| |
| |
| |
Tussen twee stoelen
Over de ongemakkelijk zittende identiteit van Streven
Rudi Laermans
I
Het is een kenmerk van moderne samenlevingen dat hun identiteit noch die van hun leden voor eens en altijd vastligt. Beider profiel wordt niet voorgeprogrammeerd door of verankerd in een bovennatuurlijke orde, een religie of een per traditie overgeleverd wereldbeeld, integendeel. Moderne identiteiten zijn maakbaar, ze krijgen gestalte via processen van collectieve zelfbespiegeling en individuele reflectie - in publieke debatten in parlementen, sociologie-departementen of cultureel-maatschappelijke tijdschriften (waarbinnen de sociale identiteit, dus het profiel van het ‘wij’ ter discussie staat), en middels kleinschaliger privé-gesprekken in cafés, huis- en slaapkamers (waarin de persoonlijke identiteit wordt gethematiseerd). Als de redactie van Streven de vraag opwerpt ‘Wie zegt u dat wij zijn?’, mag men dus op z'n minst besluiten dat Streven een modern tijdschrift is: het blad heeft geen eenduidige identiteit of vanzelfsprekend profiel (meer), maar zoekt er een. Dat zulks in samenspraak met lezers en medewerkers gebeurt, is verre van evident. In moderne samenlevingen zijn maatschappelijke profielen en individuele identiteiten wel maakbaar, maar in modern-kapitalistische samenlevingen valt dit ‘maakwerk’ niet zelden samen met ‘marktwerk’ - met marketing en marktprofilering. Het eindresultaat is vaak meer ‘een nieuw imago’ dan ‘een nieuwe identiteit’.
In de afgelopen jaren losten verschillende Vlaamse tijdschriften hun identiteitstwijfels op met een verandering van imago. Ze verruilden de publieke discussie over hun identiteit voor een intern-redactioneel debat over hun look - een geactualiseerde huisstijl die meer lezers zou kunnen lokken. De concrete ingrediënten daarvan zijn gewoonlijk een grotere leesbaarheid (minder doorwrochte stukken en meer ‘leuke, vlotte stukkies’), een aantrekkelijker vormgeving en lay-out (meer foto's en kleurtjes), en bovenal een grotere gerichtheid op de actualiteit. Identiteitsproblemen worden dus
| |
| |
vaak verward met imago-problemen, hoewel beide wel degelijk van elkaar verschillen. Imago's kunnen in de kleding- en cosmetica-afdeling van elk warenhuis naar believen worden aangeschaft, identiteiten of profielen blijven daarentegen gebonden aan individuele of collectieve zelfreflectie. En dat is vaak een riskant proces. Want wie over de eigen identiteit reflecteert, raakt niet zelden verstrikt in een chronische zelfreflectie, in een oneindige zoektocht naar het definitieve antwoord op de vraag naar ‘de eigenlijke eigenheid’.
| |
II
Streven dus een modern tijdschrift? Het is dat in relatief korte tijd geworden. Het ‘profiel’ dat de Vlaamse redactie in oktober 1978 publiceerde, codificeert een ‘Tendenzwende’ die tijdens de twee voorafgaande decennia haar beslag kreeg. Tot aan het einde van de jaren vijftig afficheerde Streven zich als een soort van katholiek apostolaatswerk voor Vlaamse intellectuelen. Binnen de context van de verzuilde Vlaamse samenleving was zulks synoniem met ‘preken voor de eigen parochie’. De uitgedragen boodschap getuigde van een kerks katholicisme, een cultureel conservatisme, en een intens provincialisme. Wat Vlaams én christelijk was, kon op goedkeuring rekenen, wat uit het buitenland kwam en/of een modernistische (en ‘dus’: ‘atheïstische’) inslag had, werd veroordeeld of gewoon genegeerd en doodgezwegen. Vanaf het einde van de jaren vijftig kwam déze identiteit hoe langer hoe meer op de helling te staan. Streven veranderde van een apostolisch blad in een forum waarop christelijke intellectuelen openlijk én openbaar naar een modus vivendi met de moderne geseculariseerde cultuur en samenleving zochten. Het tijdschrift werd aldus een plaats van reflectie, een ruimte waarbinnen zich de discussie over de christelijke identiteit in het tijdperk ná het Tweede Vaticaans Concilie afspeelde (en deels nog steeds afspeelt). Streven verloor zijn vroegere katholiek-apostolische profiel, maar kreeg niet meteen een nieuwe eenduidige geloofsidentiteit. Juist de invulling daarvan via intellectuele reflectie en discussie gaf het blad een distinctieve signatuur.
De redactionele verklaring van oktober 1978 neemt als het ware akte van de geschetste evolutie. Streven, zo luidt het, wil een tijdschrift ‘van christelijke signatuur’ en niet een ‘apologetisch’ of ‘proselytisch’ blad zijn. ‘Wij menen dat er een hoop dingen zijn waarover het christendom als zodanig niets te zeggen heeft en die we, juist vanuit onze christelijke overtuiging, in hun eigen autonomie moeten respecteren én leren kennen’. Die ‘christelijke signatuur’ werd en wordt in het ‘gemoderniseerde’ Streven evenwel haast uitsluitend waargemaakt middels de uit ‘de voor-moderne’ periode stammende ru- | |
| |
brieksindeling. Het blad opent in de regel met een theologisch of religieus georiënteerd artikel, waarna de leken-academici en -intellectuelen hun gang mogen gaan. Net zoals in de moderne samenleving de godsdienst niet langer een overkoepelend ‘hemels baldakijn’ (P. Berger) is maar één subveld naast andere velden als economie, politiek of wetenschap vormt, zo fungeert ook de religieuze thematiek in het huidige Streven voornamelijk als een soort van apart specialisme. Het christelijke profiel van het tijdschrift loopt helemaal niet als een rode draad door het geheel van de bijdragen. Het laat zich haast uitsluitend zien in de geprivilegieerde plaats die het godsdienstig (onder)deel binnen het geheel van elk nummer krijgt toebedeeld.
Met zijn evolutie van een verzuild kerks katholicisme naar een open en ‘reflexief’ christendom, kan Streven aanspraak maken op een ereplaats in een nog te schrijven geschiedenis van de naoorlogse emancipatie van het intellectuele leken-katholicisme in Vlaanderen. Het blad dreigt aldus evenwel tussen twee stoelen te vallen: het behoort noch tot het circuit van verzuilde tijdschriften sensu stricto, noch tot de disparate verzameling van levensbeschouwelijk neutrale publikaties (die zowel de louter commerciële als de niet-commerciële literair-culturele bladen omvat). Sinds het einde van de jaren zestig geeft héél de markt van culturele goederen in Vlaanderen een steeds toenemende polarisatie te zien tussen ‘zuilprodukten’ en ‘vrije (markt)produkten’. Een tijdschrift dat zich wel tot een levensbeschouwing - de ‘christelijke signatuur’ - maar niet tot een zuil bekent, vráágt dan ook als het ware om een profielcrisis. Het kan immers niet terugvallen op een traditionele achterban, noch op een zgn. modern publiek. Streven is noch een tijdschrift dat tot de katholieke zuil als zodanig behoort, noch een volstrekt ‘vrijzwevend’ blad - noch een strikt kerks, noch een louter commercieel initiatief. Dit dubbelzinnige profiel doet noodzakelijk ietwat vreemd aan in een tijd die vraagt om eenduidigheid: óf klare leuzen en parolen, óf duidelijke duiding en neutrale informatie.
| |
III
Het ‘gemoderniseerde’ Streven zocht behalve een nieuwe gelovige ook een nieuwe lezer. Het traditionele publiek van katholieke, kerk- en zuilgebonden lezers maakte als doelgroep plaats voor ‘een groep van intellectueel geïnteresseerde mensen’. De gezochte lezer was noch een specialist die, gezeten aan zijn bureau, artikelen van kanttekeningen voorziet, noch een luie consument van gedrukte fastfood. Hij zou op zijn wenken bediend worden door ter zake deskundige maar tevens leesbaar schrijvende leken-academici, au- | |
| |
teurs wier artikelen daadwerkelijk informeren en dus een zekere leesinspanning vragen.
Bij gebrek aan empirisch houvast kan men luidop speculeren over het huidige publiek van Streven. Men mag evenwel geredelijk aannemen dat het blad behalve op het levensbeschouwelijke veld ook op de markt van het gedrukte woord tussen twee stoelen dreigt te vallen. Er tekent zich in Vlaanderen - en elders - een toenemende polarisering af tussen vakbladen en magazines voor een breed publiek. De eerste richten zich op een specialistisch (sub)terrein, de tweede zijn niet op een bepaalde inhoud gericht, maar op alles wat actueel is (en daarom de actuele lezer mogelijk aanspreekt). Men kan wel dromen - en dat gebeurt regelmatig - van een waarlijk intellectueel publiek, van een lezersgroep met een brede belangstelling, lezers voor wie inspanning ook ontspanning betekent. Dromen zijn echter de werkelijkheid niet: de kloof tussen professionele ‘inspannen’ en liefhebbende ‘ontspanners’ wordt steeds groter. De naoorlogse democratisering van het hoger onderwijs bracht immers ‘een nieuwe lezer’ voort: opgegroeid met en in de massacultuur, dus met weinig of geen klassieke culturele bagage, met belangstelling voor lectuur en cultuur maar ook voor sport, film en andere vormen van vrijetijdsbesteding. Déze lezers interesseren zich veel voor nieuwe imago's of actualiteiten, en weinig voor identiteiten of meer tijdeloze berichtgeving. Een vlotte vorm vinden zij belangrijker dan een gedegen inhoud, ontspannende en gemakkelijk verteerbare ‘adformatie’ is hun liever dan inspannende informatie. Deze laatste vormt hoe langer hoe meer de leesstof van uitsluitend professionele lezers, hoogleraren en docenten die de nieuwe lezer aan het noodzakelijke diploma helpen.
Streven is noch een vakblad, noch een breed georiënteerd, op de vluchtige actualiteit geënt tijdschrift. Het blad bevat voornamelijk bijdragen van academici die hun gespecialiseerde weten van het ‘academees’ in een meer alledaags Nederlands ver-talen. Streven speelt kortom de rol van bemiddelaar of go between tussen gespecialiseerd en alledaags weten, tussen de diverse ‘deskundologische subculturen’ en de algemene intellectuele cultuur. Het is een tegelijk gespecialiseerd en algemeen tijdschrift: het bevat vooral algemene bijdragen van specialisten.
Deze dubbelzinnige identiteit geeft het blad niet alleen een onzekere positie op de markt van culturele goederen, ze verleent het ook een tamelijk heterogeen uitzicht. Een historische bijdrage wordt bijvoorbeeld voorafgegaan door een opstel over sociale zekerheid, en gevolgd door een filosofisch artikel. ‘Met pluriform en open bedoelen wij niet dat Streven een allegaartje moet worden van uiteenlopende en tegenstrijdige opinies en opvattingen’, zo
| |
| |
schreef de redactie in 1978. Anno 1990 oogt Streven evenwel niet zelden als een losse verzameling van onderling weinig samenhangende ‘subacademische’ artikelen, die doorgaans wel veel interessante opvattingen maar weinig persoonlijke opinies bevatten. In zekere zin kan dat in Vlaanderen ook moeilijk anders. Een blad dat haast maandelijks verschijnt binnen een gemeenschap die veel academici maar weinig intellectuelen telt, bezit een té hoge periodiciteit om de schaarse ‘weeddenkers’ - die bovendien ook nog veel gevraagd worden - ruim baan te kunnen geven.
| |
IV
Het is één zaak een gedrukt produkt te situeren binnen het levensbeschouwelijk-ideologische veld op de markt van culturele goederen. Het is een tweede een blad te lokaliseren binnen wat gemeenlijk de openbaarheid of ‘het intellectuele forum’ wordt genoemd. In strikte zin bestaat De (Vlaamse) Openbaarheid niet. De intellectuele discussie en meningsvorming speelt zich op onderling erg uiteenlopende podia en binnen diverse ruimten af. De publieke opinie bezit niet langer een enkel centrum: het beeld van de Griekse agora is definitief voltooid verleden tijd (en kan nog moeilijk als maatstaf worden gebruikt). Debatten over ‘brandende kwesties’ of meer tijdeloze onderwerpen grijpen tegenwoordig plaats in erg onderscheiden plaatsen (cafés, universitaire seminarie-lokalen, radio-studio's,...) en instellingen (vormingsbewegingen, tijdschriften, hogescholen,...). Als ruimte van zowel ‘hardop denken’ als van gedachtenuitwisseling - het tweede veronderstelt uiteraard het eerste - bestaat de openbaarheid nog enkel als netwerk van ruimten. De Openbaarheid ligt aan scherven, ze is versplinterd over tientallen, ja honderden ‘kleine openbaarheden’ die slechts een vermeend centrum bezitten in de vorm van zendtorens en uitzendmasten. De zgn. massamedia bieden immers hoogstens middels welbepaalde rubrieken (de kranten en weekbladen) of programma's (radio en tv) één of meerdere - en nog vaker: helemaal geen - schuilnissen voor de contemporaine openbaarheid. Ze vallen hoe dan ook niet samen met de publieke ruimte: de media bieden heel veel actualiteit maar in de regel weinig ‘intellectualiteit’ - ze geven veel ‘meninkjes’ maar weinig meningen ten beste. Wie de tweede met de eerste gelijk stelt, verwart trottoir-gebabbel - dat ongetwijfeld aan een diepe menselijke behoefte tegemoetkomt - met conversatie en discussie. Zelfs een eigen mening over de
lopende meninkjes (gemeenlijk column genoemd) verschilt beduidend van een persoonlijke opvatting over deze kwestie of gene probleemstelling.
Streven behoort ontegensprekelijk tot de Vlaamse openbaarheid. Maar de intellectuele identiteit van Streven is ook tamelijk dubbelzinnig. Wat is het
| |
| |
intellectuele streven van Streven? - het ‘brede intellectuele publiek’ informeren over wat in de meer besloten academische kringen wordt gedacht en gezegd, dan wel ruimte bieden voor zelfstandig denkende auteurs die niet schrijven over maar zich letterlijk in-schrijven binnen De Traditie en/of Het Contemporaine Denken? De naam ‘Streven’ verwijst naar een streven naar ‘verlichting’. Dat streven is mettertijd van een streven naar katholiek apostolaat in een streven naar een zowel christelijk geïnspireerd als intellectueel hoogwaardig verlichten veranderd. De beweging van de Verlichting bezat evenwel van meet af aan een ambigu karakter, dat ook het huidige verlichtingsstreven van Streven kenmerkt: verlichting als opvoeden en vormen middels het bijbrengen van wetenschappelijke waarheden enerzijds, verlichting als zelfstandig en autonoom denken anderzijds. Streven doet zowel het eerste als het tweede, ook hier zit het tussen twee stoelen: het is én een forum voor aan de universiteiten geproduceerd weten én een forum van persoonlijke gedachten en meningen (die overigens in de regel worden geformuleerd met - maar niet: binnen - een zeker specialistisch weten als achtergrond en bagage; niemand ontkomt tegenwoordig nog aan de academisch geïnstitutionaliseerde dwang tot verdeskundiging, zelfs de ‘breeddenkers’ of ‘duizendpoten’ niet). Het huidige profiel van Streven reproduceert het bestaande overwicht van de academische op de breed-intellectuele cultuur in Vlaanderen (ook in onze universiteiten), van de (sub)specialisten op de ‘generalisten’, van De Deskundige op De Intellectueel, van de specialistische opvatting op het persoonlijke inzicht. Er verschijnen in Streven veel - en doorgaans ook
degelijke - stukken waarin vakweten wordt gepopulariseerd met het oog op vorming en opvoeding van het zgn. brede publiek. Vaak gaat het om inzichten die elders, in Parijs of Frankfurt bijvoorbeeld, zijn bedacht. Dit soort van vertaalwerk - letterlijk en figuurlijk - is ongetwijfeld nuttig: niemand kan alles lezen, niemand is gediend met intellectueel provincialisme. In een discussie over het profiel van een intellectueel tijdschrift kan evenwel de vraag naar zowel de wijze waarop het vertalen feitelijk gebeurt - parafrase of persoonlijke verwerking - als naar de feitelijke plaats ervan binnen het geheel van bijdragen, moeilijk worden ontweken. Of dezelfde vraag anders - en ongetwijfeld té scherp - gesteld: ontleent een blad zijn intellectuele identiteit in de eerste plaats aan het traditionele opvoedingsperspectief, of heeft het, door de regelmatige bijdragen van zelfstandig denkende auteurs (die, nogmaals, in de regel wel in een of andere ‘kunde’ werkzaam zullen zijn, maar zich daarachter niet verschuilen wanneer ze de openbaarheid betreden), een eigen intellectuele signatuur? Streven bezat en bezit enkele ‘sterke signaturen’; het publiceert op gezette tijdstippen opstellen en essays van ‘sterk denken- | |
| |
de’ (en schrijvende) Vlaamse en Nederlandse auteurs. De vraag naar de intellectuele identiteit van Streven is synoniem met de vraag naar de concrete plaats van déze bijdragen en auteurs binnen het geheel van het tijdschrift. Momenteel is het vaak onduidelijk welke rol de redactie aan Streven toekent binnen de Vlaamse openbaarheid. Is Streven in eerste instantie ‘forum voor’ of ‘forum van’? Ziet het blad zichzelf vooral als een doorgeefluik van vakweten, dan wel als kweekvijver van ‘talent van eigen bodem’? Streeft Streven naar opvoeden en vormen van het zgn. brede
publiek of wil het ruimte creëeren voor ‘hardop denken’ zonder meer? Het antwoord is aan de redactie.
| |
Reactie
Zoals gezegd lokte het bovenstaande antwoord op onze vraag ‘Wie zegt gij dat wij zijn.’ de meeste reacties uit. Was dat omdat het verder ging dan een analyse en ook luidop droomde van wat een cultureel tijdschrift eigenlijk zou moeten zijn? Mét dan natuurlijk de implicatie dat Streven dat eigenlijk (nog) niet is.
Een luidruchtige reactie van het aanwezige publiek kwam los toen de inleider zich in het gesprek achteraf een uitspraak liet ontvallen die hij zelf onmiddellijk ‘nogal ongelukkig’ noemde: ‘Om het onbeschaamd te zeggen, er verschijnt in Streven heel veel afval van de academische tafel’. De provocatie sorteerde in ieder geval effect. Er werd gepolst naar zijn bedoelingen en - voor zover dat in een gezelschap van een honderdtal mensen mogelijk was - er werd ook over gediscussieerd. In deel IV van zijn bovenstaande tekst, dat hij achteraf aan zijn ter plekke gelezen exposé ter publikatie toevoegde, drukt hij zich genuanceerder uit. Misverstanden die het soms vieve gesprek vertroebelden, worden daardoor misschien uit de wereld geholpen, maar daarmee de fundamentele discussie nog niet. In geen geval.
In welke termen werd die discussie op het colloquium aan de orde gesteld? Is Streven (of moet Streven zijn) een forum voor academisch geproduceerd weten dat in ‘vertaling’ aan een ‘geïnteresseerd’ publiek ‘gepresenteerd’ wordt, óf een forum van auteurs die het academische weten achter zich hebben liggen, op grond daarvan zelfstandig gaan denken en dat denken op het spel durven te zetten? Kan het ook beide zijn?
De laatste vraag geeft, geloven we, goed de teneur van de meeste interventies weer. Scherp en dus erg simpel gesteld, kwamen die hierop neer: Laermans en zijn medestanders schijnen te denken dat een echt cultureelintellectueel tijdschrift alleen (of vooral?) een forum van de tweede soort
| |
| |
moet zijn. Daar worden boeken, auteurs, van elders komende ideeën niet meer alleen maar vertaald en voorgesteld, daar wordt, met die boeken, auteurs en ideeën áchter zich, zelfstandig en origineel gedacht en geschreven. Dat gebeurt in Streven te weinig. In Streven wordt nog te veel inleidend, vertalend, pedagogisch, voorlichtend geschreven: ‘Ik zal het u eens uitleggen. Wat ik er zelf over denk, áls ik er zelf al iets over denk, daar ben ik nog niet aan toe’. De reactie van de meeste aanwezigen - op een dag als deze waren dat uiteraard vooral sympathisanten van Streven - was: dat kunt u niet zomaar beweren. Ten eerste, is het zo zeker dat in het Vlaamse culturele klimaat de tijd van de inleidingen en de voorlichtingen nu toch wel definitief voorbij is, dat er geen behoefte meer is aan informatie over wat elders en door anderen gedacht en geschreven wordt en dat een tijdschrift als Streven daarin niet een nog altijd nuttige functie kan vervullen? Ten tweede, zijn er niet talloze voorbeelden van artikelen in Streven waarin de auteur in zijn of haar voorstelling en vertaling van boeken, auteurs en van elders komende ideeën en in de stijl waarin hij of zij dat doet, er blijk van geeft dat die boeken, auteurs en ideeën persoonlijk en zelfstandig verwerkt zijn? Is de scheiding die u aanbrengt tussen pedagogisch voorlichten en zelfstandig denken niet te scherp? Is het m.a.w. niet goed dat Streven - heel oncomfortabel, jawel - tussen twee stoelen blijft zitten?
Maar goed, ook hiermee is de discussie beslist niet afgelopen. We hopen erop terug te komen.
|
|