Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Grootouders, ze zijn er gewoon
| |
[pagina 314]
| |
3. Door allerlei evoluties in het gezinsleven geraken de grootouders meer betrokken bij de opvoeding van hun kleinkinderen. Als beide ouders buitenhuis werken zorgen de grootouders voor een goede en goedkope kinderopvang. Of in geval van echtscheiding worden de kleinkinderen vaak opgevangen door de grootouders. Daarmee is nog niet veel gezegd over de betekenis van de grootouders voor het gezin en de kleinkinderen. Is die betekenis gelegen in hun levenservaring die ze aan de aankomende generaties kunnen doorgeven? Helpen zij om een totale gezagscrisis te vermijden nu het gezin ‘dood’ (Cooper) is, en de vader ‘afwezig’ (Le Gall)? Zijn ze van zo groot belang omdat zij, zoals destijds Kriekemans meende, ‘ouders en kinderen de schoonheid van de ouderdom en van de levensavond (laten ervaren), alsmede de wijding van de dood die spreekt uit de serene houding waarin ze de dood verwachten’Ga naar voetnoot3? Of zeggen we wat nuchterder (en cynischer?): als ze binnen bereik blijven zijn ze goed voor de kinderopvang, we kleden dat dan wel in met wat pedagogische argumenten? De verwachtingen betreffende de rol die grootouders kunnen spelen, de rollen waarmee ze geïdentificeerd worden of zichzelf identificeren, zijn legio. We gaan ze hier niet allemaal overlopenGa naar voetnoot4. Ons interesseert vooral de pedagogische verwachting ten aanzien van de grootouders. Welke betekenis wordt aan de derde generatie gehecht wat betreft de volwassenwording van de jongere generatie? Uit de wetenschappelijke literatuur daaromtrent stellen we twee totaal verschillende analyses voor. Vervolgens gaan we nader in op wat beide gemeen hebben: de verwachting dat de grootouders in de huidige samenleving kind en gezin houvast bieden. Dat doen ze door er gewoon te zijn: being there, naar de titel van een dichtbundel die Robert Penn Warren, de onlangs overleden eerste ‘Poet Laureate’ in de VS, aan zijn grootvader opdroegGa naar voetnoot5. | |
De grootouders als hoeders van kind, gezin en samenlevingIn de recente Angelsaksische literatuur worden grootouders vaak de ‘national guards’Ga naar voetnoot6 of de ‘family watchdogs’Ga naar voetnoot7 genoemd. Ze moeten het gezin | |
[pagina 315]
| |
en de natie behoeden voor een blijkbaar reële bedreiging. Een vertegenwoordiger van deze visie in Arthur Kornhaber, een van de pioniers van de ‘Grandparents' Mouvement’ in de Verenigde StatenGa naar voetnoot8. Volgens hem bestaat er in de westerse wereld een ‘Nieuw Maatschappelijk Verdrag’, ‘a New Social Contract’. Onder ouders en hun gehuwde kinderen is als het ware stilzwijgend overeengekomen dat de ouders niets te maken hebben met de gezinnen van hun kinderen en dus zeker niet met de kleinkinderen. Van hun kant zijn de grootouders volledig ‘losgekoppeld’ van hun kinderen en kleinkinderen. Centraal in de overeenkomst is de autonomie van het nucleaire gezin en de afwezigheid van wederzijdse steun. Dat is een funeste ontwikkeling. Niet alleen voor de kleinkinderen of voor de gezinnen, maar voor de hele natie. Een samenleving waar de generaties naast elkaar leven, valt uiteen. Kinderen die geen contact hebben met de oudere generaties, niet mogen delen in hun levenservaring, hebben geen toekomst, missen wat essentieel is in de opvoeding. Het ‘Nieuwe Maatschappelijke Verdrag’ is tegengesteld aan de ‘natuurlijke orde’, ‘the natural arrangement’. Natuurlijk is de drie-generaties-familie, die in elkaar zit als een telescoop: elke generatie bouwt voort op de vorige generaties. De oudere generatie deelt de jongere mee wat werkelijk waardevol is gebleken. De familiale band verzekert het maatschappelijk noodzakelijke saamhorigheidsgevoel. Hier vinden de jongeren bij hun grootouders een plaats waar ze kunnen praten met derden die toch familie zijn. Hier kunnen ze in de familiale geborgenheid problemen bespreken die ze niet met hun ouders kunnen bespreken. Grootouders hebben de tijd om naar hen te luisteren en de levenservaring om hun de waarheid te zeggen. Grootouders vormen de laatste reddingsboei wanneer de ouders falen. En de ouders falen. Ze zijn meer geïnteresseerd in de eigen, vooral materiële behoeften, dan in de belangen van hun kinderen. Indien, zoals nu het geval is onder het ‘Nieuw Maatschappelijk Verdrag’, de grootouders ‘losgekoppeld’ worden van de kleinkinderen, dan worden deze laatsten overgeleverd aan de onpersoonlijke invloeden van allerlei ‘sociale voorzieningen’, televisie en reclame. Ze groeien op zonder de noodzakelijke persoonlijke relaties die het gezin normaal biedt. Eenmaal volwassen, zullen deze kleinkinderen op geen enkel stabiel levensverband, zoals het gezin dat is, terug kunnen vallen. Ze | |
[pagina 316]
| |
zullen zelf geen kinderen willen noch kunnen grootbrengen. De samenleving zal letterlijk uitsterven. Wil de ‘natie’ overleven, dan moeten we terug naar de drie-generaties-familie. Dat is de enige oplossing. Het feit dat grootouders beginnen op te komen voor het recht op contact met hun kleinkinderen (bijvoorbeeld na (echt)scheiding van de ouders) is reeds een hoopvol teken. Deze analyse van Kornhaber bevat alle elementen van een ‘neo-traditionalistische’Ga naar voetnoot9, pessimistische cultuur- en maatschappijkritiek: alom heerst materialisme, individualisme, het gezin verkeert in een crisis, de familiale banden verdwijnen, de samenleving, die steevast de ‘natie’ genoemd wordt, valt uit elkaar. Het is hier niet de plaats deze kritiek in haar algemeenheid te bespreken. We beperken ons tot een analyse van Kornhabers diagnose van het hedendaagse grootouderschap en de door hem voorgestelde oplossing. Om te beginnen, empirisch onderzoek - én gewone waarneming - leert dat de grootouders van het ‘Nieuw Maatschappelijk Verdrag’ slechts één type vertegenwoordigenGa naar voetnoot10. Naast de ‘losgekoppelde’ (detached) grootouders, zijn er nog tal van andere stijlen: grootouders die hun kleinkinderen gewoon regelmatig zien, grootouders die dagelijks beschikbaar zijn, grootouders die zelfs feitelijk fungeren als ouders. Daarenboven moet een onderscheid gemaakt worden tussen grootvaders en grootmoeders, tussen oudere en jongere grootouders. Anderzijds mogen we het ‘pedagogisch gesprek’ tussen de grootouders en hun kleinkinderen niet idealiseren, zoals Kornhaber schijnt te doen. Als die relatie zo conflictvrij verloopt, is dat niet zozeer te danken aan het natuurlijk gezag van de grootouders en het ontzag van de jongeren voor hun levenservaring en wijsheid, maar eerder aan het feit dat tussen grootouders en kleinkinderen alle conflictueuze thema's vermeden worden. Gunhild Hagestad spreekt in dit verband van ‘conversational demilitarized zones’: er bestaat tussen grootouders en kleinkinderen een stilzwijgende overeenkomst over wat niet besproken mag/kan wordenGa naar voetnoot11. Over politiek en seks wordt meestal niet gepraat. Is Kornhabers diagnose op zijn minst onvolledig, ook zijn oplossing is niet onproblematisch. Was de zogenaamde ‘natuurlijke orde’ van de drie-generaties-familie zo ideaal? Is, gezien de veranderingen in de maatschappe- | |
[pagina 317]
| |
lijke en familiale verhoudingen en in de relaties tussen individu en samenleving, een terugkeer naar de vroegere situatie überhaupt mogelijk? Ingaande op vragen als deze, komt Ségolène Royal in haar boek Le printemps des grands-parentsGa naar voetnoot12 tot heel andere bevindingen en besluiten dan Kornhaber. | |
De beschikbare grootoudersDe specifieke identiteit van het grootouderschap is van zeer recente datum. Om te beginnen, waren er vroeger veel minder grootouders. En vervolgens werd een herkenbare maatschappelijke rol voor grootouders pas mogelijk door de veranderingen die optraden in de maatschappelijke en familiale verhoudingen, in de relaties tussen individu, gezin en samenleving. Grootouders zijn niet langer zonder meer de ouders van hun gehuwde kinderen; deze laatsten hebben immers zelf een gezin en staan op hun autonomie. Grootouders zijn natuurlijk ook niet de ouders van hun kleinkinderen. Ze behoren wel tot de familie en dat schept een heel specifieke band, een relatie die het evenwicht houdt tussen respect voor de autonomie van de gezinnen van hun kinderen en de hulp en steun die ze de jonge gezinnen kunnen geven. Een dergelijk evenwicht vinden veel grootouders door gewoon beschikbaar te zijn als de kinderen en hun gezinnen hen nodig hebben. De beschikbaarheid van de grootouders wordt beloond met de affectie van de kinderen en kleinkinderen. Deze onzichtbare ‘ruileconomie’ van beschikbaarheid en affectie is mogelijk geworden doordat de generatieverhoudingen veranderd zijn. Van een generatiekloof kan nog nauwelijks gesproken worden. Niet alleen zijn de generatieverschillen inzake opleiding, materieel welzijn, opvattingen en leefgewoonten kleiner geworden; belangrijker nog is dat de verdraagzaamheid en de gelijkwaardigheid toegenomen zijn. De jongere thuis geniet al van deze tolerantie van zijn ouders: de ouders onderhouden de jongere, maar verbinden daaraan zo weinig mogelijk controle en laten hem of haar zo veel mogelijk vrij. Wanneer die jongere dan een gezin sticht, verandert er eigenlijk weinig in de verhouding tussen de ouders en de jongere. Vroeger lagen de verhoudingen tussen de generaties anders. Zolang men thuis bleef, was men onderworpen aan het gezag van de ouders, zeg maar de vader. Trouwen en een gezin stichten betekenden een totale breuk met deze situatie: een radicale ommekeer van volledige gehoorzaamheid naar onafhankelijkheid. Ouders en grootouders vormden eigenlijk een bedrei- | |
[pagina 318]
| |
ging voor deze autonomie. In een maatschappij die bestaat uit nucleaire gezinnen en waar autoritaire ouder-kind relaties gelden, is er voor grootouders eigenlijk geen plaats. In een samenleving met hiërarchische generatieverhoudingen zijn er maar twee mogelijkheden om gezinnen te organiseren. Ofwel staat elk gezin op zich, het zogenaamde geïsoleerde nucleaire gezin, waar de grootouders uiteindelijk buitenstaanders en een bedreiging voor het ouderlijk gezag zijn. Ofwel zijn er de zogenaamde uitgebreide families waar de ‘pater familias’ het gezag voert over zowel de zonen, schoondochters, als kleinkinderen. In beide gevallen is het hedendaagse grootouderschap als ‘hulpvaardige en tolerante beschikbaarheid’ ondenkbaar. Het hedendaagse grootouderschap is niet alleen mogelijk, maar ook meer dan wenselijk geworden door de egalitaire maatschappelijke verhoudingen. Doordat de autoritaire structuren wegvallen, zijn samenleving en gezin voortdurend in verandering, staan alle overgeleverde modellen van samenleving ter discussie. Vooral de gezinnen zijn hiervoor gevoelig. Het is niet gemakkelijk samenleven wanneer er geen vastgelegde rollen meer zijn; en zeker niet wanneer deze rollen - in dit geval de traditionele rolverdeling op basis van geslacht en leeftijd - uitdrukkelijk onder kritiek komen te staan. De onderlinge verhoudingen moeten voortdurend ‘genegocieerd’ worden. Dit brengt vaak conflicten mee. Echtelijke problemen en echtscheiding zijn hiervan het duidelijkste voorbeeld. Voor de opgroeiende kinderen zijn de grootouders bij dit alles een houvast. Grootouders kunnen de kinderen opvangen en de nodige rust verzekeren. Zij kunnen raad geven vanuit hun levenservaring indien hun daarom gevraagd wordt. Zij kunnen bemiddelen tussen de verschillende gezinsleden. Volgens Royal is de aantrekkelijkheid van de grootouders bij de jongeren juist gelegen in deze rol van bemiddelaar. Hoe uiteenlopend de analyses van Kornhaber en Royal ook zijn, met deze laatste stelling van Royal wordt duidelijk hoe beide auteurs aan de grootouders uiteindelijk een zelfde rol toekennen. Grootouders zijn het houvast in tijden van ingrijpende veranderingen in de maatschappelijke orde. Ze zijn de toeverlaat voor hun gehuwde kinderen, maar vooral voor de kleinkinderen. Grootouders verzekeren de rust, de kalmte, de betrouwbaarheid, de stabiliteit, de geborgenheid, de privacy en al die andere relationele kwaliteiten die zo belangrijk geacht worden voor het opgroeien van de jongere generatie en die traditioneel in het gezin gerealiseerd werden. Grootouders springen in daar waar de hedendaagse gezinnen te kort schieten. Het aantrekkelijke van Royals analyse is haar inzicht dat deze betekenis van het grootouderschap niet gezocht moet worden in het afwijzen van de huidige maatschappelijke situatie. Het grootouderschap is maar mogelijk geworden | |
[pagina 319]
| |
door de verworvenheden van deze tegenwoordige tijd. Grootouders hebben de jongere generaties iets te bieden doordat de generatieverhoudingen egalitairder geworden zijn. Wat grootouders te bieden hebben is dan ook niet de zekerheid van de ‘natuurlijke orde’, zoals Kornhaber meent, maar in de eerste plaats hun beschikbaar-zijn, hun aanwezigheid. Het optimisme van Royal kan natuurlijk wel betwijfeld worden. Is de ‘nouvelle alliance des âges’ wel zo algemeen als zij meent? Is trouwens de ruileconomie van beschikbaarheid en affectie wel zo gezond? Worden de grootouders ook niet vaak gegijzeld door hun kinderen? ‘Wees beschikbaar, maar onthou je van commentaar, zo niet verlies je het contact met je kleinkinderen!’ Worden niet ook de grootouders getroffen door de maatschappelijke veranderingen? Het belangrijkste lijkt ons echter haar intuïtie te zijn dat de betekenis van de grootouders gelegen is in het feit dat de generatieverhoudingen gewijzigd zijn, meer symmetrisch geworden zijn. Dit inzicht werken we verder uit. | |
De grootouders ‘being (t)here’De grootouders zijn beschikbaar. Ze zijn er gewoon, aanwezig. Concrete mensen waarop de anderen, en in het bijzonder de jongere generaties een beroep kunnen doen. Het houvast dat ze de jongere generaties kunnen bieden, is gelegen in dit tegenwoordig-zijn, in het ‘being (t)here’ zoals Hagestad zegt. De betekenis van het grootouderschap is die van het zijn in een wereld van actie. Ze zijn er, ‘symbolen van verbondenheid tussen en over verschillende levens heen’, ‘verbindingen met gekende en onbekende verledens’. Hun aanwezigheid geeft ‘verbondenheid en continuïteit’Ga naar voetnoot13. Dit beeld wordt bevestigd en verfijnd door de analyses van Peter SchwobGa naar voetnoot14. Het bestaan van de grootouders verwijst op een specifieke wijze naar het verleden en de toekomst. Hun actuele aanwezigheid, hun tegenwoordig-zijn verbindt verleden en toekomst op een heel eigen wijze. Het verleden waar de grootouders voor staan is niet zozeer ‘de goede oude tijd’, noch de levenswijsheid, dit wil zeggen het weten uit levenservaring wat werkelijk waardevol is. Grootouders staan immers niet boven of naast de tijd. Ze zijn hier-en-nu aanwezig als concrete levende mensen. Grootouders ‘verkörpern Geschichtlichkeit’. En juist daarom bieden ze houvast aan de jongere generaties. Grootouders zijn het levend bewijs dat het leven leef- | |
[pagina 320]
| |
baar is, dat het mogelijk is moeilijkheden en hindernissen te overleven. Alleen reeds door hun concrete aanwezigheid leren zij jongeren dat ‘innerlijke en uiterlijke veranderingen, hoe overweldigend die op het moment zelf ook mogen schijnen, te verdragen en te verwerken zijn’. Zij bieden dus houvast door de problemen van deze tijd te relativeren: problemen zijn er altijd geweest en zullen er altijd zijn, ze zijn echter op te lossen. Niet dat de problemen van vandaag dezelfde zouden zijn als die uit grootmoeders tijd, niet dat de geschiedenis zich alleen maar herhaalt, zo van: ‘We hebben het immers al meegemaakt’. Grootouders zijn eerst en vooral het levend bewijs dat de voor elke generatie unieke problemen aangepakt en opgelost kunnen worden. Door op deze wijze naar het verleden te verwijzen, bieden de grootouders de jongere generaties ook een houvast voor de toekomst. Zij zijn niet in de eerste plaats een teken van de vergankelijkheid van het bestaan en van de mogelijkheid de dood sereen tegemoet te treden. Hun bestaan verwijst ook naar de toekomst. Zij bewijzen niet alleen dat het leven leefbaar is, ze bewijzen dat elk leven op ieders wijze geleefd moet worden. Het leven is voor ieder mens weer nieuw. Als concrete aanwezige mensen confronteren de grootouders ons niet met het feit dat we allen moeten sterven. Ze getuigen juist van de zekerheid dat elk mens zijn eigen leven moet leven, dat het bestaan voor elk van ons oorspronkelijk is. In deze zin kunnen de grootouders weerstand bieden aan de ‘no future’ mentaliteit van de jongere generaties. De analyse van Schwob is ontnuchterender dan ze lijkt. Grootouders zijn niet de redding in nood omdat zij door hun levenservaring weten wat werkelijk waardevol is. Ze hebben natuurlijk veel meegemaakt en beschikken allicht over veel ‘levenswijsheid’. Maar nog voor ze een model aanreiken van hoe geleefd kan worden, zijn ze het levend bewijs dat het leven geleefd kan worden. Ze bevestigen de principiële oorspronkelijkheid van elk mensenleven. In hun tegenwoordig-zijn verwijzen zij niet naar de gesloten toekomst van de dood, maar naar de open toekomst van het nieuwe begin dat elk leven is. Met andere woorden: grootouders zijn ook maar mensen. Ze hebben meer meegemaakt dan hun kleinkinderen en ze staan dichter bij de dood dan hun kleinkinderen. Maar hun betekenis is niet gelegen in het representeren van dit verleden en deze toekomst. Ze zijn in de eerste plaats belangrijk voor wie ze zijn, omdat ze, zoals alle andere mensen, er gewoon zijn. |
|