Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |
Openbare televisie
| |
[pagina 442]
| |
nig, hij blijft in huis rondhangen en is hardhorig. De container was bedacht als parasiet en als zwerfkat. En zo werd hij ook in beeld gebracht. Het gesprek was niet gesitueerd tegen een kartonnen achtergrond, in een onbestemde ruimte, in de fictieve nu-tijd van uitgezonden opnames, maar als zelfstandig object, dat ergens opgesteld staat en mét zijn omgeving verschijnt, en waarin op een welbepaald moment - nu, vandaag, woensdag van 22.45 u. tot 23.45 u. - gepraat wordt. Met de container wou Cornelis het intellectueel bedrijf een eigen plaats geven en een marginale maar vanzelfsprekende ruimte creëren voor het intellectueel gebruik van het televisie-medium. Maar de regel waarop - zo is gebleken - geen uitzonderingen toegelaten worden, is dat de intellectueel moet wachten tot hij als gast uitgenodigd wordt, op een plaats die ánderen toebehoort en door anderen beheerd wordt. Hij moet antwoorden op vragen die anderen stellen. De container is in de BRT binnengehaald als een koe-van-Troje, is opengeklapt, en bleek gevuld met een ongewenst gesprek en met ongenode gasten. Het project zelf van het intellectueel gebruik van het medium maakte van de container een Fremdkörper, en vreemde lichamen wekken afstotingsverschijnselen. De zgn. kritiek heeft onmiddellijk en telkens opnieuw het project zelf aangevallen. Het moest verdwijnen: ‘Container moet weg’, ‘liefdevol aborteren’, ‘De duivel hale Container!’. | |
Het Volk, de Presentator, en de GastEiland, een van de zgn. intellectuele programma's van de BRT, is een goed voorbeeld van het scrupuleus volgen van de regel die Container geschonden heeft. Het praat in vele talen met kunstenaars en schrijvers over hun werk of persoon, maar dat gesprek is de betere receptiebabbel met mensen die men voor het eerst en voor één keer ziet, de vriendelijke vragen zijn die van de ‘geïnteresseerde leek’ en komen van buitenaf (‘Bent u post-modern?’, ‘Zult u nog evolueren?’, enz.). Na de conclusie van de presentator wordt alles samengevat met de vaste afsluiter: ‘Dames en Heren’ (voorstellend armgebaar), ‘Stéphane Beel!’ (applaus). En dan volgen camera en kijker de gids naar de volgende Interessante Persoonlijkheid. Eiland bevestigt de posities die door de televisie zélf bepaald worden. Er is, allereerst, de Kijker, het Volk, aan wie Eminente Deskundigen en Interessante Persoonlijkheden worden voorgesteld. Een afvaardiging van Het Publiek, de Gewone Mensen, zit in de studio, omdat er, op een teken van de studiomeester, geapplaudiseerd moet worden voor de gasten en voor de televisie zelf. De televisie is de middengrond waar het Volk en de Gasten bij elkaar gebracht worden door de Presentator die, gemachtigd door de | |
[pagina 443]
| |
beheerders, de onderwerpen en de gasten kiest, de vragen stelt en de antwoordtijd bepaalt. De Presentator balanceert tussen de verplichting vragen te stellen vanuit het Volk maar toch ook een persoonlijkheid, kennis, of stijl te etaleren die zijn vooruitgeschoven positie legitimeert, en de verplichting om de gasten - met behulp van vragen, en zonder zélf te spreken - op hun terrein te volgen en op hun plaats te zetten. En tenslotte is er de Gast - de intellectueel - die wordt voorgesteld, die moet antwoorden, en onmiddellijk weer wordt afgevoerd. Het feit dat een programma als Eiland zelf met verdwijning wordt bedreigd, roept al veel vragen op. Maar in de discussie tussen voor- en tegenstanders, gaat het slechts over de vraag of de hier voorgestelde cultuurproducenten al dan niet recht op aandacht hebben of, algemener, over de vraag hoe gastvrij de televisie moet zijn voor ‘cultuur’. Maar het gaat op geen enkel moment over de mogelijkheid of onmogelijkheid de televisie intellectueel te gebruiken. Het is een programma over intellectuelen, maar het is geen intellectueel programma.
Bijna alle zgn. kritieken hebben Container verweten dat de voorgeschreven posities uitgewist werden. Inderdaad, de televisie speelde hier geen ‘gastheer’: het programma werd niet ‘gepresenteerd’, het publiek werd niet begroet en even onderhouden voor de gasten op de scène gevraagd werden. De ‘vaste stoelen’ pendelden niet tussen de camera en de genodigden, ze stelden geen vragen in naam van het Publiek en ze gaven de antwoorden niet door aan de Kijker, ze praatten soms meer dan de ‘wisselende stoelen’, ze gedroegen zich niet als ‘interviewer’ of ‘gespreksleider’. De kritiek ergerde zich aan de ‘aanstellerige’ en ‘betweterige presentatoren’, die hun plaats niet schenen te kennen. De gedachte dat Container misschien een programma was zonder presentatoren kwam niet bij haar op. De gespreksdeelnemers werden aanvankelijk zelfs niet voorgesteld. Toen dat na grote interne druk en dreiging toch gebeurde, werden systematisch ook de ‘vaste stoelen’ voorgesteld, zodat de splitsing presentator/gast toch niet gemaakt werd. Hun ‘maatschappelijk kapitaal’, hun graden (‘Prof. Dr.’...), hun affiliaties met universiteiten, prestaties en prijzen werden niet vernoemd, geen boektitels of boekomslagen werden getoond. Er werd de ‘gasten’ geen ‘quality label’, geen merknaam (Gent, Leuven, Brussel, Antwerpen, Nederland...) opgeplakt. En precies daar is het in de vereiste ‘presentatie’ om te doen: ‘Telkens hebben ze ook een expert ingehuurd (althans, dat vooronderstellen we, want hun gasten worden ons, de kijker, nooit voorgesteld)’. En bovendien verschenen er veel jonge en altijd onbekende mensen, terwijl het toch voor de hand ligt om Experts die niet voorgesteld hoéven te wor- | |
[pagina 444]
| |
den, uit te nodigen. Over Open Mind praten zonder Jan Hoet, over Don Juan praten zonder Gerard Mortier, dat is toch iemand passeren?
Intellectuelen mogen niet met de televisie alleen gelaten worden. Want de macht is niet in de handen van wie spreekt, maar van wie de microfoon vasthoudt. Intellectuelen die zelf de microfoon in handen nemen, stelen macht, ze nemen wat iemand anders toebehoort. Zelfs in de marge is er geen ruimte voor intellectuele televisie. Het gaat immers om een principe: het medium zal maar op één wijze gebruikt worden, door mensen die niet ‘vergeten dat televisie een massa-medium is’, die weten dat de massa geamuseerd wil worden, en die de intellectuelen wel zullen uitnodigen als zij of datgene waarin ze expert zijn, eventjes ‘actueel’ of ‘nieuws’ geworden zijn. En of iets ‘actueel’ of ‘nieuws’ is, wordt door de televisie uitgemaakt. | |
Intermezzo, waarin verbazing wordt uitgedruktHet gemak waarmee geaccepteerd wordt dat één code het hele televisiemedium in bezit heeft genomen, is verbijsterend. De slaafsheid waarmee aan universiteiten trainingscursussen opgezet worden om professoren te leren hoe ze televisie-vriendelijk kunnen leren spreken (spitse formuleringen, geen nuances, dertig seconden), is verbijsterend. De lijdzaamheid waarmee men accepteert dat een klein groepje journalisten en intellectuele parvenus beslissen wat ‘leesbaar’ en ‘verstaanbaar’ is, wat ‘prietpraat’ is en wat niet, wat gezegd kan worden en wat niet, is verbijsterend. Het gemak waarmee men met woordspelingen versierde oprispingen voor kritiek kan laten doorgaan, is verbijsterend. Het gemak waarmee men kan schrijven dat iemand ‘liever als intellectueel gewaardeerd wordt in Namen Noemen’, dan ‘het te moeten hebben van het hermetische en moeilijk-doenerige intellectualisme van het TV-programma Container’, is verbijsterend. Het gemak waarmee de uitverkorenen vergeten dat ze uitgenodigd worden om voornamelijk te zwijgen en dat ondertussen het intellectueel bedrijf als geheel het gebruik van een machtig middel van cultuurproduktie volledig ontzegd wordt, is verbijsterend. | |
Kritiek?Container was het project om, op de televisie, een kleine ruimte vrij te maken waar het intellectueel bedrijf niet journalistiek geshowd en verkocht werd, maar bij zichzelf te gast en dus ‘thuis’ was. Waar het zelf de vragen kon stellen, thema's en woorden kon kiezen, het tempo bepalen, en het woord geven aan mensen die niet kwamen om gepresenteerd - en daardoor ‘Bekende Vlaming’ - te worden. Heel zeker zullen velen de programma's dwaas en vervelend gevonden hebben. Maar wie voetbal, Buren, het Nieuws of politici dwaas of vervelend vindt, maakt even een spottende opmerking, zapt naar een andere zender, maar windt zich niet op. Naast de grote groep onverschilligen was er, zo lijkt het, een groep mensen die naar Container | |
[pagina 445]
| |
bleef kijken en het programma per uitzending beoordeelde. Maar de woeste, massale zgn. kritiek kwam van verantwoordelijken en go-betweens die, binnen en/of buiten de BRT, zélf de microfoon vasthouden en beroepshalve - in naam van het Volk - de aandacht beheren. Deze zgn. kritiek beoordeelde niet elke uitzending afzonderlijk, ze is - twee of drie simpele opmerkingen niet te na gesproken - nooit op het thema, de argumenten of de stellingen ingegaan. De BRT-verantwoordelijke die na vijf uitzendingen stelde dat het zo niet verder kon, had op dat moment, naar eigen zeggen, één en een kwart uitzending gezien. Dat was niet voldoende om te weten wat het programma deed, maar wel om te weten wat het wou doen. De ‘fysieke afkeer’ van Container gold het project zelf, dat ‘onmogelijk’ en ‘geen televisie’ was, en gold de persoon van hen die met het ‘onuitstaanbare’, ja, ‘duivelse’ project geïdentificeerd werden. Het moeilijke leven en de snelle dood van Container hebben vooral de macht laten zien van de ‘go-betweens’, die op het programma gereageerd hebben als op een provocatie.
Los van de evaluatie van het project, blijft natuurlijk de vraag of het programma het ook gerealiseerd heeft. Ook wanneer men vindt dat een intellectueel gebruik van televisie ‘moet kunnen’, blijft de vraag of Container het project waar gemaakt heeft. | |
Een Gesprek over BeschavingMen kan de marge van de televisie en de container op veel verschillende manieren gebruiken. Ik kan en wil hier niet een gelijk bewijzen, maar wel laten zien dat aan de keuze voor het ‘gesprek over beschaving’ redenen ten grondslag lagen en de keuze verantwoord kan worden. Mijn vertrekpunt is de diagnose van de wijze waarop het intellectueel bedrijf hier werkt, een diagnose zoals ik die gemaakt heb in Openbaar DenkenGa naar voetnoot1. Een hoofdstelling van die tekst was, dat het (Vlaamse) intellectuele bedrijf is opgesplitst in twee circuits, die elk op hun wijze de openbaarheid mijden. Er is in de eerste plaats het academische circuit. Dat wordt georganiseerd met behulp van het wachtwoord ‘specialisme’: een werkverdeling die gegrond is op een terreinverdeling. ‘Specialisme’ is hier niet een beschrijving van de wijze waarop kennis geproduceerd wordt, maar fungeert als het codewoord van een praktijk van wederzijdse erkenning onder academici, | |
[pagina 446]
| |
waarbij ieder een domein wordt toegewezen, en een vrede wordt afgekondigd die berust op het respect voor elkaars eigendom. Men is zo elkaars gelijke, zonder dat men iets met elkaar te maken heeft. Men kan en hoeft niet iets over andermans werk te zeggen, en men hoeft het niet te kennen. De publieke ruimte die grenst aan het eigen ‘specialisme’, is niet de openbaarheid, waar men praat met fundamenteel gelijken over datgene wat iedereen toebehoort. Aan het specialisme grenst de ruimte van de bekendheid, bewoond door leken, waar men als specialist verschijnt wanneer men geraadpleegd wordt. Container koos systematisch en programmatisch onderwerpen die iedereen toebehoren en liet mensen spreken over onderwerpen die hun volgens de academische perceelverdeling niet toebehoren. Er werd gesproken over Ernest Claes zonder literatuurwetenschappers en zonder germanisten. Er werd gesproken over roes zonder artsen en psychologen, enz. De positie van de gespreksdeelnemer was niet die van de maatschappelijk geconsacreerde deskundige. Men sprak niet als afgevaardigde van een respectabele institutie, als afgevaardigd beheerder van een Discipline. Wisselende stoelen kwamen herhaaldelijk terug, de vaste stoelen praatten over álles, niemand beriep zich ooit op de eigen deskundigheid. Er werd gesproken, niet over een onderwerp dat iemand rechtens toebehoort, maar over een deel van de Beschaving. Het principe van het spreken was dan ook niet gezag, maar betrokkenheid, fascinatie, enthousiasme voor een thema of probleem. Juist omdat Container, principieel, een intellectueel gesprek over Beschaving wilde zijn, hebben een reeks ‘specialisten’ hun medewerking geweigerd: ‘Maar Mijnheer, mijn onderwerp is toch...’ | |
Intellectuelen zijn lezersAchteraf beschouwd, meen ik dat het gesprek waarnaar het programma op zoek was en dat soms - niet noodzakelijk in de best geslaagde uitzendingen - ook getroffen werd, een gesprek van lezers was. De basis van het gesprek was een persoonlijke bagage, de vrucht van een persoonlijk leesparcours. De container is voor lezers gemaakt. Want niet de deskundige of de schrijver - veel specialisten en schrijvers, ook hele goede, zijn geen lezers en geen intellectuelen - maar de lezer draagt de intellectuele openbaarheid, als het waar is dat die gedragen wordt door traditie en door kritiek. Lezen houdt op een gedurig wisselende, persoonlijke wijze bij wat reeds gezegd is en creëert een intellectueel landschap. Kritiek is niet de weerklank in de media, maar het laten klinken van wat nu gezegd en gemaakt wordt in een landschap van gedachten. Het ‘openbare’ spreken en schrijven zijn notities | |
[pagina 447]
| |
en commentaren bij de lectuur. Dat spreken is vanzelf gezagsloos, maar wel gevormd. Lezers zijn intellectuelen, omdat lezen zelf een ‘schavingsproces’ is, wie leest wordt vanzelf ‘erudiet’ (‘geschaafd’, ‘bewerkt’). De spreker was daarom niet de zgn. Gewone Man, de vaste bestemmeling der cultuur-programma's, die nodig tot lezen of cultuur gebracht moet worden. Wie heeft leren lezen, heeft geen lessen, geen scholen en geen educatieve programma's meer nodig. De figuur die het woord kreeg, was de volwassen lezer, die al gelezen had en, in het gesprek met andere lezers, zijn eigen lectuur op het spel wou zetten.
Vooral de gesprekken die voor mij het meest Container waren, waren leesof interpretatie-oefeningen. Het ging erom Open Mind, het project van Jan Hoet, te ‘lezen’ en te interpreteren. Het ging erom de eigenzinnige, vechtlustige bepaling van Art Deco, die Mark Lambrechts gegeven had in de Jubileumtentoonstelling van het Paleis voor Schone Kunsten, te interpreteren en te toetsen. Het ging erom te horen hoe, in 1989, Ernest Claes ‘klinkt’ voor mensen die relatief jong en geen germanist zijn. Het ging erom Zola's Au Bonheur des Dames en foto's van oude warenhuizen te lezen en te zien hoe we ons daar, vandaag, in terugvinden. Het ging erom de figuur van Don Juan en de opera van Mozart te ‘lezen’. Het ging erom te horen hoe ‘roes’ klinkt wanneer de verslavingsproblematiek voor één keer tussen haakjes gezet wordt. Het zou er - in de uitzendingen die afgevoerd zijn - om gaan te zien wat Sartre en Beuys nu betekenen, wat het werk van Antoine Wiertz nu voorstelt, de Pensées van Pascal opnieuw te lezen en vanuit de lectuur te praten. De hypothese dat het ‘gesprek over beschaving’ een gesprek onder lezers was, maakt sommige reacties begrijpelijker. Zo bijvoorbeeld de ‘zelfgenoegzaamheid’ of - tactlozer - de ‘zelfbevrediging’ die het gesprek zouden hebben gekarakteriseerd. De lezer leest immers altijd voor zichzelf. Want de lezer is de laatste schakel is het grote project van de Volksopvoeding. Na de lezer komt er niemand meer aan wie iets moet worden doorgegeven. De lezer heeft niemand meer die van hem verschilt en tot wie hij zich moet richten. Hij kan slechts met zijn gelijke spreken, in een gesprek dat er niet op uit is om nog eens een keer iets door te geven. De lezer leest om zelf wijzer te worden, en voor zijn genoegen. Door plaats te maken voor deze gezagsloze geleerde, passeerde Container een tweede intellectueel circuit: het circuit der inleiders en doorgevers. De inleider werkt zich in Hoger Weten in, leest om les te kunnen geven, weten te verspreiden waar het nog niet was. De vooronderstelling hier is dat de Zaak der Cultuur bevorderd moet worden en cultuuractiviteit wezenlijk Volksopvoeding is. De dingen | |
[pagina 448]
| |
der cultuur moeten dus helder en eenvoudig voorgesteld worden, om het Volk niet af te schrikken. Als de lezer praat in plaats van te luisteren, wordt de Inleider, die uit bezorgdheid voor en in naam van de opvoedelingen ‘verstaanbaarheid’ eist, aan de kant gezet.
Elk Container-gesprek ging ervan uit dat de kijker niet blank en blo op een introductie en algemene wetenswaardigheden zat te wachten. De geïmpliceerde kijker was een lezer die zelf een bagage, oriëntatiepunten en aanknopingspunten heeft, die zelf met iets bezig is en allang weet dat men niet alles hoeft te begrijpen van wat in een discussie gezegd wordt om er zijn voordeel mee te doen, die weet dat een gesprek geen tekst of betoog is, maar de plaats waar teksten een tijdlang vastgehouden, uitgeprobeerd, opgenomen worden, en die weet dat cultuur moeilijk is en niet ‘uitgelegd’ kán worden. Container richtte zich niet tot de kijker zoals de deskundige tot de leek, maar als lezer tot de mede-lezer, iemand die er evengoed zelf had kunnen zitten. Container was niet het programma van twee presentatoren en een regisseur: het was in het concept ingeschreven dat, nadat het programma opgestart en enigszins gedefinieerd was, regelmatig terugkerende ‘gasten’ het programma zouden overnemen, op hun beurt keuzes zouden maken voor thema's en gesprekspartners, het gesprek zouden doorgeven aan andere medelezers, enzoverder.
Het programma heeft zich een tijdlang aan de greep van de heersende media-code kunnen onttrekken, het is niet een vergeetput voor culturele ‘actualiteit’ geweest, het heeft niet de media-ruimte van de Bekendheid vergroot, maar het was een fragment van wat ik onder openbaarheid versta. | |
Televisie en cameraHet ‘gesprek over beschaving’ was wel een gesprek op televisie. Het kon wel een code weigeren, maar moest het medium incalculeren. Men kan vragen of Container het medium goed ingecalculeerd heeft, en in die zin - niet in de zin van trouw aan een code - goede ‘televisie’ was. Men heeft geschreven dat het programma zich, consequent, ‘van de camera’ niets aantrekt’. Dat is evident niet zo, en wel omdat dat gewoon niet kán. De vraag is niet of de camera en het medium als geheel een plaats kregen in het programma, maar welke plaats ze kregen.
Het essentiële kenmerk van televisie als medium is dat ze beelden doorgeeft die niet ontwikkeld hoeven te worden. Televisie is essentieel ‘rechtstreeks’. Ook films en documentaires worden opgenomen in het vaste, ‘rechtstreek- | |
[pagina 449]
| |
se’ kader, zoals verhalen in een raamvertelling. Tegenover de nabijheid, gecreëerd door de gelijktijdigheid, staat een ruimtelijke en een beleefde distantie, televisie is kijken vanop afstand, is dus niet-participerend, afstandelijk kijken. De heersende praktijk is, dat men zich tegen het medium verdedigt door het rechtstreekse te simuleren en de distantie te doen vergeten middels een gesimuleerde nabijheid en intimiteit. De quintessens van deze wijze om met televisie om te gaan, verschijnt in de vaste blik waarmee de journalist, de speaker en de presentator de kijker minutenlang, zonder de ogen af te wenden of neer te slaan, aankijken en hem met elk woord de stille boodschap meegeven: ‘Wij zijn nu bij u. Wij zijn er voor u’. De spreker die de kijkers naar de ogen kijkt, kijkt in werkelijkheid niet in de camera, maar leest een tekst op een scherm. De teleprompter verschuift die lezende blik en richt hem pal op de kijker. De presentator leest dus een tekst van een full-time souffleur, maar de kijker krijgt een presentator te zien die zich doorlopend tot hem richt en het laat voorkomen alsof het hele programma hém en hem alleen toebehoort. Dit systeem van aanspreking wordt ook en vooral in de ‘rechtstreekse’ praatshows gebruikt. De presentator komt op, een afvaardiging van het Publiek, dat vooraf door een bevriende media-figuur ‘opgewarmd’ is, applaudiseert op een teken van de studiomeester, de presentator begeeft zich naar de plek waar de kijker wacht en begint van een scherm teksten van copywriters te lezen: ‘Goeie avond, Dames en Heren...’ De vragen zijn voorbereid, de antwoorden moeten kort zijn en doen er niet toe, zelfs de vragen doen er niet toe: het geval van de co-presentator die een zopas beantwoorde vraag herhaalt is bekend. Naar de beeldfragmenten ‘waar wij nu gaan naar kijken’, kijkt men in de studio niet, men werkt aan decorwisselingen en maakt alles klaar zodat, op het moment dat de kijker terug is, het programma snel verder kan lopen. De items duren zes tot tien minuten: de bedoeling is dat ongeveer gezegd wordt wat men verwachtte te horen, dat de gasten sterke uitspraken doen, uitglijden, of een hanegevecht opvoeren. Er moet altijd iets onvoorspelbaars gebeuren, maar binnen een strikt voorgeschreven parcours, dat door de Presentator, die de micro in handen heeft, gevolgd wordt: het ‘onvoorspelbaar rechtstreekse’ is dan ook altijd van dezelfde soort: sensatie of spektakel. In deze wijze van met televisie omgaan, heeft men zich vooraf geheel tegen het medium ingedekt. (Alleen de gasten lopen risico's en zijn, als ze niet van meetaf aan aan de kant van de show gaan staan, bij voorbaat verloren). Want er kan, tijdens de uitzending, niets meer gebeuren. Het ‘professionalisme’ van de televisie-maker bestaat er immers in dat men op het scherm | |
[pagina 450]
| |
niet ziet wat er werkelijk in de studio gebeurt, maar dat men slechts hoort en ziet wat men van plan is te zeggen en te tonen. Het ‘evenement’ dat op het scherm te zien is, is er niet. Het publiek in de studio ziet niet het evenement, maar ziet hoe de indruk dat het er is, professioneel verwekt wordt, en het draagt daar toe bij door zijn aanwezigheid: het verschijnt mee met het beeld en wekt de illusie dat televisie theater is, dat wil zeggen: dat het scherm thuis toont wat elders - in de studio - gebeurt en bestaat. Men ontvangt de indruk rechtstreeks elders te zijn, maar ziet in werkelijkheid iets dat alleen op het scherm bestaat. Het ‘rechtstreekse’ wordt zo gesimuleerd. De volgehouden blik negeert ook de afstandelijkheid. De blik van de Presentator is niet die van de reële nabijheid. In een gewoon gesprek houdt men oogcontact, maar wendt men ook gedurig de ogen af. Met open blik blijven kijken is in een gewoon gesprek onverdraaglijk. De gecentreerde blik van de ‘speaker’ is een blik die niemand aankijkt, maar toch - fictief - ‘personaliseert’: de blik richt zich zo vriendelijk-slaafs naar de kijker, vraagt zo volgehouden om aandacht, vraagt met zo'n aandrang om te blijven kijken, om straks of volgende week opnieuw te kijken, dat hij de afstand doet vergeten en de indruk geeft werkelijk thuis, in dat apparaat, te bestaan. ‘Wij zijn er voor U’. De blik verzekert middels eeuwig glimlachen, grapjes, groeten, cadeautjes, het uitwisselen van adressen en telefoonnummers, knipogen en nachtzoenen, dat wat de kijker ziet zonder hem niet kan bestaan, dat de televisie de onmisbare huisvriend is die alle verlangens graag voldoet en dat de zapper heerst over leven en dood, zoals de keizer met zijn duim over leven en dood van gladiatoren kan beschikken. De blik-in-de-camera personaliseert de televisie zoals postorderbedrijven reclame personaliseren door op standaardbrieven, in vetjes, de naam van de klant in te vullen. De computer vult de namen in, niemand kent de klant. De speaker leest een tekst van een beeldscherm, en richt zich tot niemand. | |
ContainerCornelis zocht naar een sobere televisie, een niet-dramatiserende camerabehandeling, een traag, nadrukkelijk beeldgebruik waarin de beelden elkaar niet verdringen en het gesprek alle kansen krijgt. Container experimenteerde niet met het medium, maar het probeerde wel, zoals IJsbreker en élk programma van Cornelis, op een bewuste manier met het medium televisie om te gaan en het niet te verheimelijken. De uitdaging van het gesprek op televisie was, de televisie - het rechtstreekse, het afstandelijke - niet te verbergen, maar het een plaats te geven. | |
[pagina 451]
| |
Dat betekende in de eerste plaats dat een ‘echt gesprek’ op televisie niet het in beeld brengen kan zijn van een ‘echt gesprek’ zonder televisie, waar de camera dan kwansuis bij komt en verslag uitbrengt. De afwezigheid van tijdsdruk, het informele, drankjes, het plezier van het afdwalen enz., die het gesprek-zonder-televisie kenmerken, zijn niet kunstmatig gereproduceerd in de technische situatie, mét tijdsdruk, een voorgeschreven beginmoment, oormicrofoons enz. De mediale vlotheid en informaliteit, die zich volstrekt vals tot de kijker uitbreidt (‘Hally Betty’) en ‘gesprek’ suggereert, waren afwezig. De gesprekken waren geen gespeeld ‘spontane’ gesprekken, maar echte gesprekken op de televisie. Dat betekent dat ze goed voorbereid waren. Er is gezocht naar verdichtingsen versnellingsstrategieën om het ‘kabbelen’ uit het gesprek te filteren, naar startprocedures die het gesprek snel op gang brengen, naar impliciete spelmetaforen om de nevenschikking van uiteenzettingen te vermijden, naar een type van thema's dat de bal probleemloos binnen het speelveld houdt, naar een beeldbehandeling die niet simpelweg illustratief was. De deelnemers zagen elkaar éénmaal om kennis te maken, om het onderwerp te omschrijven en enkele trefwoorden te kiezen, een paar dagen voor de uitzending bracht men de beelden bij elkaar, tijdens de discussie over de organisatie van het beeldmateriaal kon men even in elkaars kaarten kijken, en er werden afspraken gemaakt over het begin en het einde van de uitzending. Maar er is nooit een scenario vastgelegd of een parcours bepaald. Bij het begin van iedere uitzending was alles helemaal open. De uitzendingen waren telkens heel goed voorbereid, maar dan in de zin dat de deelnemers zich goed hadden voorbereid. Ze waren niet gepland, en verliepen onvoorspelbaar. Er was een beeldbibliotheek voor elke uitzending, maar de regisseur of de deelnemers moesten op elk moment kiezen of er beelden kwamen en welke beelden. De helft van het beeldenpakket is nooit gebruikt. Het gesprek dat op het scherm te zien was, was het gesprek dat, op dat moment, in de container gevoerd werd, dat tevoren niet bestond, en geen coulissen had. Het programma was écht rechtstreeks, en daarom ook afstandelijk. De afstandelijkheid, die tot de brute natuur van het medium zelf behoort, verscheen met het gesprek mee. Wat thuis te zien was, was geen huisbezit, maar bestond zichtbaar elders, in een televisiestudio. Enkele mensen praten, niet met de camera maar met elkaar: op enkele verstrooide blikken na, werden alle blikrichtingen in de container gehouden. Het programma keek niet in de camera. Rond de container staan vier of vijf mensen en verder is de BRT zo goed als leeg. Wie daar praat, kan de kijker niet zien of horen en het zappen niet voelen. De kijker is aanwezig, maar zijn blik weegt niet, doet niets, en toch is het gesprek er volkomen aan overgeleverd. Wie spreekt is | |
[pagina 452]
| |
alleen, en overgeleverd aan een gewichtsloze ‘blik’, en wie kijkt is alleen, en machteloos. | |
SlotContainer is niet afgevoerd omdat het mislukt is, maar het is mislukt omdat het afgevoerd is op het moment dat duidelijk geworden was welke van de uitzendingen model konden staan en welke niet en de formule ongeveer klaar was. Het programma is afgevoerd voor de gewenningsperiode voorbij was en gespreksdeelnemers en kijkers bijna automatisch alle aandacht aan het gesprek konden geven. Wellicht had de hele Container-zaak anders aangepakt kunnen worden en zouden andere mensen andere keuzes gemaakt hebben. Maar ik denk dat het project én de formule zinnig waren, dat het programma, gemeten aan wat het zelf wou zijn, aan het lukken was, en dat de gesprekken, inhoudelijk gezien, over hun betere en slechtere momenten heen, op een behoorlijk peil stonden en soms daarboven. Als wat daar gezegd is globaal gekarakteriseerd en afgedaan kan worden als ‘truut’, ‘gebakken lucht’, ‘prietpraat’, ‘gekwetter’, dan is een goed deel van de westerse intellectuele traditie ‘truut’, ‘gebakken lucht’, ‘prietpraat’, en ‘gekwetter’. |
|