Streven. Vlaamse editie. Jaargang 57
(1989-1990)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |||||||||||||||
Claudio Magris: Donau
| |||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||
Johannes Urzidil) die een gevarieerde wereld doorkruist, schept en bindt: de Habsburgische Donaumonarchie en/of Mitteleuropa, een wereld die, misschien omdat ze verloren is, vandaag weer tot de verbeelding spreekt. Maar er is iets aan de hand met die Donau, zoals waarschijnlijk met elke rivier. Waar ontspringt de Donau? Uit een goot, uit een kraan? En waar eindigt hij in hemelsnaam? ‘Donau’ is een kunstmatig begrip, een pragmatische gemakkelijkheidsoplossing die consistentie geeft aan het vloeiende. De Donau bestaat niet en toch is hij er, zoals het leven dat je niet kunt definiëren maar dat je toch kunt aanraken. De Donau vloeit en gaat voorbij. Zoals alles. Niets blijft. (Pseudo)Heraclitus natuurlijk, die zo goed het post-moderne levensgevoel verwoordt: niets is nog stabiel, geen waarden, geen systemen. Het water sleurt alles mee. Alles desintegreert. We hebben alleen nog fragmenten van de werkelijkheid in handen. De Donau wordt een metafoor voor het leven. Het reizende ik - ook de reis, de Odyssee, is een metafoor voor het leven - daalt geen twee keer af in dezelfde stroom. Hij reist om zichzelf te zoeken, maar vindt niets. Hij verliest zich in de monding. Als ik Magris dus zeg dat hij een libro postmodernissimo heeft geschreven, is hij het daar niet helemaal mee eens. Hij nuanceert: ‘Dat is de centrale vraag. De werkelijkheid waarin wij leven, is inderdaad grotendeels post-modern. Of ze in haar totaliteit zo is, zoals de theoretici, Lyotard voorop, beweren, weet ik niet. Theoretici willen de werkelijkheid altijd reduceren tot hun theorie. Maar hoe dan ook, de ik-figuur uit het boek draagt de tijd waarin hij leeft, waarin wij leven, met zich mee. Je kunt nooit buiten je historische tijd gaan staan en, als een moralist met opgeheven vinger debiteren dat dit of dat je niet bevalt. We dragen allemaal het goede, maar ook het slechte van onze tijd in ons. Toch beschouwt mijn personage de diagnose van het post-moderne niet als iets fataals. De rol van de grote verhalen van Christendom, Verlichting en Marxisme zijn voor hem niet uitgespeeld. Hij vecht tegen die opvatting juist een kleine guerrilla, als een niet-heroïsche maar komische partizaan. Een beetje zoals Chaplin die probeert te boksen in de ring. In hart en nieren post-modern, heeft hij toch altijd ironie genoeg om niet alleen dat idool te aanbidden. En als hij ervoor knielt, dan omgekeerd’. In het boek zelf is er een symbool voor die ambiguïteit tussen post-modernisme en de weigering ervan, waar u spreekt over een ander Donauboek, dat van ingenieur Neweklowsky. Dat boek, 2.164 blz., 5,9 kg, was encyclopedisch. U - de ik-figuur - vindt dat elke poging tot encyclopedie tot | |||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||
falen gedoemd is. Heeft de ingenieur de encyclopedie geschreven die wij, veroordeeld tot het eclectische, niet meer kunnen schrijven?
‘Neweklowsky is een parodiërend zelfportret van de reizende ik-figuur die eigenlijk, in zijn binnenste, wel van de titanische onderneming van de ingenieur houdt: hij zou zelf een encyclopedie willen maken. En ik geloof dat dit verlangen rechtmatig is. Al die lotgevallen die Neweklowsky verzamelt - onbekenden, waarvan men alleen weet dat ze ooit in een kano voorbijgegleden zijn - heel die enorme strijd tegen de vergetelheid heeft een zeer grote betekenis. Er steekt iets komisch, iets belachelijks in de intellectuele poging de encyclopedie van de wereld te willen maken. Je weet dat ze vol gaten zit, onvolledig en vol vergissingen. Maar toch wil mijn ik-figuur, en ook de auteur, die een beetje gelijkt op Neweklowsky, zoveel mogelijk gezichten en verhalen die men langs de Donau ontmoet, redden. Noem de ik-figuur een auto-ironisch zelfportret, maar niet zonder een zekere grandeur à la Neweklowsky’.
Het verschil tussen u en Neweklowsky is dan alleen de ironie?
‘Omdat Neweklowsky als parodiërend representant van de grote negentiende-eeuwse systemen, ervan overtuigd is dat hij de wereld kan opsluiten in een systeem, dat hij die zending heeft. Hij heeft in zekere zin de zekerheid dat de wereld niet komisch kan zijn’.
Absolute waarheden blijven in dit vloeien van alles niet overeind. Maar hoe zit het met de waarden van uw personage? Zijn er die standhouden?
‘Mijn personage heeft het gevoel dat er fundamentele waarden zijn: respect voor wat leeft bijvoorbeeld, niet voor het leven op zichzelf. Misschien denkt hij zelfs dat het er beter niet was geweest. Maar nu het er eenmaal is, heeft hij respect voor wat leeft. Er is ook een gevoel van gelijkheid tussen alle menselijke wezens en beschavingen en, ondanks alles, een episch besef samen de grote tocht af te leggen, misschien naar het niets, maar in het samen opstappen vindt die tocht zijn betekenis. De ik-figuur heeft geen tien geboden, geen precieze ideologie, maar is toch overtuigd van de absolute noodzaak van een universale en van de zoektocht naar dat universale. De wereld bestaat niet alleen uit behoeften, maar ook uit waarden. Waarden die nee kunnen zeggen, in Mauthausen bijvoorbeeld of tegen Mevrouw Luner in Wenen, die de kleine Anna Augustin langzaam dood martelt. Het is zoiets als bij de universalia van Kant: het is niet omdat we het noumenon niet kunnen beschrijven, dat het niet bestaat. Er is dat gevoel alsof de waarden altijd voorbij de horizon liggen. Er leeft in de ik-figuur een sterke eis | |||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||
tot het overstijgen van wat is. We moeten ons niet neerleggen bij de dingen zoals ze zijn. Ik heb in dit verband bij het schrijven een groot stilistisch probleem gehad. Zolang de ik-figuur, die zwak, onzeker en beweeglijk is, reist - d.i. wandelt, praat, drinkt, rondkijkt - kan zijn taal even beweeglijk zijn als het leven. Zijn taal is dan zoals een open fles onder water, die zich traag vult. Maar wanneer hij bij momenten van lijden en geweld komt, waarop men nee moet zeggen, momenten waarop de werkelijkheid ondraaglijk is, dan moet dat zwakke ik sterk worden. Dan wordt zijn taal er een van ja, nee, en niet meer de taal van ja, maar: de taal dus van de ethiek, en niet die van de esthetische identificatie. Het was moeilijk die twee stijlen uit elkaar te houden, zonder dat de overgangen te bruusk zouden lijken’. | |||||||||||||||
Heidegger en MauthausenIk boor even door op deze ‘waarden’-kwestie. Enkele ontmoetingen langs de Donau geven me voldoende stof om het ethisch profiel van Magris scherper in beeld te krijgen: Heidegger, Mauthausen, Lukacs en de afkalving van Links, Ceausescu. Het boek bevat een hoofdstuk over de zoon van de koster van Messkirch, Heidegger. Is Magris te hard of te zacht voor de rector van de universiteit van Freiburg? Hij antwoordt met een zin uit het hoofdstuk: Een seismoloog die een aardbeving diagnosticeert, moet niet direct moralistisch gaan doen. Maar dat wil niet zeggen dat hij de diagnose, de aardbeving, goedkeurt. Het geruchtmakende boek van Farias heeft Magris pas later gelezen. Toch zou hij niets aan zijn hoofdstuk veranderen: ‘Ik was geïnteresseerd in de persoon van Heidegger en zijn zoektocht naar de waarheid, ook als die afwijkt in een vergissing. Aan de andere kant interesseerden mij de limieten die hem - en hierin ben ik het eens met Farias, die voor de rest veel verder gaat - niet toevallig, maar juist met logische consequentie tot die vergissing hebben gebracht. Ik wou in het boek vooral de band zien tussen die twee dingen. Om het ietwat familiair uit te drukken: Heidegger beging op hoog niveau in zijn denken de fout die men vaak begaat in mediterrane gebieden, wanneer men een onderscheid maakt tussen eigen zussen en die van anderen’. Mauthausen dan, of, als men wil, het symbolisch geladener Auschwitz. Ik stel de klassieke vraag: is Auschwitz de plaats van het absolute kwaad?
‘Strikt genomen bestaat het absolute kwaad niet. Alles in het leven is relatief, d.w.z. aan iets gebonden. Er is waarschijnlijk niets universeels, maar | |||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||
toch maken we een onderscheid tussen dingen waaraan we een universele waarde hechten - al zullen ook die niet meer universeel zijn als het universum eindigt - en dingen die willekeurig zijn, zoals de kleur van uw das. Zo zijn er ook ervaringen die wij moeten beleven als absoluutGa naar voetnoot1. Mauthausen-Auschwitz is zeker een hoogtepunt van het Kwaad, een plaats en moment waar een sociaal systeem en een politieke rationaliteit hun maximale verbinding hebben gevonden. Zowel kwantitatief, als kwalitatief overtreft de holocaust verre andere vormen van horreur: laat ons zeggen, Weltmeisterschaft. Toch geloof ik dat we Auschwitz niet mogen isoleren als een uniek en onherhaalbaar absolutum. Dat zou ons namelijk brengen tot onderwaardering van het vreselijke geweld dat sindsdien gevolgd is of eraan voorafging. Wie een absolutum poneert, beledigt alle andere slachtoffers van geweld’. | |||||||||||||||
Götterdämmerung van LinksLukacs was bang dat Nietzsche Marx zou overvleugelen, mutatis mutandis dat het post-modernisme sterker zou blijken dan de idealen van het modernisme.
‘Dat is aan het gebeuren. Niet in strikte Nietzscheaanse termen, maar de Wille zur Macht van de sociale processen is sterker dan de grote systemen die de werkelijkheid willen aanpassen aan hun schema's’.
Hoe ziet u dan de crisis van Links als grand récit van verlossing en utopie?
‘De crisis is manifest. Het historisch communisme, het reële socialisme is een mislukking. Toch geloof ik niet dat die crisis het einde van de geschiedenis inluidt. Wat mij verbijstert, is de afvalligheid van veel vroegere leninisten die mij als links democraat misprezen en nu over socialisme en communisme spreken als over Egyptische farao's. Alsof het huidige historische moment - het Reagan-Thatchertijdperk - het einde van de geschiedenis | |||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||
zou zijn! Wie had 20 of 30 jaar geleden gedacht dat het economisch liberalisme vandaag weer sterk zou staan? De grote wereldbeelden zijn niet dood. De crisis is in mijn ogen niet fataal. Je mag een historisch seizoen nooit verabsoluteren. Je speelt vals als je je laat meedrijven door de tijdsgeest. Die bestaat natuurlijk wel, maar wordt ook een beetje gemaakt door wat kleine subjecten kunnen doen. Je moet je altijd eerst afvragen waarheen je wil gaan in plaats van je te laten gaan. De volgende dag zie je dan wel weer’. | |||||||||||||||
HiroshimaIn het hoofdstuk ‘Hiroshima’ beschrijft Magris het stadskwartier in Boekarest dat door Ceausescu platgegooid wordt om er een eigen, monumentaal geheel op te richten. De laatste zin ervan luidt: ‘Wanneer de nodige tijd zal zijn verstreken, zal al dat opdelven en weer bedelven (...) misschien net zo'n bron van poëzie en mythen worden als de verwoestingen uit de Oudheid’. Ik vraag hem of zijn nee hier niet te zwak klinkt: tout comprendre, c'est tout pardonner?
‘Nee. Deze passage en het boek in zijn geheel heeft me in Roemenië overigens veel gekost: de drukproeven van mijn essaybundel L'anello di Clarisse (1984) waren al klaar, maar de vertaling werd geblokkeerd en mijn visum ingetrokken. Mijn Donau-reis had plaats in 1983, toen was de situatie in Boekarest nog niet zo erg als nu. Misschien geef ik in dat hoofdstuk de indruk dat het nog erger kon. De zin die u daarnet citeert, wil alleen zeggen dat wat ons poëtisch lijkt uit het verleden ontstaan kan zijn door toedoen van een tirannieke daad à la Ceausescu. Ik wil waarschuwen tegen de opvatting dat er vroeger alleen poëzie was, en nu proza. Het hele boek is overigens geschreven tegen de nostalgie van het antieke. In de verhouding tussen mythe en macht, is de mythe vals als ze, steunend op een of andere macht, het leven blokkeert. Als die blokkering er niet is, hebben we met de mythe een vrije verhouding. De tijd vernietigt die macht, maar geeft natuurlijk geen waarde aan waanzinnige dingen die altijd waanzinnig zullen blijven. Ik wou alleen zeggen dat het verleden ook zijn Ceausescu's heeft gekend’. | |||||||||||||||
Habsburgische mythe en MitteleuropaDe Donaumonarchie en, ruimer nog, Mitteleuropa vormen het (on)uitgesproken decor van het hele boek. Daarom moeten deze begrippen even uitgeklaard: | |||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||
U bent in 1963 gedebuteerd met uw proefschrift: Il mito absburgico nella letteratura austriaca moderna (De mythe van de Habsburgers in de moderne Oostenrijkse literatuur). In het voorwoord dat u schreef voor de heruitgave van dat boek in 1988 lees ik: ‘De geschiedenis van de Habsburgische mythe (...) is de geschiedenis van een beschaving die, in naam van zijn liefde voor de orde, de wanorde van de wereld ontdekt’.
‘Die wereld - ik bedoel niet Mitteleuropa, maar de specifieke wereld van de Habsburgers - heeft altijd de verbeelding gefascineerd als de wereld van de orde. Denk aan de boeken van Stephan Zweig en Werfel, die de wereld van de veiligheid oproepen, de Gouden Eeuw, waar alles in harmonie was. Wat die wereld vandaag voor ons zo interessant en zo levend maakt is het volgende: juist dat sterke pathos van de orde, die eis tot orde, verenigd met die grote traditie van analytische cultuur, heeft ervoor gezorgd dat de Oostenrijkse cultuur met buitengewone helderheid bemerkt heeft welke enorme crisis Europa en zijn waarden aan het teisteren was. Wanneer in Der Mann ohne Eigenschaften van Robert Musil het Comité van de Parallelle Actie, naar aanleiding van de zeventigste verjaardag van de regering van Franz Joseph, te weten wil komen welke waarde Oostenrijk, symbool van Europa en de westerse beschaving, regeert, dan ontdekt dat Comité, juist uit liefde voor de orde, dat die waarde niet bestaat. Het ontdekt de leegte van de waarden. Deze beschaving is een groot laboratorium gebleven voor het nihilisme van de moderne crisis. En ik geloof dat de grote interesse die er vandaag in Europa voor die wereld bestaat, geen nostalgie is naar de vaderlijke figuur van Franz Joseph, in groene broek, maar een interesse voor de wereld die, niet als enige natuurlijk, maar met een grote intensiteit het bankroet van die waarden heeft ontdekt’.
Il Mito absburgico leidde bij zijn verschijnen tot heel wat discussies. In Oostenrijk zelf werd het als een totale vernietiging van de ‘mythe’ gezien. Was het dat?
‘In dat boek, geschreven tussen 59 en 62, had ik het aspect “Oostenrijk als laboratorium van het nihilisme” nog te weinig uitgewerkt. Ik heb me er in volgende boeken mee beziggehoudenGa naar voetnoot2. Il mito absburgico is inderdaad een demystifiërende kritiek van heel de ideologie van het Rijk. Het is evenwel | |||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||
een kritiek, bewogen door een diepe erkentelijkheid voor de waarde van die wereld, die juist probeert de meest negatieve aspecten ervan weg te nemen. Ik geloof dat de juiste manier om een fascinatie uit te drukken er precies in bestaat weerstand te bieden aan die fascinatie, en in zekere zin nee te zeggen. Joseph Roth zei: “Ik heb het recht om Franz Jozeph te betreuren, alleen omdat ik als jongere tegen hem gerebelleerd heb”. En als diezelfde Roth een van de meest nostalgische portretten van het imperium schrijft, de Radetzkymars, zeiden de heftige royalisten: “Kijk naar die nihilistische, corrosieve jood, die het Rijk beledigt”. We moeten altijd aan de kant van Roth staan, en niet aan die van de royalisten natuurlijk. Laat me zeggen dat het boek een erkenning is van een wereld en zijn kracht door middel van een onbarmhartige kritiek’.
Magris vindt die onbarmhartige kritiek vandaag meer dan ooit nodig, nu het begrip Mitteleuropa, waar hij in Italië nochtans mee geassocieerd wordt, verworden is tot een vaag cliché, een retorische passe-partout. Ik vraag hem, indien mogelijk, het begrip kort en helder te definiëren:
‘Kort zal moeilijk zijn. Eerst en vooral is mijn boek geen boek over Mitteleuropa, maar een boek dat Mitteleuropa doorkruist. In Donau is Mitteleuropa een categorie van het gevoel b.v. dat men heeft voor een wereld die men vaarwel wil zeggen: er is die nostalgie naar de zee, dat gevoel uit te breken uit de Donauwereld, die soms een begrenzing lijkt, een wereld, geobsedeerd door het zich insluiten. Wat het begrip an sich betreft, zou ik het volgende willen zeggen: er is een groot verschil tussen de politieke geschiedenis van het begrip, dat geboren werd in de vorige eeuw, en het huidige gebruik ervan. Vroeger duidde het begrip een Duitse (of ten hoogste Duits-Hongaarse) hegemonie aan, nu eens in liberale dan weer in imperialistische vorm, in een multi-nationaal Centraal-Europa. Vandaag verstaan we onder Mitteleuropa iets helemaal anders en vagers: juist die hinternationale wereld, die koinè, die gemeenschap van verschillende culturen, niet reduceerbaar tot één unieke formule, maar die toch iets gemeenschappelijks hebben. De Duitse taal is misschien niet de enige maar waarschijnlijk de belangrijkste stem geweest van die wereld. En toch lijkt die wereld niet alleen niet Duits, maar sluit zij ook dichter aan bij alle andere, niet Duitse culturen. Joseph Roth zei met een boutade: ‘Alle onderdanen van Oostenrijk waren echte Oostenrijkers behalve de Duitstalige Oostenrijkers. Mitteleuropa is een heel complex begrip. Vandaag nog beroepen nostalgische, conservatieve politieke bewegingen zich erop, maar ook, zoals hier in Triëst, linkse groeperingen, die aanleunen bij de communisten of nog linkser aansluiten bij groepen als Democrazia proletaria. In zekere zin ge- | |||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||
loof ik dat de term vandaag een metafoor is van protest, een manier om nee te zeggen tegen de Russische suprematie in Oost-Europa en de Amerikaanse in het Westen. Een manier om ons eraan te herinneren dat dit ook Europa is, dat Europa niet alleen bestaat uit de landen van West- of Centrum-West-Europa maar ook uit die van Centraal- en Oost-Europa. Het blijft moeilijk te spreken over fundamentele karakteristieken van een Middeleuropese cultuur (het is per slot van rekening een grote ketel met van alles erin op het vuur) - maar toch zou ik de volgende kenmerken naar voren schuiven: de neiging tot analyse meer dan tot synthese; het scepticisme tegenover de grote, moderne filosofische systemen die aan de verscheidenheid van de wereld een soort dwangbuis opleggen. Ook een houding, die vandaag zo kostbaar lijkt omdat zij zo humanistisch is, van tolerantie, van verdediging van het marginale tegen het centrum, van de mogelijkheid tegenover de realiteit waarin die zich incarneert. Toch blijf ik het concept Mitteleuropa wantrouwen. De term op zichzelf betekent niets: je moet direct verduidelijken wat je ermee bedoelt. Het Mitteleuropa van rechts of links? Van hen die de Habsburgers betreuren of van hen die in de ultra-linkse contestatie zitten. Van Milan Kundera of van een ander? Ik herhaal dat de term vandaag vooral een metafoor van protest is geworden, de weigering zich neer te leggen bij de huidige toestand op het continent en een poging zich een ander Europa te verbeelden dan het Europa in tweeën gesneden door het verdrag van Jalta’. | |||||||||||||||
TriestinitàTriëst is lang de enige haven geweest van de Donaumonarchie. Nu ligt het verloren in een afgelegen plooi van het schiereiland. Toch blijft het tot de verbeelding spreken.
Bestaat er nog zoiets als een Triestinità, met een afgelijnde, eigen aard, of is dat een retorisch-literair cliché met als vaste ingrediënten: mercantiele, kosmopoliete smeltkroes, Svevo, Saba, een snuifje Joyce en tutti quanti?
‘Toen ik in Cremona was om mijn Donau voor te stellen, had men het in de kranten over Cremonesità. Dit maar om te zeggen dat het natuurlijk retorisch is als je van Triëst beweert dat het iets heel eigens is. Het is een oudbakken topos die men bovenhaalt telkens als iemand uit Triëst begint te schrijven: hij wordt direct met Svevo en Saba geconfronteerd. Dat typische stadskarakter bestaat steeds minder. Triëst wordt steeds meer een gemiddelde Italiaanse stad. Wel zijn er van die kleine dingen, zoals bijvoorbeeld het feit dat het Italiaanse en het Sloveense element in onze cultuur nu pas | |||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||
elkaar ontmoeten. Paradoxaal genoeg was die ontmoeting er niet in de kosmopoliete archipel van vroeger. Ik zou waarschijnlijk nooit Il mito absburgico en Donau hebben geschreven als ik niet enkele ochtenden had doorgebracht in caffè San Marco met VogheraGa naar voetnoot3 en anderen, waarin over Wenen en Praag werd verteld. We moeten niet overdrijven, maar onder het cliché dat Triëst anders is, of dat het oude, grote Triëst sterft enz., leeft een zeker weefsel dat natuurlijk en spontaan is, helemaal niets opzienbarends. Heel wat schoolvrienden uit mijn jeugd hielden thuis Duits-Oostenrijkse tradities in ere. De familie van mijn vrouw bestaat uit vluchtelingen uit Fiume, nu Rijeka, van half Kroatisch-Hongaarse en half Italiaanse oorsprong, die gekozen hebben voor Italië. Het probleem van Triëst is die eeuwige tautologie, dat voortdurend over zichzelf spreken, zoals alle steden die een groot verleden hebben, Wenen bijvoorbeeld. Mijn studenten houden zich met die Triestinità niet bezig!’
Toch bent u van Turijn naar Triëst teruggekeerd.
‘Ja, maar zonder Turijn te willen verlaten. Weet je, in de Eerste Wereldoorlog waren er veel Italiaanse soldaten die geloofden dat Turijn en Triëst door een brug met elkaar verbonden waren. Het is mijn droom dat dat echt zo zou zijn. Ik ben zeer gebonden aan Turijn, ik ga er naartoe als ik kan. Ik heb er een groot deel van mijn leven doorgebracht als student, assistent en professor. Ik heb er mijn intellectuele wortels. Hier heb ik mijn mythische wortels. Triëst is een stad die leuk is om twee dagen te bezoeken. Er is wat te zien. Na een week weet men niet meer wat te doen. Pas na drie weken begint men de kleine dingen te ontdekken die een stad vormen. Men ontdekt de cafés bijvoorbeeld. Ik schrijf altijd in cafés. Het stuk delirium en overtreding dat in het schrijven zit, wordt zo altijd gecorrigeerd door de aanwezigheid van mensen om me heen. Als ik niet thuis of aan de universiteit ben, ben ik in San Marco. Ik ontvang er zelfs post’. | |||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||
Magris comme Ulysse?Claudio Magris ontsnapt niet helemaal aan de ambiguïteit. Met Il mito absburgico heeft hij ongewild meegewerkt aan de creatie van de mythevorming rond de Donaumonarchie en de retorische inflatie van de term Mitteleuropa, waar hij zich nu van distantieert: hij heeft begrippen populair gemaakt waar hij nu in gevangen zit. Dezelfde ambiguïteit hangt ook over de relatie Magris-Triëst. In het interview relativeert hij de diversità van Triëst. In een boek, dat hij samen met Angelo Ara schreef, Trieste. Un ‘identità di frontiera, wordt Triëst juist de stad waar ‘veel grote illusies van de geschiedenis misschien eerder aan scherven vielen dan elders’, een ‘niet-plaats (...) die een gevoelig meteorologisch station wordt voor het einde van de wereld, zoals Kraus over Wenen zei’, of ‘een microcosmos die op kleine schaal het moderne Babel weergeeft’. Hoe sterk Magris er ook de nadruk op blijft leggen dat Triëst vooral werkt ‘als het niet genoemd wordt’, als het ‘een manier blijft om te zijn en te voelen, een punt van waaruit men naar het andere kijkt’ - toch kan ik me niet van de indruk ontdoen dat hij met zijn grote belezenheid en historische kennis de mythevorming rond de stad elegant en retorisch meeslepend aanzwengelt. Donau spant de kroon van dubbelzinnigheid. Zelden was een boek zo postmodern, ook in de weigering van het post-moderne tout comprendre, c'est tout pardonner. Het is een emblematisch boek dat op het juiste moment geschreven lijkt, het handelsmerk van een intellectuele Zeitgeist. Magris is een exponent van een belangrijke fractie uit het Europese intellectuelendom van het einde van de twintigste eeuw: briljant, belezen, vlot schrijvend, graaiend in de nostalgie en de melancholie van de geschiedenis, de boeken, de dingen; een sceptische, tolerante waarnemer die oordeelt, soms veroordeelt, maar niet vanuit een vaste ideologie, eerder vanuit de resten van een illusieloze Aufklärung; links democratisch uit fatsoen; een denker die wil leven en weet dat de Waarheid niet bestaat, alleen de gezichtspunten erop. Nog emblematischer is het feit dat in december 1988 een wat gênant boekje over Magris verscheen van de hand van ene Lucia Governatori onder de titel Claudio Magris, L'Ulisse contemporaneo, protagonista di una straordinaria avventura dello spririto. De schrijfster slaat een bijna hagiografische toon aan in de bespreking van Magris' intellectuele carrière en produktie. Een boek over de professor die boeken schrijft over schrijvers, een sabel en een stroom. De professor als vedette? Hij heeft het niet gewild. Ook dat is de dubbelzinnigheid van ons tijdsgewricht. | |||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||
Beknopte bibliografie
Fictie:
|
|