Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 963]
| |
[Augustus-september 1990]Van moeder aarde naar ruimteschip aarde
| |
[pagina 964]
| |
Wat eens een utopie, een wensdroom van de westerse mensheid was, blijkt echter een dystopie, een ware nachtmerrie te worden. De grenzeloze drang tot beheersing van de natuur heeft in onze tijd tot de milieucrisis geleid. En Bacon, als een van de aartsvaders van de moderne natuurwetenschap, figureert in talloze milieufilosofische geschriften als het zwarte schaap. Schuldig aan het degraderen van de natuur van een levend organisme tot een dode machine, luidt het vonnis. De dode machineachtige natuur die Bacon, met in zijn voetspoor vele andere 17e eeuwse wetenschappers en filosofen, ons als eerste voor ogen stelt, staat in sterk contrast met de levende organische natuur die eraan voorafging. Tot in de 17e eeuw wordt daar vooral het beeld van moeder aarde voor gebruikt. Onze cultuur deelde dit beeld met vele niet-westerse culturen. Het beeld van moeder aarde, dat meer of minder religieus geladen kon zijn, riep niet op tot beheersing en onderwerping, maar tot terughouding, respect en participatie. Carolyn Merchant heeft bijvoorbeeld uitgebreid beschreven hoe deze metafoor tot in de 16e eeuw in Europa een rem vormde op grootschalige mijnbouwGa naar voetnoot2. Het lichaam van de moeder waaraan je je leven te danken had, ging je toch niet openbreken en bevuilen. Pas toen de natuur niet meer als moeder aarde werd gezien, werd de moderne natuurwetenschap mogelijk. Een van de grootste beoefenaars hiervan, Robert Boyle, die ook gouverneur van de koloniale New England Company was, heeft dit scherp geformuleerd. Hij maakte de visie van de ‘achterlijke indianen’ op de natuur als ‘een soort godin’ belachelijk en stelde dat ‘de verering die mensen koesteren voor alles wat zij natuur noemen, (...) een belemmering is geweest voor de heerschappij van de mens over de lagere schepselen van God’. Lijnrecht hiertegenover staat de uitspraak van het Indiaanse opperhoofd Smohalla, die het op Europese wijze omploegen van de grond vergeleek met het steken van een mes in de schoot van zijn moeder. Boyles visie overwon. In het zich onweerstaanbaar moderniserende Europa was moeder aarde ten dode gedoemd. Een belangrijke rol in dit proces werd vervuld door de beroemde Engelse Royal Society, die de heerschappij over de natuur via wetenschap en technologie als haar eerste doelstelling had. Bij de oprichting hiervan wees men op het grote voorbeeld van Salomons Huis uit het Nieuwe Atlantis. | |
[pagina 965]
| |
Het vliegende eiland LaputaIn het ruim een eeuw na Bacons utopie geschreven reisverhaal van Jonathan Swift beschrijft Gulliver het vliegende eiland Laputa, waar hij na zijn bezoeken aan Lilliput en Brobdingnag op terecht komt. Laputa is een paradijs voor wetenschappers. Heel het leven is er georganiseerd volgens regels en ceremoniën die lijken op die van Salomons Huis. In veel commentaren op Gullivers reizen wordt erop gewezen dat Swift dit vliegende eiland gebruikt om een sarcastische beschrijving te geven van de wetenschappelijke ideeën van de Royal Society uit zijn tijd. De meeste wetenschappelijke projecten waar Gulliver mee kennismaakt verwijzen rechtstreeks naar ondernemingen van zijn eigen tijdgenoten, onder wie Newton. Het dagelijkse leven op Laputa herinnert aan de wereld van Bacon. Wat te denken van het eten dat in wiskundige of muzikale vormen wordt opgediend, een lamsbout in de vorm van een gelijkzijdige driehoek, worsten en puddingen die op fluiten en hobo's lijken, en het brood dat in kegels, cylinders, parallellogrammen en andere meetkundige figuren wordt gesneden? Wat te denken van de ‘flappers’, de wakkerhouders, die elke wetenschapper vergezellen met een stok met een met steentjes gevulde varkensblaas in de hand, waarmee ze hun meester als die in wetenschappelijk gepeins verdiept is en zijn omgeving vergeet, attenderen op de noodzakelijke dagelijkse activiteiten? Ik zou graag meer willen vertellen over de mannen op het vliegende eiland, maar wat Swift over de vrouwen zegt lijkt me eigenlijk veel onthullender en interessanter. Op Laputa blijken voor een normaal mens als Gulliver de vrouwen heel wat plezieriger gezelschap te zijn dan hun wetenschappelijke echtgenoten. Omgekeerd is dit trouwens ook het geval. De Laputiaanse vrouwen minachten hun mannen; zij zijn gesteld op vreemdelingen die tijdelijk op het eiland verblijven. Onder hen kiezen ze hun minnaars, waarbij het verdrietig is, schrijft Swift, dat dit veel te gemakkelijk en veilig gaat. Want de echtgenoot is altijd zo in gepeins verdiept dat mevrouw en haar minnaar zich waar hij bijzit de grootste vrijheden kunnen veroorloven, zolang hij maar bezig kan zijn met zijn wetenschappelijke problemen. Terwijl Laputa de perfect gerealiseerde utopie lijkt te zijn, blijven de vrouwen en dochters toch jeremiëren over hun gedwongen verblijf op het vliegende eiland. Op allerlei manieren proberen zij eraan te ontsnappen. Ze mogen echter niet weg zonder een speciale vergunning van de koning. Lukt het ze om eenmaal weg te komen, dan verkiezen ze vaak het leven op aarde beneden boven de ideale wereld van het vliegende eiland. Gulliver vertelt van een grote dame aan het hof die afwist te dalen, zich vervolgens schuil- | |
[pagina 966]
| |
hield en tenslotte werd opgespoord in een derderangs eethuis, in lompen gehuld, met een oude, aftandse lakei die haar steeds sloeg, als minnaar. Nadat ze teruggehaald was en zonder enig verwijt weer liefdevol door haar echtgenoot ontvangen, slaagde ze er tenslotte in definitief uit Laputa naar haar minnaar terug te vluchten. Ik geef zoveel aandacht aan deze beschrijvingen van Swift omdat hij hier, zoals op zoveel andere plaatsen in Gullivers reizen, feilloos de gevolgen van de modernisering en van het wetenschappelijk project van de beheersing van natuur en samenleving beschrijft. In een wereld die één groot vliegend mechaniek is geworden, volstrekt gereguleerd door wetenschap en technologie, is er voor vrouwen en het vrouwelijke geen plaats meer. Niet alleen moeder aarde is vernietigd, ook concrete vrouwen worden er gemarginaliseerd. Swift ziet zeer scherp waartoe de vervanging van moeder aarde door een vliegende machine leidt. Vrouwen waren altijd verbonden met moeder aarde. In een van de meest bekende uitspraken hierover werkt Philo, de hellenistisch-joodse filosoof, dit als volgt uit: ‘De natuur heeft aan elke moeder als een meest essentiële gift haar borsten gegeven, zodat ze van te voren het voedsel voor de kinderen die geboren worden, gereed heeft. De aarde is, zoals wij allen weten, een moeder. Hierom vonden de eerste mensen het ook passend om haar Demeter te noemen, waarbij ze de namen van aarde en van moeder verbonden. Want, zoals Plato zegt, de aarde doet de vrouw niet na, maar de vrouw de aarde. Dichters geven de aarde daarom gewoonlijk ook namen als moeder van alles, vruchtendraagster, Pandora en “alles-schenkster”. Het is daarom passend dat de natuur aan de aarde als de meest oude en vruchtbare van alle moeders, bij wijze van borsten, stromen van rivieren en bronnen heeft geschonken, zodat de planten water zouden kunnen krijgen en dieren overvloedig te drinken zouden hebben’. Als moeder aarde en vrouwen zo nauw cultuurlijk verbonden zijn, is het niet verwonderlijk dat de nieuwe tijd, die Bacon inluidt, rampzalig voor vrouwen uitpakt. De metaforen die Bacon gebruikt om de nieuwe wetenschappelijke houding aan te duiden zijn wat dit betreft niet voor misverstand vatbaar. Zij laten zijn minachting voor zowel moeder aarde als vrouwen duidelijk uitkomen. Vaak zijn het beelden van een gewelddadige verkrachting van de natuur, die als een heks - Bacon was ook betrokken bij de heksenprocessen - op de pijnbank wordt gelegd. Ik geef een aantal voorbeelden van Bacon en tijdgenoten over de wijze waarop de natuur moet worden benaderd. Het gaat erom ‘haar te veroveren en te onderwerpen, haar op haar grondvesten te laten schudden’, ‘om de natuur te doorsteken tot in haar meest intieme kern zodat (men) vreest | |
[pagina 967]
| |
dat (men) haar zegel bijna verbroken heeft en haar naakt aan de wereld heeft getoond’, ‘haar te dwingen u te dienen en haar uw slavin te maken’. | |
Ruimteschip AardeKort na de terugkeer van de Apollo 8 vertelden de astronauten in een CBS-interview dat ze het meest getroffen waren door het zicht uit de ruimte op de kleine blauwe bol van onze aarde. Ze vergeleken de aarde met een ruimteschip - het spaceship Earth - dat door een donker heelal koerste. De metafoor van het ruimteschip wordt sindsdien te pas en te onpas gebruikt. Deze metafoor roept een heel ander soort deskundigheid op dan die van moeder aarde. In het Nieuwe Atlantis hebben de technocraten van Salomons Huis het geheel en al voor het zeggen, het vliegende eiland Laputa kent een soort cockpit met bestuurders, een ruimteschip is volstrekt overgeleverd aan de deskundigheid van de bemanning. De grote meerderheid van de mensen zal er nooit meer dan een passieve passagier kunnen zijn. In het beeld van moeder aarde ligt daarentegen de deskundigheid, voorzover het om het hoeden en het doorgeven van het leven gaat, primair bij de mensen zelf, natuurlijk in eerste instantie bij de vrouwen. Een belangrijk verschil is dat het in een ruimteschip vooral om survival, om overleven, gaat. Dit begrip zien we dan ook parallel aan de ruimteschipmetafoor opkomen in de recente milieudiscussies. Internationale rapporten, zoals Our common Future van de Brundtlandcommissie, draaien alle rondom dit begrip. Tegenover het passieve overleven op een ruimteschip, waar je alle bevelen van de bemanning goed moet opvolgen, staat het oude filosofische idee van het goede leven, dat actief binnen de aardse grenzen geleefd kan worden. Het pleit voor de Brundtlandcommissie dat zij de kritiek op het survivalbegrip duidelijk naar voren laat komen. Ik citeer een spreker uit Sâo Paulo, die in oktober 1985 bij een hearing door de Brundtlandcommissie het volgende zei: ‘U spreekt heel weinig over het leven, u praat te veel over overleven. Het is erg belangrijk om te bedenken dat, wanneer de mogelijkheden voor het leven voorbij zijn, de mogelijkheden om te overleven aan bod komen. En er bestaan volken hier in Brazilië, speciaal in het Amazonegebied, die nog steeds leven en deze volken willen niet naar het niveau van het overleven gebracht worden’. Met zijn verzet tegen de westerse ontwikkeling en modernisering herhaalde deze Indiaan, ik neem aan dat het een Indiaan was, de woorden van het beroemde Indiaanse opperhoofd Seattle uit 1855, die ieder die het milieu ter harte gaat, zo ongeveer wel uit zijn hoofd zal kennen, zo vaak worden ze geciteerd of op posters afgedrukt. Seattle, die zichzelf ook als een kind | |
[pagina 968]
| |
van moeder aarde omschrijft, heeft het over het verdwijnen van de bizons, het temmen van de wilde paarden, het afscheid van de adelaar, van de spar die glanst in de zon en van de snelle pony van de jacht, die met de komst van de blanken gepaard gaan, en hij noemt dit ‘het einde van het leven en het begin van het overleven’. De woorden van beide Indianen laten nog een derde belangrijk verschil zien tussen de beide door mij genoemde metaforen. Ik zou dat willen aanduiden door mij aan te sluiten bij twee recente literaire uitspraken over het verschil tussen natuur en milieu. In een ruimteschip is er alleen maar milieu, milieukwesties staan er vanwege het overleven centraal. Moeder aarde daarentegen is verbonden met de veelvormigheid van de natuur. Wat bedoel ik hiermee? Ik zal het de twee schrijvers zelf laten zeggen. In De Tijd van 20 oktober 1989 beschrijft Marten Toonder, de geestelijke vader van onze enige heer van stand, hoe hij in Ierland voor het eerst kennis maakte met de ‘echte’ natuur. Hij stelt die tegenover het milieu. ‘In ons land heeft men milieu; kunstmatige landschappen met zorgzaam geplante bomen... Milieu is een vorm van leven die door ambtenaren en wetenschappers is geschapen, een plantaardig monster van Dr. Frankenstein. En de natuur is, net als de Druden, steeds verder naar het westen getrokken, vluchtend voor het milieu. Maar hier aan de uiterste rand van ons werelddeel, waar de schemeringen langer duren dan ergens anders, heeft ze zich gehandhaafd, en is ze sterker dan de mens bevatten kan’. In Het scheepsorkest bezingt Koos van Zomeren aangrijpend de laatste natuur in ons land, die hij nog wel weet te ontdekken, maar die ten onder gaat en overal door milieu wordt vervangen. ‘Je zou onderscheid moeten maken tussen natuur en milieu. Wie aan de ziekte van de zeehond en het uitsterven van de otter de vraag verbindt wanneer wij aan de beurt zijn, stelt het milieu aan de orde. De kwestie zou dan zijn opgelost zodra blijkt dat mensen kunnen leven zonder zeehond en otter, wat zo goed als zeker het geval is. Nee, als je met dieren begaan bent, moet je accepteren dat hun problemen in de eerste plaats hun problemen zijn. In het milieu staat de mens centraal, in de natuur kan hij gemist worden - en dat verklaart meteen de blinde haat die de natuur bij velen opwekt. Het spreekt al met al beslist niet vanzelf, dat van de huidige milieugolf een positief effect uitgaat op de natuur’. | |
Humanisme en milieucrisisIn 1977 verscheen Humanistisch Perspectief, dat na enige jaren discussie binnen het Humanistisch Verbond een aantal maatschappelijke doeleinden opsomde en toelichtte. Na fraaie doeleinden als de fundamentele gelijkwaardigheid van mensen, democratisering van samenlevingsstructuren en een rechtvaardiger verdeling van maatschappelijke goederen, lezen we on- | |
[pagina 969]
| |
der punt 6: ‘Zorgvuldige omgang met en eerbied voor de wereld van plant en dier, mede opdat het natuurlijk evenwicht niet wordt verstoord’. Wie vervolgens naar de toelichting bij dit punt gaat zoeken, zal zich verbazen. Want terwijl elk ander punt ruim anderhalve pagina toelichting toegemeten krijgt, lezen we bij punt 6 één zin. Die luidt: ‘De formulering van de toelichting op dit punt is in het hoofdbestuur nog in behandeling’. De verlegenheid van het humanisme met de vraagstukken van natuur en milieu kan naar mijn mening niet duidelijker uitgedrukt worden. Gezien de historische achtergronden van het moderne humanisme is het ook niet gemakkelijk binnen de eigen traditie argumenten te vinden. Integendeel, de eerlijkheid gebiedt te erkennen dat de geschiedenis van het humanisme er vooral een is van natuurvijandigheid. Deze geschiedenis deelt het humanisme overigens grotendeels met het westerse christendom. In 1967 verscheen in Science het onderhand klassiek geworden artikel van Lynn White, waarin The historical roots of our ecological crisis gezocht worden in de ontwikkeling van het westerse christelijke wereldbeel, die al in de middeleeuwen begon. Op dat artikel van Lynn White is een heftige discussie gevolgd. Als ik mij niet vergis wordt in deze discussie de Zwarte Piet van het christendom steeds meer in de richting van het westers humanisme geschoven. Het lijkt mij voorlopig dat het georganiseerde humanisme zijn eigen verleden op een aantal punten te weinig onder ogen durft te zien. Aan de hand van één voorbeeld wil ik dit kort toelichten. In Grondslagen van humanisme wijdt J.P. van Praag terecht uit over de sleutelpositie die Cicero inneemt in de geschiedenis van het humanisme. In de eerste plaats komt bij hem het begrip humanitas voor het eerst duidelijk uitgewerkt naar voren. Belangrijker is misschien nog dat het vooral Cicero is geweest waarvan de lezing door denkers als Petrarca en Pico della Mirandola de stoot heeft gegeven tot het moderne humanisme zoals dat zich na de renaissance heeft ontwikkeld. Welnu, wie Cicero terecht als grote voorvader aanroept, ontkomt er niet aan zich bezig te houden met het gegeven dat juist hij de denker is die in de huidige milieufilosofie vooral verantwoordelijk wordt gesteld voor de westerse houding van absoluut heerserschap over de natuur. Met name zijn geschrift De Natura Deorum, dat in de renaissance de meest gelezen natuurfilosofische verhandeling was, laat het volstrekte antropocentrisme van Cicero goed uitkomen. Alles in de natuur blijkt, aldus de stoïcus Balbus, die in dit geschrift Cicero's houding vertolkt, slechts terwille van de mens te bestaan. Planten zijn voor dieren bestemd, dieren voor de mens, de hele natuur is aangelegd op menselijk gebruik. De nek van de os is geschikt voor het juk, het gezang van de vogels is er uitsluitend om de mens te verblijden, enz. Niets bestaat om zichzelfs | |
[pagina 970]
| |
wil, letterlijk alles is in utilitaire zin voor de mens geschapen. Van Chrysippus, de stichter van de Stoa, die dit idee in aanzet ook al duidelijk formuleerde, wordt gezegd dat hij beargumenteerde dat de vlo van nut voor de mens is omdat ze de luiaard uit zijn slaap wekt en dat de muis nuttig is omdat ze de mens er vanaf houdt slordig en smerig te zijn. Vanzelfsprekend is het mogelijk uit de erfenis van de grote Tullius, zoals de 16e en 17e eeuwse humanisten Cicero bewonderend noemden, alleen die dingen te bewaren die ons als 20e eeuwse humanisten bevallen. Deze wijze van omgaan met het verleden lijkt mij echter uiterst kortzichtig. De traditie is geen grabbelton. Alleen door haar in het geheel serieus te nemen, door ook de thans door ons negatief geachte aspecten onder ogen te zien, krijgen wij de mogelijkheid haar nieuw leven in te blazen en er de nog onontdekte schatten uit op te delven. Dat geldt zowel voor het humanisme als het christendom. | |
Humanisme en uitsluiting van vrouwenIn aansluiting bij het eerste deel van mijn rede wil ik hier vervolgens enkele opmerkingen maken over de uitsluiting van vrouwen door het humanisme. Wie de historisch-culturele verbondenheid tussen moeder aarde en concrete vrouwen onderkend heeft, zal de vrouwenvijandigheid van de humanistische traditie niet verbazen. De geschiedenis van het humanisme is, zoals met name de Franse anti-humanistische filosofen en filosofes betogen, er altijd een geweest die bol stond van de uitsluitings-mechanismen. Niet het middeleeuwse christendom is hier de hoofdschuldige, maar het moderne verlichte humanisme. ‘Hoe kan je van vooruitgang spreken als de helft van de mensheid er op achteruitgaat?’, stelde Sandra Harding eens scherp in een interview, waarin ze haar studies over de opkomst van humanisme en verlichting samenvatte. Hoe kun je de Franse Revolutie herdenken als bevrijdend, humaniserend en emanciperend, als je daarbij vergeet dat deze revolutie vrouwen uitdrukkelijk van de rechten van de mens uitsloot, en dat degenen die voor de rechten van de vrouw opkwamen onder de guillotine eindigden? Wie het artikel ‘homme’ leest in de grote Encyclopedie van Diderot, ziet dat het alleen maar over de man gaat. Het wezen man/mens wordt hier weer als ‘koning van de natuur’ bezongen, hij beheerst de zeeën, meet de hemelen en wedijvert in de geluiden die hij opwekt met de donder. De vrouw maakt echter deel uit van deze natuur die beheerst wordt. Het hedendaagse humanisme kan deze traditie niet ongestraft negeren. Als ze die confrontatie met het eigen verleden uit de weg gaat, zal dit verleden | |
[pagina 971]
| |
zich achter onze rug om blijven manifesteren. Op dit terrein ligt er nog veel materiaal dat op onderzoek wacht, onderzoek dat overigens vooral door de uitgeslotenen zelf, door vrouwen, ter hand zal moeten worden genomen. De ogen van mannen zijn hiervoor nu eenmaal, zoals ikzelf een paar keer ervaren heb, minder goed toegerust. | |
Tussen moeder aarde en ruimteschipDe eerste vraag waar ik in het derde en laatste deel van mijn rede omheen wil cirkelen, luidt natuurlijk of we gezien de ernst van de milieucrisis zo ongeveer de hele moderne westerse humanistische traditie overboord moeten gooien. Moeten we terug naar een religieus-sacraal wereldbeeld? Moeten we de natuur gaan herbetoveren? Moeten we met bepaalde varianten van het ecofeminisme de moedergodinnen, waaronder moeder aarde, weer gaan omhelzen? Moeten we met vertegenwoordigers van de wereldreligies die in Assisi bijeenwaren, ‘het heilig karakter’ van de natuur weer onderstrepen? Over het algemeen neig ik ertoe dit soort vragen negatief te beantwoorden. Dat komt dan vooral omdat de pogingen om er een positief antwoord op te geven mijns inziens vaak mislukken en onder de schijn van een terugkeer naar de tradities de ontwikkeling in de richting van de ruimteschipmetafoor juist versnellen. Maar als ik aarzelend neen zeg tegen dit soort pogingen betekent dat dan dat ik het alternatief, zoals dat vooral in het Brundtlandrapport wordt aangeprezen, moet omhelzen? Volgens dit alternatief zouden wij over moeten gaan op zoiets als duurzame ontwikkeling. Wij zouden moeten voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen ook in hun behoeften te voorzien. Als dit alternatief met behoud van de natuur gerealiseerd zou kunnen worden, zou ik er graag achter staan. Als ik er helaas niet in kan geloven komt dat vooral omdat ik in het Brundtlandrapport echt geen enkel idee vind dat al niet sinds de 17e eeuw keer op keer in het Westen is geformuleerd. Werkelijk geen woord in het Brundtlandrapport tot en met de centrale definities van begrippen is nieuw, het is allemaal al eeuwen lang gezegd en het heeft nooit gewerkt of, voor de natuur, zelfs averechts gewerkt. Waarom zou het ineens nu wel werken? De geschiedenis maakt mij op dit punt uitermate sceptisch. Al in de 17e eeuw nam de milieuvernietiging zo'n omvang aan dat die voor de toenmalige mensen waarschijnlijk heel wat zichtbaarder was dan de hui- | |
[pagina 972]
| |
dige milieucrisis het voor ons is. In 1664 schreef John Evelyn Silva: or a Discourse of Forest Trees, waarin hij de vernietiging van de bossen in Engeland aanklaagde en een krachtig pleidooi voor behoud en duurzaamheid voerde. Dit klassieke boek uit de zogenaamde Conservation movement is sindsdien door vele publikaties gevolgd, die allemaal in wezen dezelfde analyse en boodschap bevatten als het huidige rapport van de Brundtlandcommissie. Er moet efficiënter met de aardse hulpbronnen worden omgegaan, de mens moet zich als een rentmeester of manager - ook dit centrale woord uit het Brundtlandrapport duikt al in de 17e eeuw op - opstellen, vanwege komende generaties moet de duurzaamheid voorop staan, deze boodschap wordt al zo'n drie eeuwen verkondigd. Als we hier nog aan toevoegen dat John Evelyn al in 1661 in zijn Fumifugium de milieuvervuiling van London op zo'n wijze had beschreven dat het huidige Mexico City hierbij vergeleken schoon en zuiver lijkt, dan wordt de vraag klemmend of al deze waarschuwingen iets hebben uitgehaald. Als het antwoord negatief is, en dat is het helaas, dan kunnen we ons vertwijfeld afvragen waarom dit soort aanpak, die door het Brundtlandrapport opnieuw wordt gepropageerd, nu ineens wel vrucht zou dragen. Hoe zou een ontwikkeling die ondanks drie eeuwen waarschuwingen als een stoomwals voortrolt, nu ineens met een laatste waarschuwing in dezelfde trant kunnen worden afgeremd? | |
Grenzen en schaarsteLaverend tussen de Scylla van een onkritische weg terug naar moeder aarde en de Charybdis van een doodlopende vlucht met ons ruimteschip vooruit, waag ik tot slot een omtrekkende beweging. Daarvoor ga ik terug naar Pico della Mirandola, een van de grondleggers van het humanisme, die in 1486 voor een congres van filosofen en theologen in Rome zijn beroemde rede Over de waardigheid van de mens opstelde. Hierin zegt Pico della Mirandola tot de mens: ‘Voor alle andere wezens is de natuur vastomlijnd en binnen de (door ons) voorgeschreven wetten beperkt. Gij zult die voor uzelf bepalen, door geen grenzen belemmerd, naar eigen vrije wil’. In deze woorden liggen alle problemen besloten die rond de milieucrisis naar voren komen. Er zijn geen grenzen of wetten aan de mens gesteld, hij zal dat zelf moeten doen. Als mensheid weten wij dit al eeuwen, waarom slagen wij niet erin ernaar te handelen? In mijn boek Het rijk van de schaarste heb ik vooral de maatschappelijke, structurele kant geschetst van ons onvermogen onszelf grenzen te stellen. Hier wil ik, aansluitend bij de thematiek van mijn rede, een andere kant | |
[pagina 973]
| |
ervan aanduiden. Mijn vraag is of de grenzen die wij onszelf dienen te stellen, paradoxalerwijze toch niet deels in de natuur moeten worden gevonden. Let wel, ik heb het niet over de fysieke grenzen van het milieu van een ruimteschip, maar over de natuur die ons grenzen stelt, zoals in het verleden moeder aarde haar grenzen aan de mensheid stelde. Ik wil hier niet de wijsgerige problematiek van de intrinsieke waarde van de natuur aan de orde stellen. Ik wil me op een van de vier klassieke natuurlijke elementen concentreren. Ivan Illich, die ik vandaag graag met nadruk als mijn intellectuele leidsman op een aantal belangrijke terreinen wil erkennen, suggereert in zijn laatste boek, H2O and the Waters of Forgetfulness, dat als water tot deze chemische formule wordt gereduceerd, aan het gebruik ervan geen grenzen kunnen worden gesteld. Tegenover water als het neutrale chemische element H2O, als hulpbron en grondstof voor menselijke behoeften, stelt Illich met Gaston Bachelard water als grondstof voor dromen. Als er niet meer over water gedroomd kan worden, als het uit zichzelf geen poëtische, magische, reinigende, zuiverende, zingende en helende kracht meer mag hebben, maar alleen H2O is, dat als een schaars goed moet worden beheerd in het zogeheten watermanagement, dan kunnen wijzelf ons geen grenzen stellen in het gebruik van water. Die grenzen worden alleen zichtbaar vanuit de kwaliteiten van het water zelf, vanuit de erkenning van zijn levenskracht, poëzie of heiligheid. Slechts vanuit het respect voor deze mysterieuze kanten van het water, slechts door hierbij in poëtische en religieuze metaforen aan te sluiten, kunnen wij ons als mensen grenzen stellen. Paradoxaal geformuleerd, de grenzen die wij onszelf stellen liggen in het natuurlijke element water. Wij ontdekken ze daar vanuit een houding van respect, verwondering en bescheidenheid. Deze ongetwijfeld wat vage en algemene wijsgerige noties die ik in de lijn van Illich en Bachelard kort heb aangeduid, wil ik als laatste stap graag illustreren aan de hand van een hoofdstuk uit het meest aangrijpende boek dat ik de afgelopen tijd heb gelezen. Vandana Shiva's Staying Alive beschrijft de wanhopige strijd van de Indiase vrouwen tegen de op het westerse model gebaseerde ontwikkeling, die vanuit hun standpunt alleen maar als maldevelopment - ik zou niet weten hoe ik dit woord moest vertalen - kan worden beschouwd. Voor wie het boek van Shiva leest lijkt het of in de Derde Wereld de film van de Europese geschiedenis van de afgelopen eeuwen in een versneld tempo en met een geweldige intensivering van de gebeurtenissen wordt afgedraaid. Shiva beschrijft de onderling verbonden vernietiging van de natuur en de degradatie van vrouwen, maar ze laat daarnaast zien - en dat is de bemoedigende kant van haar boek - hoe miljoenen vrouwen in verzet zijn | |
[pagina 974]
| |
gekomen tegen een ontwikkelingsbeleid dat de natuur en vrouwen miskent. Dit verzet, dat bij ons vooral bekend is door de Chipko-beweging, de strijd voor het behoud van de bossen, stelt tegenover het westerse Baconiaanse natuurbegrip de natuur als Prakriti, als het vrouwelijke principe, de vitale, goddelijke kracht die het leven voortbrengt en draagt. In het zesde hoofdstuk, Vrouwen en de verdwijnende wateren, analyseert Shiva de voortdurend verslechterende watersituatie in India. Met heel veel gedetailleerde gegevens laat zij zien dat het aantal dorpen dat niet over veilig drinkwater beschikt, in India de afgelopen dertig jaar aanzienlijk is gestegen. In de jaren zestig bedroeg volgens officiële tellingen het aantal dorpen met een drinkwaterprobleem 17.000, in 1972 was dit al meer dan verdubbeld tot 35.000. Sinds die tijd neemt in de ergst getroffen gebieden dit aantal jaar na jaar toe, ondanks de steeds groter wordende financiële kosten en inspanningen van regeringen en ontwikkelingsinstanties om putten te slaan en water te zuiveren. Ik zeg wel ondanks, maar Shiva stelt eigenlijk juist door. Naarmate water als een schaars goed wordt gedefinieerd, blijkt de benadering die hierop gebaseerd is, haar eigen werkelijkheid steeds meer te creëren. Vanuit een heel ander perspectief dan ik dat in Het rijk van de schaarste deed, signaleert Vandana Shiva dat paradoxalerwijze alle pogingen om de schaarste door steeds meer produktie op te heffen, deze juist voortdurend vergroten. Volgens haar analyses komt dit vooral omdat de maldevelopment, die water als een neutraal en schaars goed beschouwt, de integriteit van bronnen en stromen evenzeer miskent als de culturele relatie tussen vrouwen en water die al tientallen eeuwen in India bestaat. Die integriteit, die eigen realiteit van het water, wordt bezongen en verhaald in veel liederen en mythen, waarin de relatie tussen water en klimaat, water en bodemgebruik, water en vrouwen, en water en het goede leven centraal staat. Al deze relaties worden in moderne wetenschappelijke benaderingen als irrelevant en achterhaald terzijde geschoven, omdat water immers alleen maar doodgewoon schaars H2O is. Terwijl in het verleden, toen de natuur als Prakriti haar eigen grenzen stelde, water in India altijd overvloedig aanwezig was, brengt de moderniteit, die in de jacht om meer te produceren geen grenzen kent, alleen maar meer schaarste voort. Shiva ziet deze maldevelopment, zoals gezegd, vooral als gevolg van het feit dat enerzijds water als schaarse, door mensen eindeloos te manipuleren, neutrale hulpbron wordt opgevat, terwijl anderzijds de culturele band tussen vrouwen als hoedsters en verschafsters van water en bronnen en stromen, vernietigd wordt. Natuurlijk, zij weet ook dat in de laatste versie van het ontwikkelingsdenken, zeker als het de watervoorziening betreft, vrou- | |
[pagina 975]
| |
wen niet meer totaal onzichtbaar zijn. Zij merkt echter schamper op dat de plaats die vrouwen binnen het ontwikkelingsdenken hebben gekregen vooral die van een passief object, van slachtoffer is. Voortdurend wordt gewezen op de extra inspanningen die vrouwen moeten verrichten om soms over een afstand van tientallen kilometers water aan te voeren. Dat vrouwen als actieve behoedsters van het water over een eigen deskundigheid beschikken die heel wat meer achtergrond kent dan de deskundigheid van de moderne westers opgeleide ingenieur, wordt nog nergens erkend.
Van overvloed naar schaarste, van moeder aarde die aan iedereen voedsel en water schenkt, naar een ruimteschip met rantsoenering. Ik het geprobeerd een aantal lijnen uit deze geschiedenis te schetsen en op mogelijke grenzen te wijzen die er een rem op zouden kunnen betekenen. Het voorbeeld van het Indiase vrouwenverzet, dat in het Westen nog veel te weinig bekend is, kan naar ik hoop - ook al zullen wij waarschijnlijk heel andere metaforen van de natuur en van water ontwikkelen dan in India - bij dat stellen van grenzen inspiratie bieden. |
|