschop van de oostelijke regio Berlijn-Brandenburg, Gottfried Forck, die zeker geen aanhanger was van het regime, herhaaldelijk verklaard dat de staat van de DDR voor hem een providentieel karakter had. Hier moet ook het theologisch aanknopingspunt gezocht worden voor het begrip ‘Kirche im Sozialismus’, dat door | |
[pagina 983]
| |
de bond van de evangelische kerken in de DDR werd gebruikt. Het is niet: kerk naast of tegen het socialisme, maar wel: kerk in het socialisme. Het uitgangspunt van de katholieke kerk in de DDR was verschillend. Steunend op de katholieke sociale leer en op de katholieke interpretatie van het natuurrecht, was het verschil tussen de feitelijkheid en de legitimiteit van de staat doorslaggevend voor de betrekkingen tussen de staat en de katholieke kerk. Voor de katholieke bisschoppen in de DDR bestond er geen twijfel dat de DDR vanaf het begin als staat een feit was. Op grond van wat ze ervaren en geleden hadden konden ze de realiteit van deze staat niet ignoreren. Daarom was de Hallsteindoctrine voor hen nuchter politiek beschouwd onaanvaardbaarGa naar voetnoot3. Anders was het gesteld met de legitimiteit van deze staat, met de rechtmatigheid van zijn constitutie en wetten. Het principe van de volkssoevereiniteit werd nooit door het socialistische regime van de DDR gerespecteerd. Werkelijk vrije en democratische verkiezingen vonden er nooit plaats en op geen enkel ogenblik is er in de DDR sprake geweest van staatsrechtelijke verhoudingen. Daarom heeft de katholieke kerk in de DDR nooit de legitimiteit van deze staat erkend. Aan de wetten van deze staat moest niet gehoorzaamd worden uit hoofde van hun rechtmatigheid, maar omwille van het ‘bonum commune’, het algemeen welzijn, voor zover dit onder de DDR-wetten ressorteerde. Het niet erkennen van deze staat, wiens rechtmatigheid niet was gegrondvest op de wil van het volk maar op zijn eigen ideologische stellingen, m.a.w. op de wil van de marxistisch-leninistische partij, de SED, was volgens het strafrecht een misdaad tegen de DDR. De legitimiteit van de staat niet erkennen was hoogverraad, want hierdoor werd de staats- en maatschappelijke orde in de DDR in gevaar gebracht (strafwetboek der DDR § 96 en 110). Hierop stond een straf van 10 jaar hechtenis tot levenslang of doodstraf (§ 96). Gezien dit ‘rechtssysteem’ en de politieke machtssfeer was het niet mogelijk de katholieke stellingname openlijk, laat staan in de westerse media, te verdedigen. In de beginjaren van de DDR was die stellingname binnenkerkelijk zowel voor de priesters als voor de gelovigen vanzelfsprekend; het was een bewuste keuze op grond van een politieke overtuiging. In de loop der jaren veranderde die bewuste keuze in een soort ‘habitus’ waarover men, gezien de zoëven genoemde politieke en strafrechtelijke gevolgen, niet openlijk | |
[pagina 984]
| |
discussieerde. Toen de westerse staten echter verdergingen dan een louter erkenning van de DDR als realiteit en daardoor ook de fundamentele verhouding tussen kerk en staat opnieuw actueel werd, kwam die stellingname opnieuw ter sprake. Vooral onder de clerus, hierin aangespoord door de bisschoppenconferentie die hen duidelijke richtlijnen meegaf; de meerderheid van de gelovigen echter bleef onverschillig voor deze nieuwe politieke bewustwording. Opvallend is dat de regering van de DDR in die periode reeds tevreden was met een gedeeltelijke aanvaarding van en een voorwaardelijke loyauteit tegenover het regime, zoals de evangelische kerken dit deden in overeenstemming met ‘Kirche im Sozialismus’. Hoever die evangelische kerkelijke politiek ging, blijkt duidelijk uit hun optie voor de zogenaamde ‘Kirchwerdung des Bundes’. Die kwam neer op de opheffing van de bestaande structuur van de afzonderlijke landskerken in de verschillende deelstaten - de Saksische, de Thuringse, de Mecklenburgse, de Berlijn-Brandenburgse, enz. - in één enkele kerk binnen de grenzen van de DDR. Alleen aan Berlijn-Brandenburg-Oost, dat zich hiertegen verzette, hebben de evangelische kerken het te danken, dat de staatsgrens van de DDR niet samenviel met hun territoriale afbakening. Op grond van hun uitgangspunt dat de DDR als staat niet rechtsgeldig was, weigerde de katholieke kerk principieel met de staat samen te werken. Met de jaren werd het voor haar nochtans steeds moeilijker deze weigering te verantwoorden t.o.v. politici en journalisten, vooral omdat niet alleen Westeuropese socialistische regeringen en partijen maar ook conservatieve en liberale naar toenadering streefden met de SED, de DDR en hun leidende partij- en staatsfunctionarissen. Om elk misverstand te voorkomen, moet uitdrukkelijk gezegd worden dat de katholieke kerk in de DDR, op voorwaarde dat haar fundamenteel voorbehoud geëerbiedigd werd, zich steeds uitgesproken heeft voor verdragen zoals dit van de Europese Veiligheidsraad te Helsinki, of voor verdragen tussen de DDR en Westeuropese landen, waaronder de Bondsrepubliek. Er was echter een grens die ze principieel niet wilde overschreden zien en voor het behoud waarvan ze zich uitdrukkelijk heeft ingezet bij de leiders van de politieke partijen in de Bondsrepubliek en van de politieke fracties in de Bundestag: er mochten geen officiële contacten zijn tussen de Bundestag en de Volkskammer van de DDR. Officiële contacten, d.i. een formele erkenning van de zogenaamde volksvertegenwoordiging van de DDR, beschouwde men als verraad van de volkssoevereiniteit van de Duitsers in de DDR. | |
[pagina 985]
| |
Na het spectaculaire bezoek van de toenmalige secretarisgeneraal van de SED en voorzitter van de staatsraad van de DDR, Erich Honecker, aan de Bondsrepubliek in 1988 was het bijna tot een formele erkenning gekomen en was alle moeite vergeefs geweest. Misschien was het alleen de omstreden vraag naar het staatsburgerschap die voor uitstel zorgde. Gezien de veranderingen die zich nadien in de DDR hebben voorgedaan, kunnen allen, niet in het minst de regeringspartijen in Bonn, zich daarover verheugen. | |
Een complementaire bijdrageVoor de verhouding kerk-staat, zoals die zich in de politieke gebeurtenissen van elke dag weerspiegelde, schenen die staatsrechtelijke vragen maar weinig betekenis te hebben. Had men niet meer belang moeten hechten aan symbolen zoals dat van het ‘omsmeden van zwaarden tot ploegen’ dat jonge krachten kon mobiliseren? Als wezenlijke politieke en staatsrechtelijke problemen ter sprake kwamen, bemerkte men echter dat de DDR-functionarissen zich niet lieten leiden door een simplistisch politiek pragmatisme maar dat voor hen juridisch belangrijke staatsinteressen op het spel stonden. De laatste jaren voor de grote ommekeer werd de politieke opstelling van de katholieke kerk meermaals vergeleken met die van de evangelische kerken. Het leek alsof de katholieke kerk steeds heeft gezwegen, terwijl de evangelische kerken met hun politieke stellingnamen dikwijls de publieke aandacht op zich trokken en van zich deden spreken. De houding van de katholieke kerk werd dan ook dikwijls negatief beoordeeld. Gezien de onderscheiden opvattingen over de eigen kerkelijke identiteit kan men in feite niet van twee tegengestelde houdingen spreken. Hun houding t.o.v. de staat was eerder complementair. Men dient die houdingen nl. niet tegenover elkaar af te wegen maar ze te evalueren in een bredere samenhang. Men moet daarbij ook nog rekening houden met het feit - ik beschouw dit als een aanvullende opmerking en niet als een bedekte kritiek - dat er binnen de evangelische kerken een groot onderscheid dient gemaakt te worden tussen hen die onbeperkt instemden met het socialistische regime van de DDR, als mandatarissen in de zogenaamde volksvergadering meewerkten en over wie de westerse media nooit gesproken hebben, en de kleine groep van critici en tegenstanders van het regime over wie begrijpelijkerwijze de westerse media meer, en naar verhouding zelfs te veel gesproken hebben. Sommigen van hen zijn nu partijlid, afgevaardigde in de nieu- | |
[pagina 986]
| |
we ‘Volkskammer’, voornamelijk als lid van de SPD en van haar volkskamerfractie. | |
BesluitErnst Bloch schreef in zijn boek Prinzip Hoffnung: ‘het onze ligt voor ons’. Dit woord geldt ook voor Europa. Maar een toekomstvisie is één zaak, de politieke verwezenlijking ervan in het werk van elke dag, een andere. De toekomst van een Europa is een opgave van Oost en West en ook een gemeenschappelijke opdracht voor alle christenen. Het communistisch systeem van Stalin heeft de samenleving in alle landen van de zogenaamde socialistische statengemeenschap, zonder uitzondering, laten verzieken. Een therapie is nodig en dit veronderstelt een diagnose waartoe echter ook een anamnese behoort. Daarom moesten we in deze bijdrage over het verleden spreken wilden we naar de toekomst kijken, want een ‘conversio’ is maar mogelijk in de mate dat er een bewuste ‘aversio’ aan vooraf gaat. De opbouw moet gepaard gaan met de afbouw van de misvormingen. Dit proces, want daarover gaat het, is volop aan de gang. Wat de politieke bewustwording betreft, voltrekt dit proces zich vooral in de dagelijkse politieke besluiten en uitvoeringen. De grondprincipes waarop dit proces rust, schijnt men soms uit het oog te verliezen. En toch is een bezinning op die principes noodzakelijk voor het welslagen van het proces. Want slechts in de mate de toekomst van Europa gegrondvest is op een bindende waardenschaal, kan ze gevrijwaard blijven van nieuwe ideologische of politieke totalitarismen. Die waardenschaal zal dan de steen zijn die niet alleen een koning Nebukadnessar de genadeslag geeft, maar ook elk toekomstig machtsmisbruik, zoals dit nu het geval is met de ineenstorting van de stalinistische systemen en hun ideologie. |
|