Streven. Vlaamse editie. Jaargang 55
(1987-1988)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 934]
| |||||||
Intellectuele en culturele wisselwerking tussen Vlaanderen en zijn minderheden
| |||||||
[pagina 935]
| |||||||
ling ten goede bevorderd worden? Als toets nemen we de kunstuitingen, muziek en theater, literatuur, plastische kunsten en film. | |||||||
Muziek en theaterAls uitgangspunt neem ik het overzichtsartikel van L. Mishalle en ik herschik een aantal constateringen vanuit ontwikkelingen in de samenlevingsdynamiekGa naar voetnoot2. Mishalles aandacht gaat vooral naar de muziek die de migranten van het gastarbeiderstype importeren. Deze blijkt bijna uitsluitend volksmuziek te zijn: Italiaanse, Spaanse, Griekse, Marokkaanse en Turkse. Daarin zijn drie hoofdcategorieën te onderscheiden: 1. de muziek van de op folklore ingestelde eerste-generatie migranten; 2. de tweede-generatie muziek; 3. de succesvolle ‘buitenlanders’ die overstappen naar de meer uniforme commerciële cultuur.
Typerend voor de didactische collectieven lijkt me het verhaal van de Marokkaans-Brusselse theater- en muziekgroep Ahl El Hijra (1972-1983), die uiteengevallen is en deels overgenomen werd door Hajitkoum (1979-1985), | |||||||
[pagina 936]
| |||||||
de groep waaruit iets later een schrijfster als Leïla Houari voortkomt. Ahl El Hijra (letterlijk ‘die uit de immigratie’) bestond uit jongeren, meestal studenten, die nog droomden van hun ‘terugkeer’ en dat via zang, muziek en theater wilden uitdrukken. De afscheiding van Hajitkoum (letterlijk ‘ik vertel u’) kwam er op ideologische gronden, na de gebruikelijke overlegstrubbelingen die dit soort collectieven kenmerkt: de Marokkaanse immigratie van eind '70 - begin '80 telt meer en meer jongeren die ervan overtuigd raken dat ze definitief in België zullen blijven. Hajitkoum bracht een heel goed theaterstuk (met muziek), Saltek Matkhaf, maar verdween dan. Het kader van deze didactische collectieven (waartoe aan Italiaanse zijde ook het CASI-UO behoorde) wordt gevormd door een intelligentsia die uit de jaren '60 dateert. Zij wilden - ietwat Gramsciaans - het politieke discours aan bod brengen via de cultureel-artistieke expressie. Eind de jaren '70 zijn ze daar meer en meer van afgestapt, zonder het culturele evenwel uit te sluiten, tenzij... waar de groepen verdwenen. Dergelijke initiatieven situeerden zich overwegend in Brussel en zijn aan Vlaanderen voorbijgegaan. Vlaanderen heeft in die tijd - en ook nu nog - een tweedegeneratie expressie van die aard gekend noch bevorderd. Tot de erkenning, expressie en integratie nastrevende tweede-generatie groepen rekenen we de vele muziekgroepen die in bijna elk Marokkaans of Turks jeugdhuis geregeld uit de grond schieten en even regelmatig weer verdwijnen. Zij brengen muziek waarin zowel Westerse als Marokkaanse (resp. Turkse) thema's opgenomen zijn; zij willen zich een eigen stijl, een eigen gelaat creëren en de verveling van zich afschudden, en koesteren soms enige illusie over de toekomstkansen die de muziek hun wellicht kan bieden. Hoe dan ook, via hun muziek willen ze maatschappelijk iets betekenen. Ze zijn te vinden in Antwerpse jeugdhuizen als De Cluys of 't Zuid, in allerlei Brusselse jeugdhuizen en elders. Tekenend voor zowel de eerste als de tweede soort tweede-generatie initiatieven is de kortstondigheid ervan.
Er wordt soms gewezen op het feit dat nieuw bloed in onze samenleving wordt binnengebracht door ‘buitenlandse’ Belgische vedetten: Rocco Granata, Salvatore Adamo, Sandra Kim... Maar dat moet wel flink gerelativeerd worden: het gaat om enkelingen die zich volledig in de internationale commerciële normen ingepast hebben, Rocco Granata misschien nog het minst. Daartegenover staat dat het Vlaamse publiek met anders-etnische ritmes en thema's nog het meest vertrouwd is gemaakt door figuren als Wannes van de Velde, Walter de Buck en Dirk van Esbroeck, met een speciale vermelding voor de vrij unieke impact van de Internationale | |||||||
[pagina 937]
| |||||||
Nieuwe Scène in de late jaren '60 en het wat aparte verhaal van ‘Tiedrie’ (met Charkawa). De enige ‘buitenlander’ die zo'n status kan ambiëren, en dan nog, is wellicht de Algerijn Hamsi Boubeker. Ongetwijfeld speelt het puur technisch en artistiek ‘kunnen’ hierbij een rol, maar is het alleen dát? Ik vermoed dat hier ook iets anders in het spel is: Vlamingen schijnen het etnisch-andere slechts te aanvaarden als het door Vlaamse brugfiguren ‘gededouaneerd’ is of door een internationaal commercieel circuit gepromoot wordt. Dit geldt trouwens niet alleen voor de muziek en het theater. Wie wordt in Vlaanderen reëel inhoudelijk betrokken bij de organisatie van het ‘Elkaar Ontmoetend Onderwijs’? Uitsluitend Vlamingen. Wie spreekt en schrijft over de Islam? Alleen Vlamingen. Zijn er dan geen migranten te vinden in overlegorganen als de Vlaamse Hoge Raad, VOCOM, e.a.? Jawel, maar ze komen er slechts in via een of andere vakbond; of zij inhoudelijk iets te vertellen hebben, schijnt van minder belang te zijn, als ze maar gemandateerd zijn. Migranten moeten ‘woordvoerders’ zijn via en meestal zelfs ván typisch Vlaamse erkende kanalen. Anders komen ze niet aan bod, zéker niet als wat ze aanbieden of vragen ‘vreemd’ klinkt of niet goed past in het normale reilen en zeilen in Vlaanderen. Intelligente alleenstaande individuen uit een andere cultuur hebben het bij ons niet gemakkelijk om gehoord te worden, als zij al niet als tweederangs van de hand gewezen worden. | |||||||
Literatuur, plastische kunst en filmVoor de literatuur werd hierboven al Leïla Houari vermeld, met haar Zeïda de nulle part (L'Harmattan, Paris, 1985). Meer bekend in Vlaanderen is wellicht de Turks-Nederlandse schrijver Halil Gür, auteur van Gekke Mustafa (De Geus, Breda, 1984, 3e druk 1985, in Nederland bekroond met de E. du Perronprijs), Mijn dappere moeder (1986) en De Hemel bleek grauw (1988). In Wallonië kennen we nog Girolamo Santocono, Rue des Italiens (Cérisier, 1987). De nuances tussen een Gür en een Houari gaan terug op verschillen tussen een eerste en een tweede generatie, en op het feit dat de eerste een Turk en de tweede een Marokkaanse is. Telkens gaat het om pogingen van auteurs uit etnische minderheden om in West-Europa begrip te vinden. Maar, waar schrijvers als Tahar Ben Jalloun in Frankrijk (La plus haute des solitudes, La réclusion solitaire, Hospitalité française) of Halil Gür in Nederland al enige stimulerende erkenning te | |||||||
[pagina 938]
| |||||||
beurt is gevallen, lijkt het in Vlaanderen vooralsnog de vraag of daar überhaupt door iemand uit de migrantenminderheidsgroepen ‘geschreven’ wordt. Is het Vlaamse klimaat voor hen dan zo weinig stimulerend? Of vinden migrantenauteurs gewoon te weinig steun en erkenning? Wie de situatie in Frankrijk bekijkt, kan zo meteen een tiental auteurs opnoemen. Dat is toch niet alléén te verklaren door het feit dat daar ettelijke Algerijnen onder zijn en dat de Algerijnse immigratie ouder is dan de Marokkaanse bij onsGa naar voetnoot4, en natuurlijk speelt een uitgeverij als L'Harmattan een niet onbelangrijke rol bij het promoten van een migranten-oeuvre. Maar hoeveel Vlaamse migranten-auteurs kennen wij? Op het gebied van de plastische kunst kennen we enkele afzonderlijke kunstenaars. In Wallonië werken b.v. de Marokkaanse schilder Mustapha Zoufri en de Algerijnse beeldhouwer Blaha Hammou. Maar dat zijn mensen die niet specifiek uit de immigratie komen, maar naar België (Brussel) gekomen zijn om hun kunstenaarsopleiding te voltooien. In Brussel komen overigens, zoals in elke grootstad overal ter wereld, meerdere (ook Noordafrikaanse of andere) studenten langs om er hun studies verder te zetten, ook in kunstrichtingen. Vlaams-Brussel gaat helemaal aan hen voorbij. Wat de film betreft, is de toestand in Vlaanderen al niet rooskleurig voor de Vlamingen zelf. Uit de migratie zijn nochtans reeds enkele behoorlijke produkties voortgekomen, maar ook weer niet in Vlaanderen. Men denke b.v. aan de verfilming van de roman van Mehdi Charef, Le Thé au harem d'Archi Ahmed (éd. Mercure de France). Er zullen er ongetwijfeld nog andere volgen, maar niet in Vlaanderen, dat staat nu al vast. Kortom, wat literatuur, plastische kunst en film betreft, is er in Vlaanderen niets relevants te noteren, nog minder dan in het muziek- en theaterleven. Wat we kennen, zijn ‘vertalingen’, en waar we sterk in zijn, is het organiseren van podia waarop groepen van elders vluchtig, al dan niet gesponsord, uitgenodigd worden. Wat vroeger, eeuwen geleden, wél kon, b.v. Italiaans artisanaat dat zich in Vlaanderen kwam vestigen en iets creëerde, wisselwerking uitlokte, lijkt nu heel moeilijk van de grond te komen. | |||||||
[pagina 939]
| |||||||
Wat is er aan de hand?Het is duidelijk, op het vlak van de kunstuitingen is er van een ‘wederzijdse intellectuele bevruchting met de culturen van minderheidsgroepen’ in Vlaanderen niet veel te merken. En waar het werkt, gebeurt het via de integratie van anders-etnische elementen in het optreden van erkende ‘Vlaamse’ brugfiguren. Een paradigma van een institutionele integratie van het anders-etnische moet men dus zeker hier niet zoeken. Het is al evenmin te vinden in het contact tussen de levensbeschouwingen, dat overigens al moeilijk ligt tussen de uiteenlopende autochtone levensbeschouwingen en religies. Ook hier kan bezwaarlijk van een bevruchtende dialoog worden gesproken. Toch zeggen we in Vlaanderen graag dat we open staan voor het anders-etnische, en we menen dat nog ook. Ergens moet zo'n uitwisselings- of integratiemodel dan toch te vinden zijn? Op de vraag waar dan wel, zal zowel de publieke opinie als de overheid steevast antwoorden: in het onderwijs, het basisonderwijs en een stuk van het voortgezet onderwijs. Nu is het zeker niet mijn bedoeling om het ‘Elkaar Ontmoetend Onderwijs’ (EOO) aan te vallen, integendeel, het verdient verdediging en versteviging. Maar daarbij moet dan wel worden aangetekend dat dit enige duidelijke paradigma waarlangs institutioneel enige ruimte gecreëerd wordt voor het anders-culturele, uitsluitend kinderen betreft en een afbraakstructuur vertoont naargelang het kind ouder wordt. Daarenboven wordt, zelfs op dit vlak, de financiering van het anders-culturele - ook dát is heel typisch - al jaren exclusief als de taak van de buitenlandse ambassades beschouwd, al gaan sedert kort stemmen op om daar enige verandering in aan te brengen. Het enige paradigma van intellectuele interculturele bevruchting in Vlaanderen vertoont een structuur waarbij het anders-culturele een tijdlang, in de prevolwassenheid, geduld wordt, meestal op kosten van buitenlandse ambassades. Participanten zijn daarbij, op één à twee uren interculturele les na, alleen de vreemde kinderen. Eerlijkheidshalve moet ik hieraan toevoegen dat het officiële Franstalig-Belgische beleid de laatste jaren zeker niet opener was, en dat er in Nederland in deze materie de laatste jaren evenmin vooruitgang is geboekt. Wat het onderwijs betreft, staan we er in principe wellicht niet slechter voor, maar... bij ons beperkt het intellectuele interculturele verhaal zich tot de kindertijd. Waarom wordt het in Vlaanderen niet doorgetrokken naar later, naar de volwassenheid? Waarom stellen wij ons minder open op dan sommige van onze buurlanden? Aan enige kwaadwilligheid van de Vlaamse volksaard | |||||||
[pagina 940]
| |||||||
zal dit wel niet te wijten zijn. Hier mag misschien gewezen worden op drie factoren van ‘provincialisering’ in de huidige Vlaamse cultuursituatie.
| |||||||
1. Brussel, hoofdstad van Vlaanderen.Men kan moeilijk stellen dat Brussel als hoofdstad, als kosmopolitisch en multicultureel centrum voor Vlaanderen functioneert zoals Parijs voor Frankrijk, Rome voor Italië, Amsterdam voor Nederland. Overigens gedraagt Vlaanderen zich sociaal en cultureel gezien al evenmin tegenover Brussel als tegenover zijn volwaardige hoofdstad. Gelet op die situatie is het niet te verwachten dat Brussel het initiatief zal nemen om de uitwisseling tussen anders-etnische culturen en de Vlaamse cultuur te organiseren of te bevorderen. Hoogstens zouden de Vlaams-Brusselse instellingen deze taak op zich kunnen nemen, maar die hebben zo goed als geen invloed op wat buiten Brussel gebeurt en hebben in Brussel zelf hun handen vol met het in stand houden en verbeteren van hun eigen aanwezigheid. De enige instantie die voor het organiseren van een interculturele doorstroming in aanmerking komt, is de Vlaamse Executieve, maar die heeft het immigratiebeleid nooit vanuit een internationale en culturele - ook voor de Vlaamse cultuur interessante - perceptie bekeken. De reflectie op de Vlaamse cultuur raakt moeilijk los uit het volgende dilemma: of men trekt zich terug op een zogenaamd Vlaams cultureel erfgoed, of men verliest zich in een commerciële internationale cultuur. Dat de Vlaamse cultuur en haar artistieke expressies baat zouden kunnen vinden bij een bevruchtend contact met anders-etnische cultuuruitingen, wordt over het hoofd gezien. Als uitgangspunt en draaischijf voor dergelijke interculturele contacten komt Brussel het meest in aanmerking. Dáár stromen jongere buitenlanders, die zich artistiek of intellectueel willen waarmaken, het gemakkelijkst samen. Daar zou het Vlaamse cultuurbeleid, zowel lokaal al breder, | |||||||
[pagina 941]
| |||||||
op moeten inspelen. En dat potentieel zou kunnen worden ingezet in allerlei workshops waarin de tweede-generatie jongeren en de Vlaamse jeugd worden betrokken. | |||||||
2. De ‘Derde Wereld’- en ‘Congo Belge’-connotaties van ons immigratiebeleidEen uitgangspunt voor een reflectie over dit verschijnsel vind ik in een artikel van John Rex over de koloniale wortels van allerlei vormen van ras-relaties in Westerse kapitalistische en ex-koloniale gemeenschappenGa naar voetnoot5. Van daaruit kan de volgende vraag worden gesteld: leert de manier waarop België zich vroeger tegenover zijn kolonie heeft gedragen, ons iets over de manier waarop we ons vandaag tegenover Marokkaanse, Turkse en andere etnische minderheden gedragen? Niet dat er op elk vlak afzonderlijk zomaar rechtstreekse parallellen kunnen worden getrokken, maar de globale benadering vertoont misschien nogal fundamentele overeenkomsten. Rex laat zien dat elk gastland, al naargelang zijn koloniaal verleden, eigen accenten legt in zijn immigrantenbeleid. Groot-Brittanië b.v. liet de elites uit zijn kolonies vormen aan de universiteiten in het moederland; vandaag bestaan aan verschillende Britse universiteiten en polytechnics immigranten-units. In de Nederlandse koloniën hadden nogal wat ‘inlanders’ de Nederlandse nationaliteit en bijgevolg stemrecht in het moederland; niet toevallig gaat Nederland vandaag gemakkelijker over tot het toekennen van stemrecht aan vreemdelingen op gemeentelijk vlak. België werkte in zijn ‘Congo Belge’ op een brede, algemene, volkse basis, bevorderde niet de vorming van elites en voerde in die zin een paternalistischer beleid. (Ik zeg niet dat dit slechter was: de Britse verwaarlozing van de brede basis leidde ook tot proletarisering van segmenten uit die volkse basis, en ook dat leidde tot conflicten. Het is me niet om een waarde-oordeel te doen. Ik vraag me alleen af of er in het Belgische koloniale beleid en het Vlaamse immigrantenbeleid constanten waar te nemen zijn). Zoals we vroeger in de kolonie de opkomst van echte elites afremden, schijnen we nu hetzelfde te doen met de migranten. Intellectuele en culturele migrantenelites vinden bij ons geen contact of erkenning, tenzij ze ‘gededouaneerd’ zijn, maar dan gaat het nog uiterst zelden om echt intellectuele elites. En heeft ook het feit dat ons ‘Elkaar Ontmoetend Onderwijs’ be- | |||||||
[pagina 942]
| |||||||
perkt blijft tot het basis- en het begin van het voortgezet onderwijs, niet iets te maken met ons koloniaal verleden? | |||||||
3. Sociaal-culturele metaforen uit ons Vlaamse verleden.We raken moeilijk los uit ons minderheidsverleden en de defensieve reflexen die we daarin ontwikkelden. Sociaal-culturele metaforen uit ons Vlaams verleden en uit de verhouding tot de ‘franstaligheid’ in ons land dragen we restloos over op de anders-culturelen. Zo bijvoorbeeld de houding tegenover de eigen taal en de strakke binding tussen taal en cultuur. Het viel me onlangs nog eens op bij het opstarten van een cursus ‘Nederlands als tweede taal’ te Brussel. In andere landen is T2 of ‘second language’ een zuiver technische term; in Vlaanderen heeft de term bij velen nog steeds ideologische connotaties, in de zin van ‘Nederlands als geminoriseerde taal’. Ongetwijfeld speelt dit bij vele ras-Vlamingen ook mee in de hevige reactie tegenover Marokkanen: zij combineren een ‘Derde Wereld + moslim’ connotatie met ‘franstaligheid’ en mindere beheersing van het Nederlands (die in dit geval overigens niet te wijten is aan een superioriteitsgevoel, maar aan onmacht).
Samenvattend zou ik de hypothese willen formuleren dat er in de Vlaamse geslotenheid tegenover de migrantenculturen alvast drie factoren schijnen mee te spelen: het ontbreken van een echte Vlaamse kosmopolis; metaforen die we uit ons verleden tegenover de ‘andere’ in ons midden (vroeger de franstalige), meedragen en die ons defensief en verkrampt maken; en onze globale politieke opstelling tegenover de ‘Derde Wereld’ die we uit ons koloniaal verleden meedragen. | |||||||
Wordt het ooit anders en beter?Het ontbreken van een intellectuele en culturele wisselwerking met het betere uit de andere culturen die onder ons leven, moet zich wreken. Of we borduren flarden zonder consistentie op losse ‘emanciperende’ thema's, of we buigen ons defensief op ons ‘erfgoed’ terug, of we verliezen ons in een internationale gecommercialiseerde cultuur. Als klein cultuurgebied, met (behalve in de schilderkunst) een korte traditie, heeft Vlaanderen alle belang bij een zo verscheiden mogelijke hoogstaande anders-culturele input. De cultuur-promotie in Vlaams-Brussel, die om begrijpelijke redenen | |||||||
[pagina 943]
| |||||||
vooral op de culturele Vlaamse aanwezigheidspolitiek bedacht is (nog altijd vanuit een defensieve houding), dient nodig verruimd te worden. Men kan zich niet vergenoegen met het organiseren van ‘podia’ in de Ancienne Belgique en in een intercultureel centrum (Sint Gillis) dat nog in de kinderschoenen staat. Er moeten actief contacten gezocht worden met interessante intellectuelen en kunstenaars uit de landen van herkomst van de immigranten. Dat is mogelijk via de Cultuur-instituten die aan menige ambassade verbonden zijn (Italië, Spanje, Turkije). Dat zou kunnen leiden tot kunst-workshops in het Brusselse en van daaruit ook in Vlaanderen. Daarbij is overleg nodig tussen Vlaams-Brussel en het globale Vlaamse Cultuurbeleid. De Vlaamse overheid mag dit niet langer van de hand doen met een simpel: ‘Dit is migratie en geen cultuur’. Er zou dus in zekere zin opnieuw aangeknoopt moeten worden bij de ‘Culturen als buren’-gedachte, zij het ditmaal wellicht niet meer via een rondreizende tentoonstelling, wellicht ook niet zozeer door het promoten van uitheemse kunst, maar via het oprichten van multiculturele artistieke workshops. Daarvoor kan, in een eerste fase, de hulp worden ingeroepen van de buitenlandse Cultuur-instituten, zoals dat vandaag gebeurt voor het ‘Elkaar Ontmoetend Onderwijs’. Ook de muziek-academies zouden zich daar waar echte migrantenconcentraties voorkomen, minder rigide moeten opstellen en bijvoorbeeld plaats moeten maken voor professionalisering in bepaalde uitheemse muziekopleidingen. Dáár zou het ook tot een betere samenwerking met het reguliere onderwijs moeten komen. Hetzelfde geldt voor het kunstonderwijs in het algemeen. Dit zijn maar enkele, vrij pragmatische, wenken. Ze lossen ongetwijfeld het probleem niet op, maar het kan om een begin gaan... |
|