Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 464]
| |
ForumMoeizame vredespogingenTussen het schrijven van de inleiding tot mijn bespreking van De honderd bochten van de koningsarend en de publikatie ervan (elders in dit nummer) zijn vele maanden verlopen. In die tijd is de verziekte situatie in Suriname toch nog geëvolueerd. Eerst was er een ‘vredesvoorstel’ van de burgerregering, waarmee wel rebel Ronnie Brunswijk akkoord kon gaan, maar Bouterse niet. Toen kwam er ook nog een - niet al te bloedige - actie van een ‘Indianen’-commando in het westen van het land, ver van het door Brunswijk gecontroleerde oosten. Het zou een reactie geweest zijn van goed getrainde jonge Indianen op het ‘vredesvoorstel’ van de burgerregering, dat voorzag in een gewapende politietaak in Oost-Suriname voor het Junglecommando van Brunswijk. Daardoor zouden de Indianengemeenschappen in dat gebied structureel elke rechtszekerheid verliezen. Toch bestaat er serieuze twijfel of het niet ging om een door de militairen van Bouterse georganiseerde actie van miliciens. Het kwam hem immers in zijn kraam goed te pas. Want precies zoals het Junglecommando niet ontwapend zou worden maar een politietaak zou krijgen, zo zou er in het westen - met de rijke rijstvelden - een derde half-legale gewapende macht tot stand kunnen komen. Een potje van jewelste. Uit deze patsituatie resulteerde voorlopig een eerste, al lang gewenste ontmoeting tussen legerleider Bouterse en junglecommandant Brunswijk op het jacht van de eerste. Hopelijk is dat het begin van een nieuwe redelijkheid. De jonge burgerregering verschilt weinig van de vroegere, die wegens corruptie door Bouterse in de Sergeantencoup (of Februarirevolutie, al naargelang je het bekijkt) werd opgedoekt. Hoe redelijk was haar ‘vredesvoorstel’? Het sluitstuk ervan was de reeds vermelde ‘politietaak’ die het Junglecommando in het oosten van het land zou krijgen. Dit was slechts in schijn een toepassing van de pragmatische stelregel: ‘If you can't beat them, join them’. Als je dat commando toch niet de baas kunt, maak er dan een bondgenoot van. Alleen zagen de militairen van Bouterse dat niet zitten. Vanuit hun standpunt was dat een totale abdicatie tegenover een illegaal commando dat bovendien heel wat slachtoffers heeft gemaakt onder de militairen en bij de politie. Om het even grof te zeggen: de Sandinisten in Nicaragua zouden het voorstel om van de Contra's een politiemacht bij de Hondurese grens te maken ook niet accepteren. Niets kon garanderen dat er geen eindeloze reeks schermutselingen tussen Brunswijk-politie en ‘echte’ politie, tussen Brunswijkpatrouilles en die van het leger zou beginnen. Bovendien is er nog zoiets als de ondeelbaarheid van de politietaak en van de militaire taak: je kunt die niet in feodale substaatjes versplinteren. De Volkskrant (25/7/89) noemde de weigering van | |
[pagina 465]
| |
Bouterse om dit vredesvoorstel te accepteren ‘cynisch’ en vertolkte daarmee een bij vele Nederlandse commentatoren en politici levende mening. Wel liet de krant de ‘cynische’ Bouterse ook even aan het woord. ‘We hebben nog iemand (van het Junglecommando) in de cel zitten op beschuldiging van moord op drie politie-agenten. Die zal wel amnestie krijgen. En straks wordt hij politieman. Ik ben benieuwd welke rang hij krijgt’. Is dit het cynisme van Bouterse of van het ‘vredesvoorstel’? Tot slot. Het opdelen van de gewapende macht in rivaliserende commando's zou neerkomen op een bestendiging van de desastreuze breuk die nu bestaat tussen het gebied rond Paramaribo (en Nieuw Nickerie) en het zogeheten ‘district’, vooral de moeilijk bereikbare gebieden in het regenwoud en in de bergen. Precies de integratie van de boslandbewoners in de nationale economie - hoe ontwricht die ondertussen ook is - is voor decenniën uitgesteld door het optreden van een Junglecommando met duidelijk anti-steedse gevoeligheden. De ontmoeting tussen de commandant uit de stad, Bouterse, en die uit het bos, Brunswijk, is hopelijk een eerste teken dat er een nieuwe redelijkheid is ontstaan die tot een herstel van de vroegere - altijd al breekbare - harmonie kan leiden. Of is de corruptie - waarvoor Nederland mee verantwoordelijk is - al zo ver gevorderd dat we weldra van Columbiaanse coke-harmonie zullen moeten spreken? Het is vijf na twaalf.
Leo Geerts | |
De Patriotten en hun emotiesOp 21 januari 1793 bevestigde de Franse Revolutie symbolisch haar radicale breuk met het verleden door een koningsmoord of, preciezer, door de terechtstelling van Lodewijk XVI. Een paar jaar vroeger leek het in Nederland voor een qua gedachtengoed erg vergelijkbare revolutie voldoende dat de Patriotse voorman De Gijselaar, wiens naam althans die dag niet omineus zal hebben geklonken, zijn koetsier de opdracht gaf het Binnenhof op te rijden via de tot dan voor één doorluchtige gebruiker gereserveerde Stadhouderspoort. Anders dan in Frankrijk beperkte de Nederlandse Patriottenopstand zich tot een vloedgolf aan verhitte discussies en dito schotschriften en een reeks doorgaans geweldloze machtsovernames over en weer. Dat de Patriotten sindsdien nagenoeg vergeten raakten geeft te denken dat de historici van de Verlichte Rede soms ‘bloeddorstiger’ bleven dan ze zelf wilden weten. Wat te weinig mensenlevens kostte, leek vanzelf minder belangwekkend. Ook het tweede eeuwfeest van de Patriotten ging, in vergelijking met de Bicentenaire, zo goed als onopgemerkt voorbij. Behalve de Nederlandse vertaling van het standaardwerk van Simon SchamaGa naar voetnoot1, die sinds Overvloed en onbehagenGa naar voetnoot2 toch al goed in de markt lag, bleef het voor het grote publiek bij de twee publikaties waarover ik het hier wou hebben: de grote seniores van de | |
[pagina 466]
| |
Nederlandse historische roman, Hella Haasse en Theun de Vries, zochten voor de gelegenheid beiden hun inspiratie in hetzelfde vergeten stuk geschiedenisGa naar voetnoot3. Hella Haasse schreef het leven van Joan Derk van der Capellen, die zijn geruchtmakendste initiatief nam in 1781; Theun de Vries heeft het over de terugkeer van een verbannen Patriot in 1795. De twee auteurs verkozen wijselijk hun verhaal te publiceren in het ‘Franse’ herdenkingsjaar 89. | |
Een getormenteerde rebelSchaduwbeeld of Het geheim van Appeltern staat halfweg tussen de biografie en de historische roman. Hella Haasse citeert uitvoerig uit de brieven van en rond haar personage; ze preciseert tegelijk in haar Verantwoording dat ze ‘een aantal open plekken in de levensgeschiedenis van Joan Derk van der Capellen vanuit de verbeelding ingevuld’ (p. 463) heeft. De combinatie van auteurstekst en brieven herinnert aan Haasses Bentinck-romansGa naar voetnoot4; alleen is de aanbreng van de verbeelding (en meteen het aandeel van de auteurstekst) ditmaal veel groter. Het relaas van de kinder- en jeugdjaren van Joan Derk, waarover nagenoeg geen documenten beschikbaar zijn, wordt breed uitgemeten. De schrijfster schetst het klassieke beeld van de begaafde niet al te robuuste knaap, die aan het onbegrip van zijn minder fijnbesnaarde vader behalve een duidelijk psychosomatische ziekelijkheid ook de nodige emotionele letsels overhoudt. Zijn latere politieke engagement diende dan allereerst om zichzelf te bewijzen dat hij niet de ‘avorton’ (p. 62) was die men thuis in hem zag. Ik heb de indruk, ook al zou de schrijfster het daar ongetwijfeld niet mee eens zijn, dat Schaduwbeeld met die hypothese op een subtieler manier in het verlengde ligt van de traditionele neiging de Patriotten niet helemaal au sérieux te nemen. We vernemen weliswaar, met eer te veel dan te weinig briefcitaten, hoe Joan Derk ‘ijverde’ voor de afschaffing van de ‘drostendiensten’ in Overijssel en hoe hij na de publikatie van zijn Brief aen het volk van Nederland (1781) ook buiten zijn provincie een progressief boegbeeld werd. Die activiteiten blijven niettemin in wezen secundair, psychologie is hier belangrijker dan politiek. Elke biografie van een revolutionnair, en vooral elke roman over een dergelijk onderwerp, handelt fundamenteel over de vraag hoe een maatschappijkritische opstelling kan groeien; in Schaduwbeeld is de eindverklaring terzake subjectief. Ook de intermezzo's over belangrijke revolterende tijdgenoten zoals Wilkes, Mirabeau of Weishaupt wijzen in die richting; merkwaardigerwijze schijnt ook Capellens grote tegenvoeter Willem de VijfdeGa naar voetnoot5 te laboreren aan een erg vergelijkbare psychologie, met dat verschil dat hij door zijn bazige voogd en later door zijn autoritaire Pruisische echtgenote kleingehouden wordt en dus niet aan revanche toekomt... Of die intuïties juist zijn is in de meeste gevallen bij gebrek aan geschikte egodocumenten nauwelijks te achterhalen. Met dat al suggereert Hella Haaase wel een prioriteit die absoluut niet evident | |
[pagina 467]
| |
is. De bezwaren tegen het Ancien Régime komen ter sprake in uitvoerige fragmenten uit brieven en redevoeringen; de psychologische drijfveren blijken uit Haasses auteurstekst, die de citaten overkoepelt. Ze lijken ook fundamenteler omdat ze er steevast mysterieus en ongewoon uitzien. Het eerste effect lag voor de hand omdat de schrijfster er hoe dan ook naar moest raden; voor de hoofdpersonages gaat het bovendien telkens om complexe, ambivalente emoties. De spanningen tussen Joan Derk en zijn tegelijk primaire en imposante vader zijn bijvoorbeeld geen generatieconflict zonder meer:
De gevoelens die Joan Derk tegenover zijn vader koestert, een mengeling van angst, woede en verlangen naar waardering, worden gaandeweg gecompliceerder. Hij zou die onverschilligheid - waaronder teleurstelling en irritatie schuilgaan - willen doorbreken, maar alles wat hij zegt of doet verergert het wederzijdse misverstand... (p. 46).
De zaken worden nog ingewikkelder als Joan Derk op zijn negentien jaar onverwacht een broertje krijgt, waarvan hij vermoedt dat zijn vader die als vervanger bedoelde. De baby sterft al na zeven dagen, zodat de oudere broer het zich op de koop toe nog kan kwalijk nemen dat hij de catastrofe heimelijk had gewenst. Ook de relatie met de jongere vriend Adriaan van der Kemp ligt gecompliceerd; bij elke ontmoeting ervaart Joan Derk ‘een eigenaardige tegenstrijdige gewaarwording, alsof hij tegelijkertijd van zijn eigen wil en essentie beroofd en voortgestuwd wordt’ (p. 325). Van der Kemp zelf zit opgezadeld met een soort schildknaappsychologie, hij voelt zich maar goed als hij zich kan ontfermen over een diepvereerde hulpbehoevende grote man; hij wordt dus de ghostwriter van de bekende Brief. Joan Derk zelf zou nooit in staat geweest zijn deze door zijn diepste aspiraties gedreven tekst ook tot het eind uit te schrijven. Dat het de penvoerder niet alleen om politiek te doen was blijkt ook uit een vreemd neveneffect van zijn verblijf op Appeltern: Van der Kemp raakt daar diep onder de indruk van Joan Derks gezinsgeluk en gaat dus naar huis met ‘een verrassend maar voor hem zeldzaam verlangen naar de intimiteit van een eigen gezin’ (p. 344). Zijn gastheer is na de overprestatie aan een nieuwe depressie toe en vraagt zich meer en meer af of hij niet beter een natuurverbonden landjonker en een huisvader zonder meer was gebleven; de vraag wordt nog dwingender als de Patriotse beweging hem de laatste jaren over het hoofd dreigt te gaan groeien. De politieke programma's die in Schaduwbeeld aan bod komen klinken stuk voor stuk veel eenvoudiger. Nu zijn er sinds de late 18e eeuw heel wat studies verschenen die de toenmalige drie grote V's - vrijheid, verdrukking en vooroordeel - probleemloos hanteerden alsof het om evidente en vanzelfsprekende begrippen ging; de toen opgeworpen strijdvragen leken tot voor kort onverminderd actueel. Recentere geschiedschrijvers proberen graag de intussen twee eeuwen oude debatten afstandelijker te bekijken; ook sommige historische romans pikten de laatste jaren aan bij die nieuwe, complexere inschatting van de VerlichtingGa naar voetnoot6. Hella Haasse is daar duidelijk niet aan toe: Schaduwbeeld blijft principieel bij een onverdeelde, bij nader toezien nogal oppervlakkige sympathie voor het streven van de hoofdpersoon en sluit, als men alle implicaties doordenkt, eerder aan bij de andere, neoromantische hoofdtrend | |
[pagina 468]
| |
van het genreGa naar voetnoot7. De literatuursocioloog zou hier waarschijnlijk van impliciete depolitisering spreken: wie alle rebellie aan jeugdkwetsuren toeschrijft, suggereert dat een gezonde ontplooiing de gevestigde orde laat voor wat ze is en er een persoonlijk geluk in uitbouwt. Joan Derk leidde als volwassene een zo te zien hoogst bevredigend gezinsleven; hij was toen al niet meer in staat het daarmee te stellen. | |
Vergalde terugkeerDergelijke boodschap is in de huidige cultuursfeer zeker geen zeldzaamheid. Het diskrediet van alle complexe, moeizaam na te streven gemeenschapsidealen ten voordele van allerlei directere, natuurgebonden of emotionele genoegens werd sinds het reces van de contestaties misschien wel de hoofdtoon van de tachtiger jaren. In het korter bestek van de novelle getuigt Rivierlandschap in de winter van dezelfde omzwaai. Het verhaal speelt zich af in de eerste dagen van 1795, als de legers van Pichegru over de bevroren rivieren Nederland binnentrekken. Voor de Patriotten, die in 1787 na een Pruisische interventie waren uitgeschakeld, betekende de triomf van de Franse Revolutie een tweede kans. Velen onder hen kwamen terug uit ballingschap en beijverden zich de Franse legers enkele weken of zelfs dagen voor te zijn om nog vlug een ‘zelfstandige’ Bataafse Revolutie door te duwen. Theun de Vries vertelt het verhaal van een (fictieve) balling, de wagenmaker Petrus Griffioen, die in zijn niet nader genoemd stadje met enkele ter plaatse gebleven vrienden de nieuwe orde komt inzetten. Het had een triomfantelijke terugkeer kunnen worden. De Vries had ook een complexer visie kunnen weggeven; zelfs zonder bij echt recente inzichten aan te sluiten viel er b.v. één en ander te vertellen over de paradox van een bevrijding die Nederland meteen tot een Franse vazalstaat maakte of over de burgerlijke dimensie van een Revolutie waar de cleyne luyden nauwelijks inspraak hadden. Die klassegrens is in Rivierlandschap na te wijzen: de wagenmaker staat aan het hoofd van een klein bedrijfje, zijn belangrijkste medestanders zijn een brouwer, een drukker en een wijnhandelaar. De Vries heeft er dit maalGa naar voetnoot8 geen bedenkingen bij. In plaats daarvan vertolkt zijn intrige opnieuw een stuk diskrediet van de politiek. Griffioen komt niet tot een echt debat met zijn conservatieve stadsgenoten; de teruggekeerde balling blijkt vooral geïrriteerd door de sceptische reactie van waard IJsbrand uit het veerhuis:
IJsbrand had, zo bedacht Petrus Griffioen, eigenlijk nooit iets aanwijsbaar lelijks tegen hem gedaan of beraamd. Daarvoor was hij in zijn soort te rond, met zijn flegmatieke onverstoorbare scepsis. Maar die onverstoorbaarheid, die afwezigheid van ieder radicalisme...! Zelfs zijn Oranjeliefde was misschien meer een zaak geweest van toegeeflijkheid jegens overgeleverde gevoelens - en daarmee, dat was het, ongewild een bespotting van Petrus' eigen enthousiasme en politieke roerigheid (p. 40).
Echt engagement was er alleen van zijn kant: de ander ziet hem als een lastige druktemaker. Die drukte krijgt haar ware gezicht als Petrus de sarcasmes in arren moede met dreigementen beantwoordt en zelfs even van de guillotine | |
[pagina 469]
| |
spreekt. IJsbrand had niet anders verwacht: ‘al deze politieke praatjes lopen uit op terreur!’ (p. 49).
Het ware geluk ligt ook hier weer in de privésfeer. Petrus' terugkeer wordt ondanks het succes een ontgoocheling omdat de band met zijn vrouw definitief verbroken blijkt; de thuiskomer is dan ‘weerloos tegen zijn verlangen en verlatenheid’ (p. 59). De privésfeer zorgt ook voor de climax, een passionele moord die het stadje meer opschrikt dan alle politieke verschuivingen en waarrond Theun de Vries in de tweede helft van zijn novelle een sobere whodunit opzet. Resultaat is dat Griffioen na amper een week zijn vaderstad weer verlaat, nu als afgevaardigde voor een voorlopige Nationale Vergadering: het mandaat is een alibi voor de dringender behoefte de emotionele puinhoop achter zich te laten. De ontknoping wordt minder desolaat als hij bij dat vertrek onverwacht gezelschap krijgt: alles laat vermoeden dat hij met de reisgezellin een nieuw leven zal kunnen beginnen. ‘Voor het eerst bespeurde hij in haar stille nabijheid een begin van vertroosting’ (p. 109); het andere begin, waarvoor hij was terugekomen, lijkt in verhouding onbeduidend.
Zowel Schaduwbeeld als Rivierlandschap zijn bijzonder degelijke stukjes vakwerk, die ongetwijfeld niet beoogden de grenzen van hun genre hoe dan ook te verleggen. Ze illustreren wel een grens: de nieuwe historische roman, waarvan men a priori een verrijkende cultuurkritische aanbreng zou verwachten, valt dikwijls terug op een intimistische droom, die uiteindelijk vooral een toch al breedverbreide sociale afwezigheid in de hand werkt. Zelfs over de Patriotten, die bij alle dubbelzinnigheid en naïviteiten bezield waren met een authentiek politiek idealisme, valt vandaag de dag blijkbaar niet anders te schrijven.
Paul Pelckmans |
|