Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 633]
| |
Een beschaving met dingen
| |
[pagina 634]
| |
HorizontverschmelzungGa naar voetnoot5 kunnen spreken: de dingen in hun concretie en dingmatigheid begrijpen en verstaan, geschiedt in een ontmoeting van horizonten die Gadamer als een versmelting heeft beschreven. Die dingen zien en begrijpen wordt dan een ontmoeting met het andere, dat het ding is, in een toenemende vertrouwdheid en tegenwoordigheid. Ik wil dit illustreren met een wat langer citaat uit het essay De dingen. De auteur bevindt zich in Rome op het plein van de Sint-Pieterskerk: Eerst blijft de gevel: architectuur. Maar als ik op het tweede plein de brede treden bestijg, krijgt de gevel geweld. Ik raak in de ban van de gevel. Nu sta ik er vlak voor en word door het geweld haast overweldigd. Deze muur! Deze façade met zoveel historie. Deze poort van een andere wereld. Want dat besef ik voor de torenende zuilen. Een andere wereld kondigt zich aan, daar kan de verstokste humanist niet aan ontkomen. Laat ik de kerk nu nog niet betreden, want die is, dat weet ik, aanvankelijk een en al verwarring. Een tumult van vormen en lijnen, waarin pas orde komt als ik de kerk dikwijls betreed, over wat ik daar zie dikwijls praat, en het besprokene dikwijls met lectuur verrijk. Elke kerk is een opgave. Deze kerk in het bijzonder. (...) De gevel is een en al beweging, een bewegende, meegevende grens, die nauwkeurig zichzelf blijft. Een muur die zijn macht verplaatst. Toe, zeg ik tegen mijzelf, betast nu die muur, voel de steen die dit kunststuk volbrengt. Ik voel harde materie. Steen. Aarde. Rots. Dat is zeker. Toch voel ik niet de rots van het rotsige landschap waar de steen werd gedolven. O natuurlijk, ik kan, als ik dat wil, dezelfde rots voelen. Maar dan bega ik vrijwel een misdaad. Met mijn gebaar verplaats ik de steen naar zijn plaats van herkomst. Dat is niet rechtvaardig. Niet zonder reden werd de steen naar deze plaats gebracht. Als de steen niet had moeten veranderen, had men hem daar kunnen laten. De steen kreeg een functie, een toegevoegde eigenschap. Maar op den duur versmolt de functie met de steen. Generaties leerden de steen gebruiken. De steen kreeg een plaats in ons aller verleden. De tallozen, die door de gevel in- en uittraden, alleen, in groepen, in processies, zwijgend, pratend of zingend - wenend of lachend - gaven de steen aard, stoffelijkheid. Een nieuwe stoffelijkheid, die ik onder mijn handpalm voel. (...) Ik moet voorzichtig zijn met mijn tastende handen. De hand op de steen leggen, dat gaat nog. Met mijn nagels op de steen krabben, is niet juist. Ik zou de functie van de steen, de stoffelijkheid van de steen, met mijn krabben tenietdoen. Terwijl de gevel duizenden doorlaat, soms tienduizenden op één dag, komt niemand ertoe de stenen aan te raken, en zeker is er niemand, die de steen met zijn nagels onderzoekt. Men moest de schare eens door de steengroeve voeren, waar de stenen zijn gedolven. Hoevelen zouden daar niet een brok in de handen nemen en met de nagels willen nagaan hoe hard de steen is. Daar zou de handeling juist zijn. Hier heerst een stoffelijkheid, die deze handeling verbiedtGa naar voetnoot6. In deze beschrijving spreken de dingen. Ze staan niet op zichzelf, ze worden niet verzelfstandigd. Ze veronderstellen een wereld. De dingen die we ter sprake brengen doen ons het verhaal van een situatie. Als Van den Berg | |
[pagina 635]
| |
het over de dingen zelf heeft en in dat verband de architectuur van de Sint-Pieterskerk bespreekt, brengt hij de situaties ter sprake waardoor de dingen hun werkelijkheid verraden. Hij heeft het over de Sint-Pieterskerk zoals wij die in Rome kunnen zien als we echt de Sint-Pieterskerk willen zien. Maar zullen we die kerk en die muren op dezelfde manier zien, met dezelfde Horizontverschmelzung? Dat hoeft niet. Wel zullen we over de situatie en de dingen in deze situatie kunnen praten als over een gemeenschappelijke werkelijkheid. Dit geldt voor elk ding dat we ter sprake brengen, zolang we het maar over dit of dat concrete ding hebben zoals het voor ons verschijnt. Dan zien of horen we de dingen zoals ze voor ons te voorschijn komen, zoals ze ons verschijnen in hun betekenis. Wat zien we trouwens van de dingen als we van datgene wat we waarnemen elke betekenis afromen, als we de dingen van hun betekenis beroven? Een kerk houdt op een kerk te zijn, een stoel is niet langer een stoel, een paar boerenschoenen worden onverschillige objecten en een kruik kan ons zelfs geen wijn meer schenken. Kortom, zonder betekenis verdwijnen de dingen. Maar zoals uit de bovenstaande beschrijving blijkt zijn de dingen er pas en licht hun betekenis slechts op als we ze ter sprake brengen. Het komt er dus op aan ze zo goed mogelijk te bekijken en te beluisteren. Dat dit inderdaad een talig gebeuren is, illustreert de auteur van Metabletica telkens opnieuw als hij in zijn visie op de veranderingen, de dingen zo verwoordt en beschrijft, dat er werkelijkheid ontstaat. We zijn er niet zo zeker van dat Van den Berg het eens is met onze bewering dat de werkelijkheid in het verwoorden ontstaat. Wie wat met de fenomenologie vertrouwd is, zal hebben gemerkt dat we in het benadrukken van het zien van de dingen in hun betekenis, een beroep doen op de methode die met Edmund Husserl in de moderne wijsbegeerte haar burgerrechten heeft verworven. De metabletische methode beroept zich ook uitdrukkelijk op de fenomenologie om de dingen in hun verschijningsvorm ernstig te nemen. We treffen de fenomenologische methode aan in het zevende hoofdstuk van de Metabletica van de materie. Het eerste theoretische beginsel voor de metabletische methode luidt: ‘De fenomenologie wenst het onderwerp van zijn studie niet te verstoren, hij is bezield van het respect voor wat hij ziet en hoort, en wil wat hij waarneemt zoals hij het waarneemt beschrijven. Aan dit respect ontleent hij de naam van zijn methode. Fenomenologie wil zeggen: leer van de verschijnselen, zoals ze verschijnenGa naar voetnoot7. Van wat er te zien valt, moet er dus niets worden afgedaan, niets worden gereduceerd, tenzij - en dat is een van de problemen van de fenomenologie | |
[pagina 636]
| |
- datgene wat niet tot het fenomeen behoort en bijgevolg niet terzake is. Het tussen haakjes plaatsen van wat niet tot de zaak zelf behoort, noemt men de epochale reductie. Die heeft geen uitstaans met het reductionisme in de wetenschappen. In zijn methodologisch hoofdstuk vergelijkt Van den Berg de metabletische benadering van het zonlicht met de natuurwetenschappelijke: Mocht, in metabletisch verband, nodig zijn zonlicht aan een onderzoek te onderwerpen, bijvoorbeeld om te weten te komen wat zonlicht voor ons is, nu, ter vergelijking van wat over zonlicht in vroeger tijden is geschreven, dan zal de onderzoeker zich willen hoeden iets aan zijn ‘object’ zonlicht te veranderen. Hij zal zonlicht, zonlicht laten, en begeeft zich tot dat doel naar buiten, om daar waar de zon schijnt, na te gaan wat zonlicht is. Hij zoekt de aard van het zonlicht, terwijl Newton de eigenschappen van de tot één straal gereduceerde bundel onderzocht. Hij wil niet reduceren, omdat elke reductie een verandering inhoudt. Newton reduceerde, verstoorde, veranderde, waardoor alles wat in het verlengde van zijn ontdekking ligt, behoort tot de werkelijkheid van gereduceerd, verstoord, veranderd licht, hoeveel belangrijks uit de ontdekking ook is voortgekomen. Het laatste zeg ik met nadruk. Want metabletica voert niet tot kritiek op de methode der natuurwetenschappen. Metabletica is geen natuurwetenschap, met nadruk niet, en heeft daardoor een andere methode - die allereerst hierdoor gekenmerkt is, dat ze, veiligheidshalve, niet van tevoren verstoortGa naar voetnoot8. Fenomenologie of metabletica en fysica of natuurwetenschap, ze zijn twee verschillende methodes om iets over de werkelijkheid van de dingen te zeggen. In de vier metabletische overpeinzingen over De dingen maakt de auteur op een andere manier het onderscheid tussen metabletica en fysica. Hij heeft het over een eerste en tweede structuur van de dingen. Het exemplarische ding is hier een houten spijl, meer is het bijzonder het hout van de spijl. Het onderscheid tussen de twee structuren laat zich aanvoelen wanneer men achtereenvolgens het hout gewoon bekijkt en het door een microscoop bekijkt. Toen mijn vriend en ik bezig waren de spijlen te zagen en te schaven, leerden wij op een nog andere manier de structuur van het hout kennen. Aan die structuur ontbrak en ontbreekt niets. Grenehout is bij elke bewerking grenehout. De structuur van het hout, die ik zie en voel, draagt alle eigenschappen. Er ontbreekt werkelijk niets. Dat wil zeggen, in deze structuur zijn cellen niet nodig. In deze structuur, die ik voel en zie, zijn cellen zelfs storend. Waartoe cellen, als het hout als zodanig al zijn eigenschappen draagt, en aan al onze verrichtingen tegemoet komt? Maar een overweging als deze hoeft niet tot de overtuiging te voeren, dat de cellen er niet zijn. Ze zijn er, mits ik de microscoop gebruik. Dan blijkt een nieuwe structuur, van een andere aard, met evenwel deze bijzonderheid, dat ook deze nieuwe structuur volledig is, en alle eigenschappen van de met de structuur gegeven, nieuwe werkelijkheid draagt. Ook aan deze structuur ontbreekt niets; dat heeft de wetenschap | |
[pagina 637]
| |
van deze structuur overvloedig bewezen. Wel is er nog veel in deze structuur dat opgehelderd moet worden, zelfs is te betwijfelen of alles daarvan ook op den duur geheel helder zal worden, toch twijfelt geen enkele onderzoeker aan de volledigheid of de zinvol sluitende samenhang van de structuur, die de microscoop toont. Ook deze structuur is zichzelf genoeg. De coupe onder de microscoop heeft de boom niet nodig, zelfs is de boom ten aanzien van de coupe storend. Zo zijn twee werkelijkheden te onderscheiden, beide sluitend en in zichzelf verzadigd, en toch beide aan elkaar verwantGa naar voetnoot9. Ofschoon verschillend zijn beide werkelijkheden (structuren) toch met elkaar verwant. Men kan zien dat een bepaalde boom er niet goed uitziet en bij het microscopisch onderzoek een schimmelziekte ontdekken. De tweede structuur doet ons zien wat er aan de boom in zijn eerste structuur mankeert en op grond van deze tweede structuur kunnen we de boom behandelen. Het is belangrijk de grenzen van elke structuur te erkennen: ‘Men kan zich gemakkelijk in de twee structuur ophouden en abusievelijk menen merkwaardigheden van de eerste te leren kennen’Ga naar voetnoot10. Om het met Wittgenstein te zeggen: de zieke persoon die wij ervaren en de ziekte die een klinische bioloog constateert, vormen niet één geheel; het zijn twee ‘verhalen’ en die behoren tot twee irreductibele taalspelen die we niet door elkaar mogen haspelen. De twee structuren zijn weliswaar met elkaar verwant. Inderdaad, vanuit de kennis van de tweede structuur kunnen we besluiten treffen die op de eerste van toepassing kunnen zijn. Maar tegelijk moeten we heel goed het verschil blijven zien. Maar vanuit welke positie maken we het onderscheid tussen de beide structuren van de werkelijkheid? Wat laat ons toe een bepaalde contaminatie te vermijden? Hoe komen we ertoe te stellen dat de verzelfstandiging van de tweede structuur van de werkelijkheid er kan op neer komen dat we de dingen niet respecteren? Het boekje dat destijds ophef heeft gemaakt, Medische macht en medische ethiek, geeft ons in dit verband enkele vruchtbare suggesties. Wie dit essay heeft gelezen, zal zich herinneren dat de auteur het over de technische macht van de huidige arts heeft en over diens ‘slachtoffers’. De medisch-technische macht, beweert Van den Berg, heeft slachtoffers gemaakt, mensen geofferd aan de demonstratie van het medisch-technisch kunnen. Zij leverde indrukwekkende prestaties in de tweede structuur van de werkelijkheid, in dit geval van de lijfelijkheid, van het menselijk lichaam. Na een lange periode van medisch-technische onmacht brak er een tijd aan van medisch-technische macht - artsen kunnen steeds maar meer - ja zelfs, in de jongste | |
[pagina 638]
| |
decennia, van overmacht. Het technisch kunnen heeft zich in die mate verzelfstandigd dat de arts er aan onderworpen is. Hij is niet langer iemand die heelt en bijstaat, iemand die zich realiseert dat de mens een sterveling is en dat het dus beter is waardig te sterven dan onwaardig aan de medisch-technische machine overgeleverd te zijn. Die overmacht is een buitensporig kunnen, het is de hybris van een kunnen dat de tweede structuur van het menselijk lichaam verzelfstandigt en niet langer oog heeft voor de eerste en primaire of oorspronkelijke structuur van de menselijke werkelijkheid van het lijden. Dit is volgens Van den Berg de kwaal van het medisch onderwijs, dat ‘zo goed als geheel opgaat in de techniek van het vak. De toekomstige arts leert anatomie en fysiologie. Hij leert de ziekten onderscheiden. Hij werd op de hoogte gebracht van de handelingen, die gedaan kunnen worden om stoornis en ziekte te bestrijden. Hij kan ook zeer dikwijls stoornis en ziekte werkelijk bestrijden. Maar wat hij met de patiënt zelf moet beginnen, wordt aan zijn persoonlijke voorkeur overgelaten’Ga naar voetnoot11. De stelling dat de verzelfstandiging van de tweede structuur van de werkelijkheid er kan op neer komen dat we de dingen en de mensen niet respecteren is een ethische stellingname. De medische ethiek verzet zich tegen de medisch-technische overmoed en mateloosheid. Zij houdt in herinnering dat de mens een sterveling is en geen object van het medisch-technisch kunnen. Dit is een ethische bezinning, ingegeven door wat Aristoteles de phrónesis, de deugd van de wijsheid en het juiste inzicht in het handelen, heeft genoemd. Niet het kennen van de tweede structuur van de werkelijkheid van de dingen en van het menselijk lichaam zet ons tot bezinnen aan, wel le cogito moralGa naar voetnoot12, die zijn wortels heeft in de beleving van de eerste structuur van de werkelijkheid. De verwantschap tussen de twee structuren is dan ook een ondergeschikte verwantschap: de tweede structuur ontleent haar zin en betekenis aan de eerste structuur. Een pleidooi voor een andere, meer beschaafde omgang met de dingen dringt zich op, want de barbarij ten aanzien van de dingen, van de wereld en van de mens neemt steeds maar toe. De dingen worden ontzield, ontlijfelijkt of ontwereldlijkt. Het zijn de hypostasiëringen van de tweede structuur die van de dingen objecten maken, zelfstandige entiteiten beroofd van hun ‘in-de-wereld-zijn’ en onttrokken aan de menselijke bezieling. In de objectivering van de dingen vernietigt men de dingen als dingen, vernietigt men de lijfelijkheid van de dingen, zoals men in de objectivering van de mens de mens ontdoet van zijn menselijkheid. De wetenschap, die uit- | |
[pagina 639]
| |
eindelijk een kennis is van wat men niet-wetenschappelijk de tweede structuur van de werkelijkheid kan noemen, objectiveert. Daardoor vergeet zij het ding als ding: ‘Die Dingheit des Dinges bleibt verborgen, vergessen. Das Wesen des Dinges kommt nie zum Vorschein, d.h. zur Sprache. Dies meint die Rede von der Vernichtung des Dinges als Ding’Ga naar voetnoot13. Een wetenschappelijke benadering die de werkelijkheid wil objectiveren om tot de dingen door te stoten heeft geen oog voor het feit dat de werkelijkheid zich in dat proces reeds uit de dingen heeft teruggetrokken. Respect voor de dingen is het ethische moment in de fenomenologie die de dingen wil beschrijven zoals ze verschijnen. De fenomenologie is beschavend en de beoefening van de fenomenologische methode levert een bijdrage tot een meer beschaafde omgang met de dingen en met de werkelijkheid die lijfelijk de onze is. De fenomenologie speelt een bijzonder grote rol in de metabletica, die de wetenschap (de tweede structuur) een meer geïntegreerde plaats wil geven in de studie van de werkelijkheid. Maar omdat we in onze barbarij ten aanzien van de dingen zoveel van die Dingheit des DingesGa naar voetnoot14 vergeten zijn, dient er veel uit de vergetelheid gered te worden. Dat kan door het evocatieve woord, in een narratieve fenomenologie zoals Jan Hendrik van den Berg die zo meesterlijk beoefent. Wij hebben nood aan zo'n herstellende, beschavende verhalen. |
|