Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 733]
| |
Milieucrisis, teleologie en antropocentrisme
| |
[pagina 734]
| |
opvattingen tezeer veronachtzaamd heeft, vanwege een verkeerde interpretatie ervan. Dat geldt nu met name voor de teleologische natuuropvatting. | |
Natuur en teleologieEen herwaardering van een teleologische natuurbeschouwing lijkt geboden nu milieucrisis en de morele crisis m.b.t. de biotechnologie aantonen dat een ongelimiteerd manipuleren van de natuur ten behoeve van te eng begrepen menselijke doeleinden, tot grote en haast onoplosbare materiële en morele problemen leidt. Een mogelijke oplossing van deze problemen vereist niet slechts nog meer wetenschappelijke en technische kennis, maar vraagt om een andere natuuropvatting, waarin wordt (h)erkend dat de natuur(lijke dingen en processen) een ‘eigen-waarde’ heeft. Een teleologische natuuropvatting lijkt bovendien de voorwaarde voor het formuleren van een zgn. ecologische ethiek, die ervan uitgaat dat niet alleen mensen morele consideratie verdienenGa naar voetnoot2. Nu is teleologie in wijsgerige en wetenschappelijke kringen zeer verdacht. Teleologie, d.w.z. het aannemen van ‘doeloorzaken’ in de natuur, zou een antropomorfisme zijn en zou bovendien de oorzaak-gevolg relatie in de tijd omkeren. Het is met name de Darwinistische evolutietheorie, waarvan wordt aangenomen dat zij alle teleologische natuuropvatting overbodig en onmogelijk heeft gemaakt. Dit echter, blijkt nu een historisch bepaalde misvatting te zijn, waarvan de oorsprong ligt in de middeleeuwse theologische herformulering van de Aristotelische teleologie-opvatting. Door de wetenschappelijk revolutie in de 17e eeuw wordt het mechanicistische denken dominant en worden natuurlijke doeloorzaken als een antropomorfe fictie in de wetenschap afgewezen, omdat ‘doel-oorzaken’ verward worden met ‘bedoelingen’, geheel in tegenstelling met de opvatting van Aristoteles, maar in overeenstemming met het middeleeuwse geloof in een goddelijke Schepper. Deze diskwalificatie van de teleologische natuuropvatting sinds de Renaissance is mede de oorzaak van de scheiding tussen Feit en Waarde, die door velen als de oorzaak voor de hedendaagse milieucrisis wordt beschouwd. Deze scheiding immers heeft geleid tot een reductie van de natuur tot louter feitelijkheid. De natuur verloor zijn essentialistisch-normatief karakter. De natuur vertegenwoordigt niet meer een intrinsieke waarde, die ook moreel behartiging verdient, maar wordt beschouwd als slechts grondstof voor het realiseren van menselijk utilitaire doeleinden. Daardoor heeft de natuur al- | |
[pagina 735]
| |
leen maar instrumentele waarde voor de mens, als leverancier van grondstoffen en energie, voedsel, recreatie, schoonheidsbeleving, etc. | |
Evolutie en teleologieDe evolutietheorie van Darwin maakte, volgens vele biologen de biologie tot een ‘echte’ wetenschap. Zij beschouwt de levende organismen immers als het - toevallig - resultaat van natuurlijke processen, in plaats van als gevolg van een ‘boven-natuurlijke’ bedoeling. ‘De natuurlijke selectie heeft geen bedoeling in gedachten... en maakt geen plannen voor de toekomst. Het is m.a.w. een blinde horlogemaker’Ga naar voetnoot3. De moderne evolutietheorie wijst dan ook doelgerichtheid in de evolutie af. De evolutie volgt geen ‘rechtstreeks pad naar een bepaald doel’, maar wordt gekenmerkt door ‘opportunisme’ en ‘toevalligheid’, zoals blijkt uit de fossilaire ontwikkelingsreeksen. De rol van het toeval, bij o.a. mutatie en recombinatie, wordt door evolutiebiologen beschouwd als een van de voornaamste redenen voor de afwezigheid van doelgerichtheid, ofschoon gerichtheden en tendenties in de evolutie wel worden herkend. Men acht het bestaan van ‘doelgerichtheid’ in tegenspraak met ‘toeval’. Hierbij wordt echter verondersteld dat teleologie een rechtlijnige, voorbestemde ontwikkeling naar een bepaald doel zou inhouden en bovendien dat teleologie in strijd zou zijn met de rol van het toevalGa naar voetnoot4. Uit een analyse van de literatuur blijkt dat het begrip ‘toeval’ wordt gebezigd in twee verschillende basisbetekenissen: 1) als het tegengestelde van doelgerichtheid en 2) als het tegengestelde van wetmatige noodzakelijkheid. Het blijkt nu dat ‘toeval’ uiteindelijk wordt beschouwd als het onvoorspelbare. Iets is voorspelbaar, zo redeneert men, omdat of het doel reeds van te voren bekend is, of omdat het gebeuren volgens noodzakelijke wetten verloopt. Toeval sluit voorspelbaarheid uit, en zo redeneert men: het verloop van de evolutie kan niet worden voorspeld, en dus kan er in de evolutie geen sprake zijn van teleologie. Men gaat er vanuit dat teleologie impliceert dat alles reeds vast ligt en dat alles in beginsel voorspelbaar is. | |
[pagina 736]
| |
Naast het argument dat teleologie een antropomorfisme is, gebeurt de afwijzing van teleologie dan ook vanwege het feit dat deze met de onvoorspelbaarheid van de evolutie in tegenspraak is. Maar teleologie impliceert niet noodzakelijk een rechtstreekse beweging naar een voorbestemd doel. Ook zoekgedrag en ‘trial and error’-gedrag vertonen een ‘opportunistisch’, ‘toevallig’ en lukraak karakter, terwijl er toch duidelijk naar iets wordt gezocht! Het toevallige sluit het doelgerichte niet uit, zoals blijkt uit het verloop van sport en spel en ook uit de werkzaamheid van een kunstenaar. Bij enig nadenken wordt dus duidelijk dat de problematiek van de teleologie onderscheiden is van de problematiek van de voorspelbaarheid. Toeval in de betekenis van onbedoeld, kan heel goed samengaan met voorspelbaarheid. Toeval in de betekenis van niet-noodzakelijk kan heel goed samengaan met teleologie. | |
Teleologie als theologieDe oorzaak van de identificatie van het probleem van teleologie met dat van voorspelbaarheid is dat teleologie wordt opgevat volgens het model van ‘doelbewustheid’. Men veronderstelt dat doelbewustheid een voorwaarde is van teleologie. Dit is weliswaar vanuit onze ervaring begrijpelijk, maar toch onjuist. Zelfs de specifiek menselijke doelgerichtheid is niet altijd doelbewust. Vaak handelen we doelgericht, maar lang niet altijd doelbewust. Aan de natuur teleologie toeschrijven impliceert allerminst het aanvaarden van een doelbewustzijn in de natuur. Dat was ook niet de opvatting van Aristoteles, maar is veeleer het gevolg van de wijze waarop het Aristotelische teleologie-concept door de middeleeuwse theologen aan de scheppings-theologie werd aangepast. Aristoteles (384-322 v.C.) verdedigde een teleologische natuuropvatting, gekoppeld aan een teleologische ethiek. In een teleologische natuuropvatting wordt de orde en doelmatigheid in de natuur gezien als het resultaat van de werkzaamheid van zogenaamde ‘doeloorzaken’ ‘om wille waarvan’ de natuurprocessen plaatsvinden. Aristoteles interpreteert de natuur zodanig dat deze verwijst naar een moraal. De natuur verwijst naar een voltooiing in moreel opzicht. De moraal is dus volgens Aristoteles allerminst tegennatuurlijk, maar vormt een natuurlijk verlengstuk van de natuur. De dynamiek van de natuur(lijke gebeurtenissen) vormt een gerichtheid op een telos, dat is de voltooiing van de natuur, die de mens moet inzien om daardoor zijn moreel handelen te kunnen richten. Elk natuurlijk gebeuren is op weg naar haar natuurlijk doel (telos) dat de verwerkelijking, voltooiing, vervolmaking van haar vorm, eidos, wezen inhoudt. Het telos is het ‘omwille | |
[pagina 737]
| |
waarvan’ alle processen plaatsvinden. Aristoteles huldigde een zgn. ‘interne’ natuurteleologie, waarbij doeloorzaken op onbewuste wijze in de natuur zelf werkzaam zijn: de dingen streven naar een verwezenlijking van hun eigen vorm. Voor hem is de teleologie in de natuur juist voorwaarde voor het menselijke ambachtelijke en doelbewuste handelen: ‘De techniek bootst de natuur na’ (Physica). Voor Aristoteles ligt de menselijke handelingsteleologie in het verlengde van de natuurteleologie en die heeft ook morele relevantie. Een goede handeling is een handeling die bijdraagt aan datgene wat de mens van nature behoort te zijn. Pas door het christelijke theologische denken is natuurteleologie als een resultaat van een goddelijke handelingsteleologie opgevat gaan worden. De natuur is immers het resultaat van een goddelijk scheppingsplan. Terwijl bij Aristoteles de natuurteleologie voorwaarde is voor doelbewustzijn wordt in de Middeleeuwen (goddelijk) doelbewustzijn vooronderstelling van natuurteleologie! Deze omkering nu blijkt van fundamentele betekenis te zijn voor de verdere ontwikkeling van het teleologie-concept: de kritiek erop gaat (impliciet) steeds van de vooronderstelling uit dat voor teleologie een anticiperend doelbewustzijn noodzakelijk was. Doeloorzaken worden sindsdien verworpen, omdat doeloorzaken worden beschouwd als de bedoelingen van God, waarvoor in een wetenschappelijke verklaring natuurlijk geen plaats kon zijn. Vooral in de kritiek van Bacon, Descartes en Spinoza op het begrip van ‘doel-oorzaak’ wordt dat duidelijkGa naar voetnoot5. Natuurteleologie werd sindsdien als een antropomorfisme beschouwd, omdat het volgens verschillende critici een (doel)bewustzijn veronderstelde. Deze misvatting bepaalt ook nu nog de discussies over teleologie, vooral m.b.t. de evolutie. Met name Darwin worstelde, zoals uit zijn correspondentie blijkt, met het probleem van de teleologie, dat hij echter opvatte als identiek met het ‘argument of design’ - de stelling dat de biologische doelmatigheid een bewijs vormt voor het bestaan van een goddelijke plannenmaker. De kritiek van Darwin tegen een teleologische natuuropvatting is dan ook niet gericht tegen doeloorzaken als zodanig maar veeleer tegen de werkzaamheid van Gods bedoelingen in de evolutie, d.w.z. zijn kritiek geldt eigenlijk niet de teleologische, maar de theologische opvatting van de natuur. In zijn kritiek op en afwijzing van het ‘argument of design’ echter, werd en passant alle teleologie uit de evolutie gebannen en elke teleologische verklaring ervan als overbodig beschouwd. De hedendaagse evolutiebiologen volgen wat dit betreft nog steeds Darwins opvatting. Zo is bijvoorbeeld het populaire boek | |
[pagina 738]
| |
van Richard Dawkins The Blind Watchmaker eigenlijk een uitgesponnen betoog tegen het ‘argument of design’. | |
Evolutie en de eenheid van natuur en mensOmdat teleologie dus met voorspelbaarheid wordt geassocieerd, trekt men de conclusie dat het onvoorspelbare karakter van de evolutie een bewijs is voor het niet-teleologische karakter ervan. Maar is het niet zo dat de evolutie, zoals ze door de evolutietheorie wordt begrepen, juist teleologie veronderstelt? Het is immers het behoefte- en streefkarakter van organismen dat hen verwikkeld doet raken in de strijd om het bestaan, die de grondslag vormt van de natuurlijke selectie. Men kan zich bovendien afvragen of spreken over toeval met betrekking tot evolutie wel enige zin heeft, als niet toch op een impliciete wijze naar een of ander doel in de evolutie wordt gerefereerd. In het licht waarvan kan de evolutie ‘toevallig’ worden genoemd? We zullen op deze vragen hier niet verder ingaan. Hier willen we slechts plausibel maken dat de argumenten op basis waarvan de evolutiebiologen teleologie in de evolutie afwijzen niet zonder meer gerechtvaardigd zijn. Daar komt nog bij dat juist de evolutietheorie het Cartesiaans dualisme tussen geest en stof, tussen natuur en mens heeft ondermijnd: de mens is immers een natuurlijk produkt van de evolutie van de natuur. Het ligt dan wellicht ook meer voor de hand om op basis van de continuïteit tussen natuur en mens, te veronderstellen dat er een teleologisch moment in de natuur en in de evolutie is, dat tenslotte in de mens als ‘doelbewustzijn’ tot uitdrukking komt? Juist de evolutiegedachte maakt ons de diepe verbondenheid van mens en natuur duidelijk. De mens is immers gerealiseerde mogelijkheid van de natuur. De natuur maakte de mens mogelijk en draagt zijn voortbestaan; de mens brengt in zijn wetenschap, zijn kunst en techniek nieuwe mogelijkheden in de natuur tot ontplooiing. Het is ook de mens die natuurlijke mogelijkheden ontdekt en realiseert: zonder de mens zouden vele mogelijkheden - waartoe ook b.v. Mozarts pianoconcerten behoren - onbenut blijven. Omdat het (voort)bestaan van de mens waardevol wordt geacht - hij is immers onbestreden bij uitstek drager van intrinsieke waarde - is ook de natuur als mogelijkheidsvoorwaarde en drager van deze waardevolle menselijke aspecten waardevol. Evenals het menselijke embryo intrinsiek waardevol is, omdat het de belofte van mens-zijn inhoudt, zo ook is de natuur, die de belofte van mens-zijn heeft waargemaakt, intrinsiek waardevol. Iets is intrinsiek waardevol als het op zichzelf waardevol is, d.w.z. een waarde die niet afleidbaar is of afgeleid van iets anders. Welnu in die zin ver- | |
[pagina 739]
| |
tegenwoordigt de natuur als mogelijkheidsvoorwaarde voor de mens (en al wat wellicht nog ‘ont-dekt’ zal worden) een intrinsieke waarde: Zij bezat deze creatieve mogelijkheden nog voor dat er van een mens sprake was! Maar de mens was nodig om deze waarde te herkennen en relevant te maken voor zijn handelen en daardoor tenslotte voor de gehele natuur. Wij zouden ons niet langer zelf in het centrum moeten plaatsen, zo stelt Ton Lemaire: ‘De schoonheid van de natuur is overweldigend genoeg om van haar vervuld te zijn’Ga naar voetnoot6. Jazeker, maar het is toch de mens die ervan vervuld geraakt! Het is tenslotte ook de mens die de intrinsieke waarde van de natuur ‘ont-dekt’, ‘her-kent’ en daardoor moreel relevant maakt. Om een gedachte van Schelling over te nemen die door de evolutiegedachte en ecologische bekommernis een nieuwe zin verkrijgt: in de mens komt de natuur tot zelf-kennis, tot moreel bewustzijn en tot esthetisch besef. Juist omdat wij deze waarden waardevol achten, is de natuur waardevol omdat ze hen mogelijk maakte! Juist omdat in de mens de natuur tot ethisch en esthetisch bewustzijn komt is de mens waardevol en omdat de natuur dit mogelijk maakte is ook zij waardevol. Het is juist datgene in de natuur dat uiteindelijk het specifiek menselijke mogelijk maakte, dat haar waardevol en respectvol maakt. Zoals de integriteit van het menselijke lichaam respect verdient, omdat het mogelijkheidsvoorwaarde is voor de menselijke persoon, zo verdient de gehele natuur - als oorsprong en grond van moreel en esthetisch bewustzijn - ons respect. Hetgeen overigens niet hoeft te verhinderen dat wij de natuur zouden manipuleren, evenmin als het respect voor het lichaam ons verhindert het door geneeskunde en training te manipuleren. Ofschoon de erkenning van de intrinsieke waarde van de natuur implicaties heeft voor ons morele omgaan met de natuur en met de mens, is het overigens niet zo dat de natuur op zich een laatste grond vormt waaruit ethische normen onmiddellijk zouden kunnen worden afgeleid. Ofschoon het normale en het gezonde ons wel criteria aan de hand (kunnen) doen, legt zij die niet dwingend op.
Bovenstaande impliceert dat een ecologische ethiek allerminst een keuze tussen mens en natuur noodzakelijk maakt. Het is niet voor de natuur en tegen de mens of vice versa. Het is niet óf antropocentrisch óf ecocentrisch. Dat is een valse tegenstelling. We dienen respectvol met de natuur om te gaan juist omdat de mens, die realisering van natuurlijke mogelijkheden is, waardevol is. De natuur heeft een intrinsieke waarde omdat zij de grond- | |
[pagina 740]
| |
slag en oorsprong vormde en vormt voor de totstandkoming van de mens en zijn cultuur, waartoe niet alleen milieuvervuiling en wapenwedloop behoren, maar ook onder vele andere, de kathedraal van Chartres, de Mona Lisa, Shakespeare, Bach, Mozart, Ghandi. Ook een kunstenaar moeten we tenslotte niet beoordelen naar zijn slechtste werk maar naar zijn (wellicht een enkel) beste werk. Antropocentrisme en ecocentrisme sluiten elkaar dus geenszins uit, maar zijn aspecten van dezelfde eenheid. De tegenstelling tussen ecocentrisme en antropocentrisme is een valse tegenstelling en evenzeer de uitdrukking van het Cartesiaans dualisme dat door de milieubeweging vaak als oorzaak van de milieucrisis wordt aangemerkt. Pogingen om de uniciteit van de positie van de mens te bagatelliseren of zelfs te negeren, zullen onherroepelijk en helaas ondanks de ‘goede bedoelingen’ tot de holocaust leiden. Juist omdat de mens intrinsiek waardevol is, is ook de natuur dat, omdat de natuur de mens mogelijk maakt(e). De natuur is intrinsiek waardevol, omdat zij de potentie tot het intrinsiek waardevolle bevat. De (h)erkenning van de unieke opdracht van de mens als ‘ont-huller’ van natuurlijke mogelijkheden, impliceert niet een (eng) antropocentrisme op basis waarvan we door een utilistisch korte termijn-denken maar zouden mogen doen met de natuur wat we willen, evenmin als we dat trouwens met ons lichaam mogen doen. Het tot ontplooiing brengen van natuurlijke mogelijkheden kan niet gaan ten koste van de rijkdom aan mogelijkheden in de natuur en niet ten koste van een menswaardig (voort)bestaan van de mens en alles wat daardoor nog aan waardevols kan worden ‘ont-huld’. |
|