Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |
Heidegger en de politiek
| |
[pagina 400]
| |
heid’ van Heidegger dan wel de vraag naar de politieke implicaties van zijn denken. | |
Het rectoraat en de controverseWat Heidegger privé eens zijn grote domheid noemde, betreft zijn kort politiek engagement in 1933-34. Enkele maanden nadat de nazi's in 1933 aan de macht kwamen, nam Heidegger het rectoraat op zich aan zijn universiteit in Freiburg (Breisgau). Deze ambtsaanvaarding door een gevierde professor met een internationale reputatie had, mede gelet op enkele beruchte uit- en toespraken van deze rector, voor de nieuwe machthebbers een positieve politieke betekenis. Daarom werd dit rectoraat een van de meest controversiële perioden uit het leven van de filosoof en wellicht ook de minst begrepene. Ze gaf bij herhaling aanleiding tot hevige discussies, waarbij het niet alleen meer ging om Heideggers houding tijdens en na dat rectoraat, maar ook om de vraag of er geen intrinsiek verband was tussen zijn denken en de naziideologie. De controverse ontstond onmiddellijk na WO II toen in het tijdschrift (van Sartre) Les Temps Modernes voornamelijk Eric Weil (‘Le cas Heidegger’) de degens kruiste met Karl Loewith. Alphons De Waelhens, pas gepromoveerd op een baanbrekend proefschrift over Heidegger, betoogde dat er geen verband was tussen diens houding in 1933 en zijn denken, dat geenszins nazistisch mocht heten. In Duitsland ontstond er deining toen de gerehabiliteerde emeritus uit Freiburg in 1953 een cursus van 1935 publiceerde, Einführung in die Metaphysik. Er was daarin sprake van ‘de intrinsieke waarheid en grootheid van deze (nationaalsocialistische) beweging’. Een jong student, Jürgen Habermas, zag in dat publiceren jaren post datum een gebrek aan rouwmoed of wellicht een uiting van fascistische hoogmoed. Habermas oordeelde dan ook, dat de tijd gekomen was om met Heidegger tegen Heidegger te gaan denken. Een tweede maal vond er in Frankrijk een discussie plaats in de jaren zestig, toen Paul Hühnerfeld's In Sachen Heidegger, Guido Schneebergers dossier Nachlese zu Heidegger en Theodor Adorno's Jargon der Eigentlichkeit toch weer een verband legden tussen het werk en de auteur. Er werd sterk tegen gepolemiseerd door een leerling van Jean Beaufret en van Heidegger, met name François Fédier, in het tijdschrift Critique. Tegenover de tien maanden van collaboratie stelde hij de tien jaren oppositie van Heidegger tegen het regime. In de neo-marxistische kwalificatie ‘jargon van het fascisme’ zag hij vooral een strijd tussen scholen. | |
[pagina 401]
| |
Nogmaals kwam deze problematiek aan de orde bij het overlijden van de filosoof in 1976, toen het fameuze Spiegel-interview van 1966 gepubliceerd werd. Men las het als een verdoezeling van feiten en als een verdoken hang naar totalitarisme op politiek gebied. Enkele jaren voordien had nochtans Herbert Marcuse, een voormalig assistent van Heidegger, die zijn grondige teleurstelling over de houding van zijn meester nooit onder stoelen of banken had gestoken, nog verklaard, dat niets, absoluut niets in Heideggers oeuvre ons toelaat het geringste verband te leggen tussen zijn optreden en het nazisme of welke totalitaristische verleiding dan ookGa naar voetnoot3. Nu kennen we sedert twee jaar de zoveelste opleving van het debat en wéér in Frankrijk. Ze kreeg ditmaal de allure van ‘une tempête médiatique’. Aanleiding daartoe gaf de publikatie van een politieke biografie van Victor FariasGa naar voetnoot4. De stelling van de auteur is duidelijk: Heideggers rectoraat was geen toevallige misstap, want het lag in de logica van zijn denken. Van jongsaf aan koesterde hij nationaalsocialistisch gedachtengoed, zoals het antisemitisme; hij heeft de partij hand- en spandiensten bewezen; hij heeft er zich sedert 1933 effectief voor ingezet, zijn contributie betaald en hij bleef ook na 1945 vasthouden aan dit verleden. Deze stelling tracht Farias hard te maken door wat in het voorwoord op de Franse uitgave wordt genoemd: een minutieuze methode van onderzoek (‘si humble, si historienne soit-elle’) van feiten en omstandigheden. De ‘affaire Farias’ was geboren. Spoedig werd immers duidelijk hoe tendentieus en onwetenschappelijk dit onderzoek werd uitgevoerd met, voor wat de nieuwswaarde betreft, een bedenkelijk resultaat. De kritiek op dit werk in Frankrijk en elders loog er niet om. Cornelis Verhoeven, die zijn woorden weegt, aarzelt niet te spreken van ‘demagogische retoriek - volkomen ontoelaatbaar - kwaadaardige willekeur - vooringenomenheid - weinig filosofische diepgang - bijzonder smerig’ (De Tijd). Hij drukt echter tevens zijn bittere ontgoocheling uit over de houding van een vaderfilosoof, waarvan hij nu verneemt, dat deze zijn contributie aan de partij tot het einde toe betaalde, de walgelijke Hitlergroet bracht en collega's verklikte. Vraag blijft natuurlijk, als dit de (nieuwe) feiten zijn, hoe zwaar ze in hun toenmalige context wogen. François FédierGa naar voetnoot5, die Heidegger twintig jaar persoonlijk gekend heeft, | |
[pagina 402]
| |
neemt de strijdbijl weer op. Hij noemt het boek van Farias één montage van verminkte, vervalste en zelfs opzettelijk verkeerd geïnterpreteerde feiten ‘en vue de criminaliser Heidegger’. Hij weerlegt kwaadaardige insinuaties en preciseert een aantal feiten, b.v. wat dat aanbrengen van (twee) collega's betreft, het vermeende antisemitisme, e.d. Ook geeft hij tal van getuigenissen van studenten van Heidegger, waaruit blijkt dat deze voor en tijdens WO II, zowel privé als publiek in zijn lessen, niet aarzelde stelling te nemen tegen het naziregime. Daags na zo'n optreden waren ze verwonderd dat hij nog niet gearresteerd was. Een van die getuigenissen komt van Walter Biemel die o.a. verklaart dat Heidegger een van de zeer zeldzame professoren was die de bestuurlijk verplichte Hitlergroet bij de aanvang van de les niet bracht. Verder gaat Fédier in op omstandigheden van Heideggers optreden tijdens en na zijn rectoraat en op de vraag wat nationaalsocialisme in die tijd en voor hem betekende. Tenslotte tracht de auteur te komen tot een globale evaluatie, vooral ook van Heideggers zwijgen na WO II, dat hij ‘une forme très digne de respect’ noemt. Ongetwijfeld een piëteitsvolle interventie voor een leermeester, waarin misverstanden en kwade trouw worden terechtgewezen, zij het ook met een wat gedreven ergernis om wat Jean Beaufret ooit noemde: ‘la conspiration des médiocres au nom de la médiocrité’. De in haar algemeenheid verkeerde vooronderstelling van Beaufret is, dat tegenstanders de persoon van Heidegger verkiezen aan te vallen, omdat ze zijn denken niet aankunnen. Soberder is het werk van de historicus Hugo OttGa naar voetnoot6 die zijn aandacht concentreert op de ‘politieke’ figuur die Heidegger was. Grondiger en objectiever dan Farias (die uit voorstudies hiervan putte) onderzoekt hij de levensweg van Heidegger: de familiale en maatschappelijke context, opvoeding, studies, breuk met een aartskatholiek verleden, mensen die hem beïnvloed hebben, de aanleiding tot de rectoraatsovername, het voortijdige ontslag en hoe hij tenslotte na WO II in discussie bleef met zijn politiek verleden. De heruitgave van de rectorale rede van 1933: Die Selbstbehauptung der deutschen Universität, samen met de publikatie van Heideggers verantwoording van die periode: Das Rektorat 1933/34. Tatsachen und Gedanken, in 1983 (vijftig jaar na Hitlers machtsovername) brachten Ott ertoe de geponeerde ‘feiten’ aan een nader onderzoek te onderwerpen en te preciseren. ‘Heideggers Bemühen, seine Zeit als Rektor bis zur Winzigkeit herunterzuholen und sie gleichsam vergessen zu machen angesichts einer ‘Widerstands’-Haltung, muss als gescheitert gewertet werden. Solches Bemü- | |
[pagina 403]
| |
hen freilich entspricht nicht der Grösse seines philosophischen Denkens’ (p. 15). En voor wie er nog aan zou twijfelen: Heidegger was een overtuigd nationaalsocialist, maar... van een bepaalde strekking. | |
De politieke filosofie van een conservatieve revolutionairHet eigen karakter of het ‘Privatnationalsozialismus’ van Heidegger wordt in het debat vaak uit het oog verloren. Het gaat er dan niet om te weten of hij aan de kant van de SS stond of van de SA, de kaart van Goering speelde of die van Röhm (dit laatste beweert Farias). Het komt er op aan in te zien wat nationaalsocialisme in die tijd in Duitsland ook voor veel intellectuelen als mogelijkheid betekendeGa naar voetnoot7. Wie op de barricade ging voor een paradoxale ‘conservatieve revolutie’ deed dit om op zijn manier zowel de sociaal-economische als de politieke en culturele crisis te overwinnen. Zo werd nationaalsocialistisch gedachtengoed, mede door de onbeholpenheid van de Weimarrepubliek, globaal als een derde weg gezien tussen het crisisbeladen kapitalisme en het stalinistisch communisme. De varianten ervan, die samen een stuwkracht (een bewogenheid of ‘beweging’) tot vernieuwing vormden, kunnen geenszins gereduceerd worden tot de ‘partij’, de NSDAPGa naar voetnoot8. Dat Heidegger er in mei 1933 lid van werd, hoorde tot de consequenties van zijn rectoraat; dat hij tot het einde toe lidgeld bleef betalen, zegt meer over zijn karakter dan over zijn overtuiging. Het is daarom onjuist als men uit blijft gaan van het feit van Heideggers nationaalsocialisme in de zin van een compliciteit met het misdadige en racistische nazisme, zoals we dat sedert de nacht van de lange messen en van het ‘kristal’ en zeker sedert de euthanasiewet en de ‘Endlösung’ hebben leren kennen. Een voorbeeld van zo'n fout uitgangspunt geeft de aanzet van het artikel van Pekelharing in dit tijdschriftGa naar voetnoot9. Iets dergelijks vind ik terug | |
[pagina 404]
| |
in de polemische studie van de Franse auteurs Ferry en Renaut tegen Heideggers denken en dat van de zowel orthodoxe als dissidente heideggerianenGa naar voetnoot10: ‘Ici, la vraie question ne sera plus de savoir si Martin Heidegger fut, ou ne fut pas, le complice philosophique des nazis’. Dat is voor hen een uitgemaakte zaak; zij spreken van ‘une oeuvre désormais suspecte’. Terecht vroeg Dirk De Schutter reeds in het voorjaar van 1988: ‘Wordt het niet de hoogste tijd om het nazisme te onderzoeken,...?’Ga naar voetnoot11. Dit werd en wordt evident nog bestudeerd, alleen heeft de vereiste schakering nog weinig ingang gevonden in de Heideggerbiografie. Daarom vraagt Mark Grammens, die een van de meest solide journalistieke bijdragen leverde in dit debat, rekening te houden met het historisch perspectief en te bedenken dat we in een beschaafde wereld niemand hoeven te veroordelen voor een opiniedelict. Als Heidegger een oprecht en consequent nationaalsocialist was volgt er niet uit dat hij een misdadiger was of zelfs maar ‘fout’. ‘Bovenal volgt er niet uit dat men de fenomenologie niet meer zou hoeven te bestuderen’Ga naar voetnoot12. Het wezenlijke in deze telkens weerkerende controverse is derhalve noch het toenmalige rectoraat of de mens Heidegger en zijn kleinmenselijkheid noch de misdadigheid van de nazi's. | |
[pagina 405]
| |
De bevindingen van het debat leren ons dat het om de vraag gaat naar de verhouding van dit denken tot dé politiek; niet tot zijn politieke dwaling alleen. De verdienste van Ferry en Renaut is dat ze daar tenslotte op insisteren. Hun vergissing is dat ze, bevooroordeeld als ze zijn, niet ernstig in gesprek kunnen treden met dit denken. Indien ze zich terecht zorgen maken over verworvenheden van de Moderne Tijd als b.v. de mensenrechten en de democratie, dan zullen ze deze niet veilig stellen door tegen Heideggers vermeend anti-humanisme te gaan denken, maar door zijn kritiek van de Moderne Tijd, de politieke praxis inclusief, op te nemen en door te denken. Het is een misverstand voorop te stellen dat de consequentie van Heideggers kritiek van het tijdperk van de subjectiviteit en van de techniek ‘une négation pure et simple des principes de l'humanisme démocratique’ is. Een vraag is geen negatieGa naar voetnoot13. Mogen we niet vragen of de democratie, zoals wij haar kennen, wel bewerkt wat ze beweert te zijn? Ze is in ieder geval geen heilige koe waarvan we de melk niet zouden mogen proeven. Zou het niet zo kunnen zijn, dat in het huidige gevaar van onze politieke existentie precies een redding zal dagen in de mate dat we eindelijk eens de idee zelf van de democratie au sérieux zullen nemen. En zouden we haar ook niet resoluut moeten confronteren met wat het fascisme als alternatief kon betekenen vooraleer het die naam kreeg onder Mussolini en die inhoud onder Hitler (en andere dictaturen)? Het wezenlijke in deze zaak is precies wat velen willen uitsluiten, nl. dat Heideggers engagement effectief een relatie had met zijn denken en dat dit denken überhaupt politiek van aard was. Niet in de onmiddellijk praktische of partijpolitieke zin van het woord, zodat de democratie zich niet méér geviseerd hoeft te voelen dan elk ander politiek systeem, ook van totalitaire aard. De verhouding Heidegger en de politiek in de aangegeven sterke zin van het woord te onderzoeken lijkt me voortaan onontkoombaar. We staan dan weliswaar voor een ernstige moeilijkheid. ‘We kunnen deze verhouding niet bekritiseren zonder zelf reeds een opvatting te hebben over de ideale verhouding tussen filosofie en politiek. En als we deze opvatting proberen te formuleren en te rechtvaardigen dan doen we het met behulp van een me- | |
[pagina 406]
| |
tafysica die Heidegger precies wil overwinnen’Ga naar voetnoot14. Wie beweert dat Heidegger geen politieke filosofie of ethiek heeft doet zulks precies vanuit een metafysica, waarin de ‘filosofie’ tot haar einde is gekomen zonder over te gaan tot ‘de taak van het denken’Ga naar voetnoot15. Een puur uitwendige kritiek vanuit het marxisme of het kritisch rationalisme gaat inderdaad aan het wezenlijke voorbij. Wie de zin van de geschiedenis op zak heeft of wie alleen vertrouwt op ‘tijdloze regels van de rationaliteit’ (Pekelharing) heeft niets gesnapt van Heideggers denken van de tijd. Daarin werkte hij bijzonder vernieuwend. We zullen nog moeten leren om met Heidegger eventueel tegen Heidegger te denken, zoals Habermas het ooit van plan was. Misschien zal de tijd (die de ‘voornaam’ is van het ‘zijn’) wijsheid moeten brengen, zowel in de politiek die de kern uitmaakt van elke grote filosofie als in onze houding tegenover de mens Heidegger. |
|