| |
| |
| |
[Juni 1990]
Een Streven-colloquium
Redactie
‘Streven is nooit kwistig geweest met programma- of intentieverklaringen: wat bedoelen we eigenlijk met dit tijdschrift? Voor wie het blad volgt, blijken die bedoelingen altijd meer uit wat er maand na maand in verschijnt dan uit nadrukkelijk gemanifesteerde voornemens’. Zo begon een redactionele verklaring waarin wij lang geleden, in oktober 1978, voor één keer dan toch eens probeerden onze bedoelingen te schetsen. Dat ‘profiel’, of die ‘identiteitsverklaring’ zoals dat tegenwoordig heet, omschreef dus wat we zelf zeggen wat we zijn of willen zijn. Nú - toegegeven, rijkelijk laat - wilden we eens horen wat anderen zeggen wat we zijn, buitenstaanders, medewerkers, lezers: ‘Wie zegt gij dat wij zijn?’ Dat was het thema van ons Streven-colloquium, 31 maart jl. Niet dat we zelf aan onze intenties zijn gaan twijfelen, maar we wilden eens horen hoe ze gerecipieerd worden, bereid om ze eventueel bij te stellen.
Om daarover een gesprek met medewerkers en lezers op gang te brengen, hadden we vijf mensen uitgenodigd die ieder op hun manier, net als wij zoals we toentertijd in ons ‘profiel’ schreven, in het medium waarvoor zij werken ‘een middel zien om te werken aan de verkenning en evaluatie van de cultureel-maatschappelijke ontwikkelingen’.
Dat panel bestond uit Geert Delbeke, medewerker aan de Katholieke Televisie en Radio Omroep; Jozef Deleu, hoofdredacteur van Ons Erfdeel en Septentrion; Jacques De Visscher, cultuurfilosoof, docent aan het Hoger Instituut Sint-Lucas, Gent; Rudi Laermans, cultuursocioloog, verbonden aan de KU Leuven, en Jean-Pierre Rondas, medewerker aan BRT-3, de culturele omroep. De vragen die we hun voorgelegd hadden, luidden: Wat vond u van ons profiel? Beantwoordt Streven aan dat profiel? Of wat zou een algemeen cultureel tijdschrift volgens u eigenlijk moeten zijn?
Waardering én kritiek of vragen waren in alle vijf inleidingen te horen. Waardering, die we zelf graag wat relativeren, omdat we best weten dat we vaak falen. Kritiek en vragen, die we ons beslist ter harte zullen nemen. Zoals al wat er in de levendige discussie die op de inleidingen volgde, nog allemaal gezegd is.
| |
| |
We dachten er goed aan te doen, in een eerste aflevering een samenvatting te geven van die inleidingen en de reactie van de aanwezige lezers en medewerkers daarop. Later kan de redactie erop reageren. Zoals achteraf door enkelen met spijt werd opgemerkt hebben wij ons, áls redactie, op de dag zelf nauwelijks laten horen. We wilden vooral luisteren. Omdat de inleiding van R. Laermans tot een fundamentele discussie leidde, die niet tot de gewenste opheldering kwam, plaatsen wij zijn uitgeschreven en achteraf door hem nog bijgewerkte tekst apart. De andere inleidingen en de discussie die erop volgde vatten we samen. De veelvuldig geciteerde teksten uit ons ‘profiel’ van 1978 geven we cursief weer. De lezers hebben die natuurlijk niet meer vers in het geheugen.
| |
Geert Delbeke: gezond geseculariseerd
Uw ‘identiteitsverklaring’ in 1978 luidde: ‘De redactie wil een groep vormen van christelijke signatuur, van intellectueel geïnteresseerde mensen, die in een pluriforme en open opstelling het tijdschrift als een middel zien om te werken aan de bewustwording verkenning en evaluatie van de cultureel-maatschappelijke ontwikkelingen’. Mij is gevraagd vooral die ‘christelijke signatuur’ te toetsen.
Die signatuur lag natuurlijk voor de hand: Streven is nu eenmaal een jezuïetentijdschrift. Maar daar werd onmiddellijk aan toegevoegd: ‘Dat betekent niet dat wij dé opinie van dé Vlaamse jezuïeten vertegenwoordigen. Om de eenvoudige reden dat zo iets niet bestaat’. Inderdaad, zelfs binnen de Brusselse agglomeratie lijkt het soms eeuwen reizen van het ene jezuïetenadres naar het andere. Hoezeer het een partij kiezend jezuïetenblad is, blijkt wanneer, waar ook ter wereld, een ‘linkse’ jezuïet als slachtoffer valt: het geval Pellecer (Guatemala, 1982), het ontslag van F. Cardenal uit de orde (1985), de recente moord op de zes jezuïeten in San Salvador.
Christelijk van signatuur, schreef de redactie, wil niet zeggen ‘apologetisch’ of ‘proselytisch’. Streven wil de problemen of ontwikkelingen die ter sprake komen niet automatisch vanuit een ‘christelijk’, laat staan ‘kerkelijk’ standpunt belichten. M.a.w. het blad gaat op een gezonde geseculariseerde grond staan. Als het een christelijk standpunt inneemt, zal het dat niet als het enige orthodoxe beschouwen. Het gaat met zijn tentje op de pluralistische markt staan, ook binnenkerkelijk, maar doet dat resoluut, overtuigd van de kwaliteit van wat het te zeggen heeft. In dat verband kan gewezen worden op enkele opmerkelijke artikelen over de katholieke school, het geloofsboek en het kardinaalsboek, wat het binnenland betreft. Voor het buitenland is Streven onmisbaar om de ontwikkelingen in de Latijnsamerikaanse
| |
| |
kerk en de bevrijdingstheologie te volgen, of de ontwikkelingen van de rooms-katholieke kerk tout court. Opvallend zijn ook de vele micro- en macro-ethische bijdragen, de aandacht voor de kerk in de VS. Men kan nauwelijks een brandhaard van betekenis noemen waarover Streven niet geschreven heeft. En dan vergat ik nog het joodse denken.
Maar die ‘christelijke signatuur’ was maar het eerste punt van het profiel. De twee andere - ‘voor intellectueel geïnteresseerde mensen’ en ‘pluriform en open’ - hangen er ten nauwste mee samen. Streven is geen theologisch en pastoraal centrum, maar een cultureel centrum, met een open agenda, met intellectuele klasse. Een service van mensen die in de christelijke traditie staan - het profiel zegt zelfs: Wij achten ‘het christendom en met name de evangelische inspiratie in onze samenleving niet alleen van groot belang maar onmisbaar’ - maar een service voor allen die in intellectuele, culturele, maatschappelijke ontwikkelingen geïnteresseerd zijn. Zo blijft de programmaverklaring met een gezonde vanzelfsprekendheid verre van een tendens die zich ook in de kerk laat voelen, de tendens om het religieuze af te zonderen van de rest. Dan is er van een religieuze cultuur niet eens meer sprake.
Geen lofrede zonder kritiek of vragen. Drie vragen leg ik ter discussie voor: 1. Streven wil voor velen van zijn lezers op religieus gebied nog een brug slaan tussen oud en nieuw. Maar zijn die achterhoedegevechten nog relevant voor de kritische tijdgenoot? Zou het niet interessant zijn, neen, dringend nodig, te peilen naar, te verwoorden hoe de jongere generaties heden ten dage zinvragen stellen, waar zij inspiratie zoeken en vinden voor hun antwoorden en daarmee in gesprek gaan?
2. Van die jongere generaties zou alvast de helft, de vrouwelijke helft, meer aan het woord kunnen komen. Ik vind dat jonge vrouwen zich moeten herkennen in een maandblad met een dergelijk niveau. Is dit mogelijk als nog niet eens in elk nummer seksegenoten schrijven en de redactie een exclusieve mannenclub is?
3. Als jezuïetentijdschrift beschikt Streven over relaties met ordebroeders over de hele wereld. Kan het blad daar niet nog meer van profiteren? In tal van artikelen heb ik ervaren wat een weldaad het is als je door mensen ter plaatse echt contextueel geïnformeerd wordt.
| |
Jacques De Visscher: blijvende aandacht voor geseculariseerde cultuur
Als aanloopje een persoonlijke herinnering. Toen ik als jonge lezer, lang geleden, het waagde zelf eens een bijdrage in te sturen, kreeg ik mijn tekst
| |
| |
prompt terug, zo deskundig gecorrigeerd en uitgekamd, dat hij voor mezelf veel helderder werd. Dat is een dienst die niet al onze tijdschriften leveren en waarvan, naar ik hoor, ook andere Streven-medewerkers profiteren (Hopelijk gebeurt dat nu ook als een samenvatting van mijn interventie op dit colloquium gepubliceerd wordt).
Gevraagd naar een evaluatie van het Streven-profiel van 1978, schik ik mijn commentaar rond de drie grote thema's daarvan: christelijk, intellectueel, open en pluriform.
1. Christelijk. Van wat de redactie daarover toen zei, heeft Delbeke al een en ander geciteerd. Ik ga voort waar hij ophield. Waarom acht Streven de evangelische inspiratie in onze samenleving niet alleen van groot belang, maar onmisbaar? ‘Zij houdt dimensies open waar veel vernauwd en verschraald denken en streven in onze tijd dringend behoefte aan heeft en naar de herformulering waarvan veel nieuw denken en streven kennelijk op zoek is’. Dat is me uit het hart gegrepen. Het historisch unieke en door veel katholieken nog altijd niet verwerkte proces van de secularisatie en uiteindelijk de totstandkoming van een atheïstische cultuur is niet zonder problemen verlopen en verloopt nog altijd niet zonder problemen. We zitten met een lijk. Dat mogen we niet vergeten. Het is goed dat een blad als Streven daaraan blijft herinneren.
Anderzijds lees ik hier iets dat me een beetje doet huiveren. In de evangelische inspiratie ziet de redactie ook ‘een oproep om (...) van onszelf en de mensen die we willen aanspreken, “agents of change”, bewerkers van verandering te maken’. Klinkt dat niet iets te activistisch? (Dat voluntarisme zit trouwens al in de titel van het blad: Streven; maar ja, er zijn nog wel meer titels van bladen die ons uit vroegere tijden zijn overgebleven). Maar hier kom ik straks op terug.
2. Intellectueel. In verband met de vaak gehoorde klacht dat Streven ‘te moeilijk’ is, schrijft de redactie: ‘In het ronduit anti-intellectuele klimaat van onze Vlaamse samenleving wordt links en rechts al genoeg vulgariserend en populariserend gedacht. Als wij er altijd angstvallig op uit zijn ons denken te fatsoeneren naar de maat van de doorsnee consument, dan verliest het zijn aantrekkelijkheid en belang en geven wij onze reden van bestaan op. We gaan ervan uit dat we niet schrijven voor luie lezers’. Eén zinnetje commentaar kan volstaan: George Steiner zou het niet beter gezegd hebben. En laten we maar hopen dat Streven niet afziet van de hoge eisen die het zichzelf en zijn lezers stelt.
3. Pluriform en open. Dat lijkt me vanzelfsprekend. Wie kiest voor intellectualiteit stelt zich vanzelf open en pluriform op, is wars van elk ‘klerikalisme’, zowel het katholieke als het al even enge vrijzinnige. ‘Een intellec-
| |
| |
tueel, open en pluriform christendom’, schrijft de redactie, ‘is in de eerste plaats (...) aandacht voor de andere en het andere’. Aandacht ook voor de historische continuïteit en ontwikkeling: ‘de actualiteit van vandaag open maken voor de actualiteit van morgen’. Maar dan komt er iets waarvan ik al zei dat het me een beetje huiverig maakt: ‘Het programma zou eigenlijk moeten zijn: vanuit de actuele of komende actualiteit verschillende doorbraken van denken leefpatronen mogelijk maken en met het oog daarop elkaar informatie aanreiken die onophoudelijk uitnodigt om ze persoonlijk te verwerken’. Dat lijkt met net iets te streverig, iets te veel ongeduld om de wereld te veranderen. Ik zou iets meer willen voelen van wat luisteren is, wat vragen is, zich herinneren, verlangen. Op voorhand vertellen wat we willen, wat we kunnen, wat we verlangen, dat kunnen we niet. Een maandblad zal het maand na maand in de selectie van wat het ter sprake brengt, moeten laten merken. Tenslotte, als het tijdschrift de historiciteit in herinnering wil brengen, dan kan datgene wat het ter sprake brengt, nooit verzelfstandigd worden, dan moeten er steeds verbanden, relaties gelegd worden. Selectiviteit en zin voor relativiteit lijken me van kapitaal belang voor overdracht van traditie naar toekomst. Twee kwaliteiten die ik de redactie toewens.
| |
Jean-Pierre Rondas: intellectueel engagement
Er zijn nogal wat tijdschriften die vier, vijf jaar bestaan. Academici promoveren op de geschiedenis ervan en danken daaraan hun professorale baan. Streven bestaat nu al bijna zestig jaar. Hoe komt dat? Heel simpel, geloof ik, omdat het een jezuïetentijdschrift is. Dat is een sociologische realiteit waar je niet omheen kunt. Zonder het personeel, de materiële en financiële middelen die de jezuiëten erin geïnvesteerd hebben zou het het waarschijnlijk niet zo goed uitgehouden hebben. Maar als ze nu de vraag stellen naar hun identiteit of ten minste doen alsof ze vragen wat wij daarvan vinden, dan kom ik in de verleiding op mijn beurt te vragen: Wat scheelt er? Is er iets? Vragen naar identiteit, inhoud, kwaliteit, hangen vaak samen met kwantitatieve, materiële vragen. Bijvoorbeeld: hoe komen we aan meer abonnees? Of hebben de jezuïeten nog genoeg personeel? Moet er niet aan een aflossing van de wacht worden gedacht? Kan de continuïteit materieel nog verzekerd worden? Ik zou het jammer vinden als dat niet het geval was, en ik wil u zeggen waarom. Maar eerst enkele vraagjes.
In die bezinning van 1978, die opgesteld is toen de Vlaamse en de Nederlandse redactie uit elkaar zijn gegaan, staan enkele redenen vermeld waarom ze dat hebben gedaan. Ik wil ze een klein beetje aanscherpen. Een eerste reden was: De lezersgroep in Vlaanderen is merkelijk jonger dan in Neder-
| |
| |
land. Vraag: is die lezersgroep vandaag nog altijd jonger? Een tweede reden: in het ‘progressieve’ Nederland van de jaren '70 waren ‘heel veel publikaties met een expliciet katholiek karakter weggevallen. De Nederlandse redactie ziet daar een “gat in de markt” en wil zich daarop richten. De Vlaamse redactie heeft niet direct dezelfde behoefte’. Vraag: heeft de Vlaamse redactie nog altijd niet de behoefte om als expliciet katholiek naar buiten te komen? Waarom niet? Derde reden: ‘De Nederlandse redactie geeft de voorkeur aan evenwichtige, goed geargumenteerde exposés, met voor en tegen, zonder partij te kiezen (...). De Vlaamse redactie vindt dat ze ook alternatieve ideeën een kans moet geven en, omgekeerd, geen plaats vrij moet maken voor ideeën die ze als te behoudend beschouwt’. De Vlaamse redactie wil m.a.w. partij kiezen. Vraag: doet ze dat altijd? Ik heb de indruk dat ze vaak voor een middenpositie kiest. Een vierde reden: ‘De Nederlandse redactie vond vele bijdragen (...) te academisch, te gespecialiseerd’. Dat vind ik niet, ik vind niet dat Streven een academisch tijdschrift is. En tenslotte: ‘Al het voorgaande houdt verband met het feit dat de Vlaamse redactie de laatste jaren een veel hechtere groep is geworden dan in Nederland mogelijk is gebleken, een groep mensen die zich een geprononceerder beeld zijn gaan vormen van het blad dat ze willen blijven maken’. Ik kan alleen maar hopen dat dit nog altijd zo is.
Neem je dat allemaal samen, dan is misschien een beetje onderzoek geboden. Niet te veel, niet te managerial. Hoed u voor ‘deskundigen’. De deskundigheid wat uitzicht en vorm van het blad betreft, moet van de mensen komen die de inhoud bepalen. Het beetje onderzoek dat nodig is moet uitgaan van de sociologische realiteit. Die sociologische realiteit is, zoals gezegd, het feit dat Streven wat personeel en infrastructuur betreft, gedragen en bepaald wordt door de jezuïeten. Valt die sociologische realiteit weg, en komen er bijvoorbeeld te veel leken in de redactie, of te veel mensen die met deze Antwerpse of Vlaamse jezuïeten-realiteit niets te maken hebben, dan moet men zich inderdaad vragen stellen over de eigenheid van dit tijdschrift, zoals die één enkele keer, in die intentieverklaring van 1978, omschreven is.
Maar intentieverklaringen en maandelijkse realiteit zijn twee verschillende dingen. Als ik naar de realiteit kijk, en ik wil dat heel concreet doen, dan maken de vragen plaats voor lof. Toen ik in 1986 voor BRT-3 een reeks over Vlaamse tijdschriften maakte, nam ik eens een hele jaargang van Streven door. En wat zag ik daar?
Om te beginnen een goede spreiding van onderwerpen binnen elk nummer en over de hele jaargang. Een continuïteit van thema's en elkaar vaak corrigerende en aanvullende artikelen. Van een overwicht aan religieuze of theologische artikelen is helemaal geen sprake. Overigens, de onderwerpen
| |
| |
die in die rubriek behandeld worden, zijn meestal ingebed in een algemeen culturele en maatschappelijke context en boeien ook mij als ex-praktizerend katholiek. Rubriek, zeg ik. Maar het is niet zo dat de christelijke signatuur van Streven alleen maar uit die aparte, meestal vooraan geplaatste rubriek zou blijken, zoals Laermans schijnt te zeggen. Neen, ze blijkt evenzeer uit het intellectuele engagement waarmee over andere onderwerpen geschreven wordt. Opvallend is de internationale lijst van medewerkers aan deze jaargang, een garantie, zoals Delbeke al zei, om op de hoogte te blijven van wat overal in de wereld gebeurt: de jezuïeten van Streven beschikken over een wereldwijd circuit. Zij weten hun activiteiten en contacten openbaar te maken en open te leggen voor iedereen. Een van de weinige cenakels in Vlaanderen die dat willen en durven doen. Ik zie ook een enorme nadruk op ontwikkelingen in de Derde Wereld. Een aantal artikelen over uiteenlopende onderwerpen die ik of men niet gemakkelijk vergeet. En die ‘men’ zijn dus niet alleen katholieken, maar ook vrijzinnigen in dit zogezegd opgedeelde land. Er is een intellectueel niveau waarop het niet meer opgedeeld is. Streven is daarvan een bindteken.
Juist daarom, geloof ik, blijft het buiten de achterhoedegevechten waarover Delbeke het had. De echte achterhoedegevechten zijn voor mij de betwistingen tussen overgeërfde identiteiten, de verzuilingsresten. Het tijdschrift zit tussen twee stoelen, zegt Laermans. Dat is toch oké? Streven zit tússen die overgeërfde identiteiten en dat is juist zijn identiteit. Voor mij een aantrekkelijke identiteit. En mijn vraag is dan ook - en zo kom ik terug bij mijn begin: wie wil zich als vrijzinnige, als ontzuilde, als geëngageerde, met belangstelling ook voor het christelijke engagement van dit tijdschrift, wie wil zich aansluiten bij deze sociologische realiteit van uitgevers die jezuïeten zijn? Wil men samen met die mensen verder denken, wil men proberen ze een duwtje te geven, wil men met hen in discussie treden? Zo mag het voor mijn part nog wel twintig jaar en langer voort blijven gaan.
| |
Jozef Deleu: tussen weekblad en boek
Ik zit hier niet zozeer als lezer, al lees ik al dertig jaar Streven, maar als iemand die zelf bladen uitgeeft. Het huis waar ik werk is geabonneerd op een paar honderd tijdschriften, Streven is daar een van, maar in elk nummer van Streven lees ik telkens verschillende artikelen. Hier bekijk ik Streven nu als collega, als een bewonderend collega, niet als concurrent. In de Vlaamse middenstandscultuur worden culturele tijdschriften vaak als concurrenten beschouwd. Maar dat zijn ze niet. Een goed gedicht van Gezelle is geen concurrent van een goed gedicht van Van de Woestijne.
| |
| |
Een goed cultureel tijdschrift is in mijn ogen een ‘bijna-boek’: daar verschijnen de eerste worpen, de eerste aanzetten van wat een boek kan worden. Op dat vlak beantwoordt Streven aan een functie die door heel weinig tijdschriften in Vlaanderen wordt vervuld. Wat ik zeer waardeer is dat het blad niet de behoefte heeft om alles te populariseren. Zoals het profiel van 1978 zei: ‘Er zijn nu eenmaal dingen die niet gemakkelijk gezegd kúnnen worden en als je nieuwe ideeën aanbrengt, zal dat altijd wel moeilijker leesbaar zijn dan als je alleen maar herhaalt wat al overal gezegd wordt. Stilistisch willen wij zoveel mogelijk alle professioneel jargon vermijden, maar toegeeflijkheid wat het inhoudelijk niveau betreft, wijzen we beslist af’.
De crisis van de culturele tijdschriften - ik weet niet in hoeverre Streven dat ervaart - heeft iets te maken met de ontwikkeling van kranten en weekbladen. Culturele supplementen als b.v. die van het NRC-Handelsblad of De Volkskrant worden quasi weekbladen. Sommige weekbladen vertonen de neiging om bijna-tijdschriften te worden (zie de Haagse Post enkele jaren geleden). Dingen worden door elkaar gehaald. Een van de conclusies die ik daaruit trek is, dat een blad als Streven niet zo vaak, niet maandelijks zou mogen verschijnen. Vijf nummers per jaar volstaan, dan wel met hetzelfde inhoudsvolume. Je kunt immers nooit tijdig inspelen op de actualiteit en - tweede reden - het reservoir aan goede Vlaamse auteurs is erg beperkt, overal wordt op dezelfden een beroep gedaan (maar ja, Streven kan ook putten uit zijn buitenlands reservoir). Als je de tientallen Vlaamse tijdschriften bekijkt, kun je rustig zeggen dat het voor het culturele leven absoluut geen verlies zou zijn als nagenoeg de helft ervan verdween. Het zijn niet bijna-boeken, het zijn gewoon prullen. Door zijn ruimheid en breedheid slaagt Streven erin niet dat katholieke blad te zijn dat velen denken dat het is. Ik heb Streven nog nooit ter hand genomen met het idee: ik wil nu eens iets lezen dat een bepaald probleem vanuit een typisch katholieke of christelijke visie aanpakt. Vaak stukken waar dit inderdaad in speelde, maar dat waren ook zonder dat schitterende stukken. Het feit dat het blad door jezuïeten uitgegeven wordt, lijkt mij veel minder belangrijk dan Rondas daarnet betoogde. Ik kan me niet voorstellen dat een andere uitgever dat ook niet zou kunnen. De kwaliteit van een blad hangt natuurlijk ook af van de kwaliteit van de redactie, maar in belangrijke mate van de kwaliteit van de medewerkers.
Wat ik zeer betreur is het feit dat de Vlaamse en de Nederlandse redactie uit elkaar zijn gegaan. Was dat niet te wijten aan de omstandigheid dat er met twee afzonderlijke redactieteams werd gewerkt? Een blad voor Noord en Zuid samenhouden is alleen mogelijk als er met één enkele geïntegreerde redactie wordt gewerkt. Uit mijn ervaring weet ik, dat als je in één re- | |
| |
dactiegroep zit met mensen van verschillende nationaliteiten - in mijn geval Vlamingen, Nederlanders en Fransen - die in een discussie tot eensgezindheid moeten komen, iedereen een beetje de adem inhoudt omtrent zijn eigen hebbelijkheden en kleinzieligheden. Als Streven één blad voor Noord en Zuid had kunnen blijven, was het nu nóg beter, nóg opener geweest. Het is heel jammer dat het anders is gelopen.
Een samenvatting van wat ik wilde zeggen, knoop ik vast aan de kernvraag die ons is voorgelegd: Wat vindt u van ons 1978-profiel - christelijk, intellectueel, open en pluriform? Die christelijke signatuur, daar heb ik het al over gehad. Streven heeft op mij nooit een muffe, in West-Vlaanderen zeggen we kalloterige indruk gemaakt. Wat de intellectuele interesse betreft (ook hier moet ik even herhalen): Streven geeft niet toe aan de trend tot simplificatie. Er is tegenwoordig in Vlaanderen een cultureel tijdschrift (dat ik hier niet zal noemen) dat in twee kolommetjes met een paar citaten een boek van 600 bladzijden voorstelt, niet eens bespreekt, zodat de eerste de beste yuppie er nu ook over mee kan praten. Ik hoop dat Streven zich daartoe nooit verlaagt. Blijf maar lange, wat moeilijkere artikelen leveren, als ze maar goed geschreven zijn. Open en pluriform: Streven is in mijn ogen niet zuilgebonden, heeft niets met een zuil te maken.
De vorige sprekers hebben me voor een goed deel het gras voor de voeten weggemaaid. Ik maak het dus korter dan ik van plan was. Laat mijn interventie dan alleen maar een hommage aan Streven zijn, een hommage van een collega. In het Vlaamse culturele landschap is Streven een van de betere tijdschriften, een blad waarmee we naar buiten kunnen komen. Als uw abonnementenaantal, zoals u zegt - ik hoop dat het waar is - rond de 2.000 ligt, troost u, dat is gezien het intellectuele klimaat in Vlaanderen helemaal niet onaardig. Temeer - en aan het eind dus toch nog iets dat me van het hart moet - omdat de Vlaamse kranten niets doen om de doorstroming van tijdschriften naar krantelezers te bevorderen. Er is geen enkele serieuze krant - er zijn er nochtans veel die zich serieus noemen - die een tijdschriftenrubriek heeft, af en toe de vermelding van een artikel, ja, maar geen regelmatige rubriek waarin met een snedige pen de tijdschriften in hun nekvel worden gepakt. Maar goed, ik hoop maar dat u iets gemerkt hebt van mijn enthousiasme voor Streven.
| |
Gesprek
Vier van de vijf inleidingen van de panelleden hebben we hier naar ons beste vermogen samengevat. De vijfde, die van Rudi Laermans, die in feite de eerste was, plaatsen we hierna in haar geheel. Bij zijn analyse van Streven
| |
| |
en zijn ideeën over wat een algemeen cultureel tijdschrift zou moeten zijn, werd in het gesprek achteraf het langst stilgestaan. In een reactie die we op zijn tekst laten volgen, proberen we dat samen te vatten. Wat er voor de rest in het gesprek met lezers, medewerkers, panelleden en af en toe een lid van de redactie, gezegd, gevraagd, opgemerkt en aangemerkt is, was zo gevarieerd, dat we het hier alleen maar notulengewijs kunnen weergeven.
Algemeen werd de wens uitgedrukt dat Streven zijn hoog intellectueel niveau zou handhaven en niet zou toegeven aan de wens van luie lezers. Toch zou er wat meer ruimte moeten komen voor wat genoemd werd een ‘invoelende’ benadering van thema's: interview in plaats van exposé, persoonlijke vragen aan een auteur die iets redelijk abstracts heeft geschreven, stimulering van en plaats voor reacties van lezers.
Het christelijke karakter van het tijdschrift zou verruimd kunnen worden door meer aandacht voor niet-christelijke godsdiensten en wereldbeschouwingen. O.m. met het oog op de multi-culturele samenleving waar we naartoe gaan.
Een van de typische kenmerken van Streven is de continuïteit die soms over vele jaren loopt. ‘Als je hun vraagt of ze hierover of daarover niet eens iets moeten schrijven, antwoorden zij doodgemoedereerd: dat hebben wij tien jaar geleden al gedaan’. Vroeger waren er de kunst- en architectuurbeschouwingen van Geert Bekaert, recenter de reeksen artikelen over de bevrijdingstheologie, nog altijd de bijdragen over wetenschap van Henk Jans. Die gaven (geven) het blad een heel eigen signatuur. Tegenwoordig vinden sommigen Streven wat hybride, nogal heterogeen: een artikel over economie volgt op een over literatuur, over buitenlandse politiek, over een kerkelijk of religieus probleem. Anderen zien in die verscheidenheid juist een gelegenheid om zelf tussen de verschillende thema's en probleemgebieden bruggen te slaan en het eigen denken te stimuleren.
Blijft de redactie naar buiten toe niet te afstandelijk? De lezer mag best eens merken dat er ook binnen de redactie onenigheid en discussie is. Er mag ook wel eens vaker een artikel verschijnen waaruit blijkt dat iemand zich over een cultureel of ander wanfenomeen eens goed boos heeft gemaakt (als het maar zo geestig geschreven is als we onlangs hebben meegemaakt). De redactie mag wel eens vaker controversiële ideeën lanceren en haar nek uitsteken en op die manier het publieke debat bevorderen. Wezen we echter op onze hoede voor spektakel- of gesimuleerde debatten.
| |
| |
Is die afstandelijkheid van de redactie de oorzaak waarom Streven zo spaarzaam is met editorialen? Of zegt de redactie wijselijk: maand na maand een editoriaal, dat leidt tot inflatie van luid verkondigde standpunten?
Als er in Streven iets hybride is, dan is het de forumrubriek. Vaak komen daar alleen maar langere boekbesprekingen in terecht. Terwijl ze ruimte zou kunnen bieden voor wat gezonde polemiek, voor een reactie van een of ander redactielid op een artikel in hetzelfde nummer, voor een reactie van lezers.
Heel heterogeen en lijdend aan de ziekte van de toevalligheid zijn ook de boekbesprekingen. Ook hier heeft Streven zijn eigen signatuur: boegbeelden van de rubriek: Panc Beentjes (bijbel), Ger Groot (cultuur, filosofie), Carlos Tindemans (theater) worden als lectuurgidsen hoog gewaardeerd. Maar voor andere disciplines ontbreekt die signatuur en lijken het aantal en de keuze van de besproken boeken erg willekeurig. Kan de redactie die rubriek vaster in de hand nemen? Het is een oud zeer.
Aan vorm en lay out hoeft niets te veranderen, zo luidde het nagenoeg unaniem. Of toch, de kaft kan eens bekeken worden. Maar aan de zogenaamd anachronistische of zelfs oubollige vormgeving stoort niemand zich. Integendeel, het gevaar is niet denkbeeldig dat veranderingen door modische of publicitaire motieven worden ingegeven. Daar mag Streven in geen geval aan toegeven.
|
|