Streven. Vlaamse editie. Jaargang 55
(1987-1988)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 623]
| |
Het keerpunt in wetenschap en wereldbeeld
| |
[pagina 624]
| |
gezondheid van mens en omgeving. Hij leest onthutsende uitspraken over vertrouwde wetenschappen en hij vraagt zich af waar hij aan toe is. Wetenschapslui die zich geraakt voelen halen hun schouders op. Ze vitten op details of op een voorbeeld, terwijl het er op aan komt de context van heel het betoog te vatten. De volgende bijdrage wil daartoe een hulp zijn. De wat nadrukkelijke aandacht voor de economie is door Capra zelf aangebracht. Hetgeen daarover gezegd wordt kan dan een stimulans zijn om zelf te gaan lezen hoe mutatis mutandis hetzelfde geldt voor andere wetenschappen. | |
De crisis en de ommekeerDe culturele revolutie, waarvan sprake in bovenstaand citaat is multidimensioneel. Zij beïnvloedt alle aspecten van ons leven. Oorzaken en uitwerkingen ervan liggen in het intellectuele, morele en geestelijke vlak en qua omvang en intensiteit is zoiets nooit eerder voorgekomen. Er is de reële dreiging van de uitroeiing van alle leven door de nucleaire waanzin. Lucht-, water-, bodem- en voedselvervuiling leidt tot een ecologische ramp. De gezondheidstoestand van mensen is zwaar aangetast: in ontwikkelingslanden heersen ondervoeding, hongersnood en infecties, in ontwikkelde gebieden woekeren de beschavingsziekten: hartaandoeningen en kanker, depressie en schizofrenie, sociale desintegratie. De verstoringen van het economisch leven als inflatie, werkloosheid en ongelijkheid in de verdeling van inkomen en bezit zijn structurele eigenschappen van de meeste nationale economieën. Capra meent in al deze verschijnselen eenzelfde krachtenspel te ontwaren. Het hoofddoel van zijn studie is deze krachten zichtbaar te maken en richtingen aan te geven die tot verandering kunnen leiden. Als teken des tijds ziet Capra de radeloosheid bij politici en in de media t.o.v. wat echt prioritair is en vooral van specialisten die binnen hun vakgebied niet meer weten waar ze aan toe zijn. Academici die traditionele raadgevers zijn haken af. Economen hebben geen verweer tegen inflatie en recessie; medici niet tegen kanker en criminologen niet tegen de misdaad. Ze zien niet dat de kern van de problematiek in hun traditioneel vernauwd blikveld ligt. Een versplinterende methodologie, typerend voor academische vakgebieden en voor regeringsdiensten, kan geen soelaas meer bieden. Het alternatief is deze problemen als systeemvraagstukken te zien, d.w.z. als onderling wezenlijk verbonden. Voor een goed begrip van deze crisis is een historisch perspectief vereist. | |
[pagina 625]
| |
Dan pas kunnen we haar als een revolutie begrijpen. Gelet op de oorzaken stellen we vast dat er drie overgangen samenvallen die de grondvesten van onze huidige cultuur doen wankelen: 1. de neergang van het patriarchaat, d.w.z. van dertig eeuwen primaat van de man; 2. het einde van het tijdperk van de fossiele brandstoffen rond het jaar 2000; 3. het opkomen van een ander zicht op de werkelijkheid: de fameuze paradigma-omslag of verschuiving in de wetenschappen. Het tempo en de omvang van de veranderingen en de gelijktijdigheid van deze overgangen maken deze crisis tot iets uitzonderlijks. ‘De huidige crisis is dus niet gewoon een crisis van individuen, regeringen of sociale instellingen; het is een overgang van planetair formaat. Als individuen, als samenleving, als beschaving en als wereldomvattend ecosysteen bereiken we het keerpunt’ (p. 32-33). Een culturele revolutie van die aard kan niet worden tegengehouden. We moeten de vooronderstellingen en waarden van onze cultuur onderzoeken om wat overleefd is te verwerpen en wat vroeger werd verworpen eventueel te revaloriseren. Daarbij komt het er op aan geen specifieke zondebokken aan te wijzen, want héél onze cultuur zit fout. Het model van omvorming dat Capra voor ogen staat is gebaseerd op verschillende opvattingen van Westerse en Oosterse oorsprong, resp. Toynbee, Sorokin, I Ching en Tao. Fundamenteel lijkt hem te zijn dat onze cultuur een stelselmatige voorkeur vertoont voor mannelijke waarden, eenzijdig sciëntistisch gericht is, rationeel (lineair) denkt en een uitbuiting van de natuur voorstaat die gepaard gaat met de onderdrukking van het vrouwelijke. De historische achtergrond hiervan beschrijft hij als volgt: ‘Onze wetenschap en technologie zijn gebaseerd op de zeventiende-eeuwse overtuiging dat het begrijpen van de natuur inhoudt, dat zij door de mens en dus door de man mag worden overheerst. Deze overtuiging, gecombineerd met een mechanistisch model van het heelal dat ook in de zeventiende eeuw ontstond en met een overmatige nadruk op liniair denken, hebben een technologie voortgebracht die zowel ongezond als onmenselijk is’ (p. 44). Zo wekt het geen verwondering dat Capra het keerpunt karakteriseert als een omkeerbeweging tussen mannelijke en vrouwelijke facetten van de menselijke natuur. Andere elementen worden aangebracht door het toenemend besef van ecologische vraagstukken in sociale bewegingen voor het milieu en in politieke bewegingen tegen kernwapens en -energie en tegen macho-technologie. Er is een verschuiving van waarden van groot- naar kleinschalig, van materiële consumptie naar zelfgekozen eenvoud en van economische en technologische groei naar innerlijke ontwikkeling. | |
[pagina 626]
| |
De ommekeer in het denkenHet gaat hier dus niet alleen over de crisis in economische groei, in het geldwezen, in bewapening of in gezondheid van mens en milieu. Dit zijn immers slechts symptomen van eenendezelfde crisis, namelijk in onze manier van denken.Ga naar voetnoot2 Zoals tijdens de crisis in de natuurkunde van de jaren twintig ligt de oorzaak in het feit, dat we begrippen van een verouderd wereldbeeld proberen toe te passen op een nieuwe werkelijkheid. De nieuwe begrippen in de natuurkunde hebben ondertussen een dramatische verandering in ons denken teweeggebracht: die van reductionistisch tot holistisch denkenGa naar voetnoot3. Nu de natuurkundigen daarin zijn voorgegaan wordt het tijd dat ook de andere wetenschappen de grenzen van hun onderliggende filosofieën gaan verleggen. Maar hoe zijn de natuurwetenschapslui daarin voorgegaan? In de 16e en 17e eeuw werd de grondslag gelegd voor het paradigma (het denkkader) dat gedurende drie eeuwen onze cultuur heeft overheerst. Voordien was het denken organisch. In de beeldspraak van de Moderne Tijd heette de wereld (later ook de mens en al het levende) een machine. Vandaar was er sprake van ‘mechanisering’ van het wereldbeeld. In de 19e eeuw komt er echter een impuls die deze denkrichting grondig zal veranderen: de theorie van de evolutie der soorten. De wereld wordt niet meer begrepen als een machine, maar als een zich wijzigend en evoluerend systeem. Volgens de klassieke natuurkunde was het heelal op weg naar een stilstand (‘entropie’), d.i. naar een toenemende wanorde; volgens de evolutiegedachte van de biologen is er echter veeleer sprake van een overgang van wanorde naar een weliswaar steeds ingewikkelder orde. Met Einstein, Heisenberg, Bohr en von Weizsäcker is dan in de 20e eeuw de nieuwe natuurkunde opgekomen: een nieuwe visie op de wereld die niet zonder meer door alle natuurkundigen werd aanvaard, maar wel door degenen onder hen die de technische aspecten van het onderzoekswerk konden overstijgen om aandacht te schenken aan de wijsgerige vooronderstellingen en implicaties ervan. De klassieke opvatting van de werkelijk- | |
[pagina 627]
| |
heid in de zin van een massieve voorwerpelijkheid werd een vernietigende slag toegebracht: subatomaire deeltjes zijn geen dingen; het zijn relaties tussen dingen die op hun beurt als correlaties begrepen moeten worden, enz. Het heelal zelf moet fundamenteel begrepen worden als een eenheid en de wereld als een ingewikkeld weefsel van gebeurtenissen (Heisenberg). Deze verschuiving van massieve objecten naar correlaties heeft verreikende consequenties voor de wetenschap als geheel: geen enkel ding moet beschreven worden in termen van wat het zelf is, maar vanuit zijn betrekkingen met andere dingen. De stroom van kennis leidt ons naar een niet-mechanische werkelijkheid; het heelal lijkt veeleer een grote gedachte dan een grote machine te zijn (J. Jeans, p. 87). Deze overschrijding van het cartesiaans dualisme (denken/zijn; geest/natuur; subject/object) ontkracht het ideaal van een objectieve natuurbeschrijving en betekent het einde van de mythe van de waardevrije wetenschap. Voortaan zijn wetenschapslui én intellectueel én moreel verantwoordelijk voor hun onderzoekswerk (p. 88). Het heelal moet begrepen worden als een web van correlaties; de ruimte is niet zomaar een schouwtoneel met de tijd als een aparte dimensie; beide moeten begrepen worden als innig verbonden in een vierdimensioneel proces van een dynamisch gebeuren. Welnu, deze ontwikkeling van de natuurkunde is belangrijk voor wijsbegeerte, wetenschappen en cultuur. Het overnemen van haar wetenschapsmodel werd een ernstige handicap, meer bepaald voor de sociale wetenschappen die traditioneel toch als ‘zacht’ worden beschouwd, b.v. Economie, politologie, sociologie, culturele antropologie en geschiedkunde. Het cartesiaanse denkkader is daarvoor vaak uiterst ongeschikt, zelfs onrealistisch gebleken ‘vooral in de economie’ (p. 192). | |
De traditionele economieDe fundamentele fout van deze wetenschappen is dat ze het weefsel van de werkelijkheid in flarden verdelen, waarvan ze dan aannemen dat ze onafhankelijk zijn van elkaar. Zo komt het dat politologen de economische krachten verwaarlozen, terwijl economen nalaten aandacht te schenken aan de sociale en politieke realiteit. Deze hokjesgeest vinden we terug in het overheidsbeleid: een scheiding tussen het sociale, het politieke en het economische en een doolhof van commissies die naast of tegen elkaar werken. Deze versnippering heeft kritische economen die de economische verschijnselen in hun werkelijk verband wilden bestuderen vrijwel gedwongen | |
[pagina 628]
| |
zichzelf buiten de officiële economische wetenschap te plaatsen. Zo wordt Max Weber gedoodverfd als historicus, Galbraith en Heilbronner als socioloog, Boulding als filosoof, terwijl Henderson zichzelf een futuriste noemt. Ook Marx vond het nodig op het einde van zijn leven te beweren dat hij geen marxist, wel een sociaal-criticus was, omdat ‘economie’ in die tijd wetenschap van het kapitalistisch stelsel betekende. Deze economie bevindt zich in een diepe crisis. Ze kan als wetenschap haar eigen problemen niet meer aan. Het publiek wordt sceptisch, getuige de opiniepeilingen en de bevindingen van kaderpersoneel. Collega's uit andere vakgebieden en economen zelf stellen vast dat De economie op dood spoor is (Hfst. 7). Capra citeert Milton Friedman die zegt: ‘Ik geloof dat wij economen de afgelopen jaren grote schade hebben toegebracht - zowel aan de samenleving in het algemeen als aan ons beroep in het bijzonder - door meer te beweren dan we kunnen waarmaken’. Een bewindsman in de VS is van mening ‘dat de economische vaklui dicht voor een algemeen bankroet staan in hun onvermogen de huidige situatie te begrijpen, zowel in hun voorspellingen als in hun verklaringen achteraf’. En een bewindsvrouwe die als minister van handel aftrad zei, dat ze haar vroegere baan als professor in de economie niet meer kon opnemen, omdat ‘ze niet wist wat ze zou moeten onderwijzen’ (p. 197). De huidige economie is amper drie eeuwen oud. Haar ideeëngeschiedenis vormt de achtergrond voor het mengelmoes aan begrippen, theorieën en modellen dat haar kenmerkt. Als voornaamste denkrichtingen worden vermeld: 1. de marxistische; 2. de gemengde die een nieuwe versie is van neoklassieke en Keynesiaanse en 3. de post-Keynesiaanse die aanbodeconomie en kritische neoklassiekers vruchteloos tracht te verzoenen. Grote tekortkomingen van deze economie zijn: 1. de bezetenheid door de groei, evenzeer aanwezig in het kapitalisme als in het socialisme en tot opium voor alle volkeren geworden; 2. de sociale ongelijkheid die begrippen heeft gecreëerd als Derde en Vierde Wereld en het cynisch gezegde: ‘Ontwikkelingshulp betekent dat er geld van de arme mensen van de rijke landen wordt afgenomen en aan de rijke mensen in de arme landen wordt gegeven' en 3. het afbreken van het ecologisch perspectief: sociale en milieukosten worden als ‘externe’ factoren beschouwd, d.w.z. extern aan het cartesiaanse paradigma, zodat ze ‘ge-externaliseerd’ worden, d.i. aan elkaar doorgegeven, totdat ze in het milieu of bij volgende generaties belanden. In De schaduwzijde van de groei (Hfst. 8) wordt aangetoond hoe dit alles niet toevallig een lichamelijk en geestelijk ongezonde omgeving tot stand brengt. Kenmerken van deze groei zijn immers: 1. een overstelpende toe- | |
[pagina 629]
| |
name aan afval in het milieu als evenzoveel giftige tijdbommen (naar schatting een 50.000-tal in de VS); 2. een eindeloze toename aan energieverbruik, waarbij de fysicus Capra opmerkt dat het gebruik van kernenergie opperste waanzin is: ze is immers noch goedkoop, noch schoon, noch veilig gebleken. Volgens Ralph Nader is ze het technologisch Vietnam geworden van de VS; 3. een dramatische toename van een ongezonde omgeving vanwege de petrochemische industrie (de basis van de landbouw werd verlegd van ‘soil’ naar ‘oil’) en niet het minst vanwege de farmaceutische. Deze laatste wordt als medisch-industrieel complex gelijkgesteld met het zgn. militair-industrieel complex: beide gedreven door het fetisjisme van de groei, van het prestige en van de politieke macht. Er zal een drastische herziening van de basisbegrippen van de economie doorgevoerd moeten worden zoals BNP, rendement, produktiviteit en winst. Een revisie die zo ingrijpend zal zijn dat zelfs de vraag opkomt of de economie als sociale wetenschap zal overleven (p. 240). In ieder geval kunnen we de huidige (wereld-)crisis alleen maar te boven komen als de economen zich niet onttrekken aan de paradigma-omslag die zich ook op andere gebieden aan het aftekenen is. Ze zullen zich bezig moeten houden met hun impliciet mens- en wereldbeeld en het daarmee gepaard gaande waardensysteem (p. 200). De oude ideologie van het individualisme, van atomistisch privé-eigendom en zgn. vrij ondernemerschap zal vervangen moeten worden door collectieve methoden van probleemoplossingen. | |
Het systeemdenkenTegenover de traditionele benadering in de wetenschappen stelt Capra de systeemvisie in de zin van een algemene systeemtheorie. Hij noemt haar de ‘schoenveterbenadering’Ga naar voetnoot4. Ze is erg in tegenspraak met de traditionele denkpatronen, maar tevens zo vruchtbaar dat wetenschapslui er niet aan voorbij kunnen gaan. Ze leert ons dat we de natuur niet kunnen reduceren tot fundamentele eenheden als bouwstenen van de materie. We moeten haar begrijpen als onderling zo samenhangend dat het geheel zich aan zijn veters omhooghoudt. Daarmee vervalt niet alleen het idee van fundamentele bouwstenen; er worden helemaal geen fundamentele eenheden meer aanvaard, dus ook geen fundamentele wetten, vergelijkingen of principes. | |
[pagina 630]
| |
Het heelal wordt begrepen als een dynamisch web van onderling verbonden gebeurtenissen. Geen enkele eigenschap van welk deel van dit web dan ook is fundamenteel; ze volgen allemaal uit de eigenschappen van de andere delen en de totale samenhang van hun onderlinge relaties bepaalt de structuur van het hele web. De werkelijkheid wordt dus begrepen als een geheel van onderling verweven betrekkingen die niet in een pyramidevorm van hiërarchieën, maar als een systeemboom voorgesteld kunnen worden. Elk deelsysteem is een betrekkelijk autonoom organisme, maar tevens bestanddeel van een groter geheel. Vragen we naar de plaats van de mens in dit geheel, dan moet ook hij begrepen worden als een onderdeel van een groter systeem dat zich voortdurend vernieuwt. Dit systeem is geen individueel organisme zoals in de traditionele opvatting. Het is dit wel volgens het nieuwe wetenschappelijke inzicht dat de planeet aarde in haar geheel één levend wezen is. ‘... het functioneert niet alsof het een organisme was; het lijkt echt een organisme te zijn - Gaia, een levend planetair wezen’ (p. 293). Deze beschouwingswijze maakt het mogelijk om de biologische, sociale, culturele en kosmische evolutie te begrijpen in termen van één en hetzelfde patroon van systeemdynamica. Hierin is plaats voor verschijnselen als geest en bewustzijn. Geest en materie zijn verschillende aspecten van hetzelfde universele proces. Geest is de essentie van het levensproces en dus niet alleen een eigenschap van individuele organismen, maar ook van sociale en ecologische systemen. Bewustzijn is niet slechts een secundaire eigenschap van ingewikkelde materiepatronen die pas in een bepaalde fase van de evolutie verschijnt; het is de primaire werkelijkheid en de basis van het bestaan, zoals mystici haar begrijpen. Capra ziet hier duidelijk parallellen tussen wetenschap, mystiek, taoïsme, boeddhisme en Teilhard de Chardin. Deze laatste als een belangrijke stap voorwaarts van de ‘biosfeer’ naar een ‘noösfeer’Ga naar voetnoot5. | |
Op weg naar een nieuwe economie‘De systeembenadering van het leven is niet alleen een geschikte grondslag voor de gedrags- en levenswetenschappen, maar ook voor de andere wetenschappen, in het bijzonder de economie’ (p. 401). De traditionele economie heet ‘gezond’ als ze aanleiding geeft tot een ongedifferentieerde | |
[pagina 631]
| |
economische, technologische en institutionele groei. Of deze bezetenheid van de groei nu oorzaak is van ecologische rampen, van wijdverbreide misdadigheid, van sociale ontwrichting en van een toenemende kans op een kernoorlog valt buiten het blikveld van de conventionele economen. Ondanks hun insisteren op groei zijn ze paradoxalerwijze niet in staat tot een dynamische beschouwingswijze. In De overgang naar het zonnetijdperk (Hfst. 12) wordt de systeembenadering van de nieuwe economie besproken. Zij laat toe orde te brengen in de heersende begripsmatige chaos van deze discipline. Uitgangspunt is: de economie zelf als een levend systeem te beschouwen, d.w.z. als een open (niet-geïsoleerd) systeem van mensen, instellingen en omringende ecosystemen. Het getuigt van ‘systeemwijsheid’ de niet-lineaire aard van alle systeemdynamica te doorzien, d.w.z. in te zien dat lineaire ketens van oorzaak en gevolg er slechts zelden in voorkomen en dat lineaire modellen niet zo geschikt zijn om de functionele wederzijdse afhankelijkheden van de omvatte, sociale en economische systemen en hun technologieën te beschrijven. Systeemwijsheid steunt op eerbied voor de wijsheid van de natuur die uit tal van organismen bestaat, welke gedurende miljarden jaren in samenhang met elkaar zijn geëvolueerd via een voortdurend gebruik en hergebruik van dezelfde bodem-, water- en luchtmoleculen. De organiserende principes van deze ecosystemen moeten hoger worden geacht dan die van menselijke technologieën, die op recente uitvindingen zijn gebaseerd en vaak ook op lineaire korte termijnverwachtingen. Een ander argument voor de stelling dat de natuurlijke omgeving niet alleen levend, maar ook geestelijk is (p. 403). Uit de niet-lineaire onderlinge verwevenheid van levende systemen volgen twee belangrijke regels voor het beheren van sociale en economische systemen. Ten eerste: er bestaat een optimale grootte voor elke structuur, organisatie en instelling; elke poging om één enkele variabele (winst, efficiency, BNP) zo groot mogelijk te maken zal onvermijdelijk tot vernietiging van het grotere systeem leiden. Ten tweede: in de mate dat een economie recycleert zal ze in harmonie met haar omgeving zijn. De bevolkingsdichtheid van onze planeet maakt dat onze economische systemen in feite onderling door en door verweven zijn, zodat de belangrijkste problemen van dit moment een planetair karakter vertonen. Het gaat hierbij om het moeilijke evenwicht tussen groot- en kleinschaligheid; niet om de keuze voor één van beide. Dit wordt op een voortreffelijke wijze uitgedrukt in de leuze van de ecologische beweging: ‘Denk op wereldschaal - handel ter plaatse’. Het systeemdenken Iaat ook toe in te zien dat een economisch systeem | |
[pagina 632]
| |
door fluctuaties wordt beheerst. Er zijn tal van economische kringpatronen met verschillende periodiciteit ontdekt van korte (5-7 j.), middellange (18 j.) en langere duur (50 j.). Welnu, een economisch systeem is slechts gezond als het in een toestand van dynamisch evenwicht verkeert, gekenmerkt door voortdurende fluctuaties van variabelen. Het instandhouden ervan vergt zowel ecologische als sociale flexibiliteit en het is een geschikte metafoor deze laatste net zo kostbaar te noemen als olie (p. 404). Ook zullen we soepeler moeten worden in het hanteren van opvattingen en denkbeelden, omdat economische patronen blijven veranderen en evolueren. Ze zullen dus slechts doelmatig kunnen worden beschreven vanuit een begrippenkader dat zelf in staat is tot verandering en evolutie. Dit is het kader van de multi-disciplinaire aanpakGa naar voetnoot6. Tal van belangrijke recente publikaties gaan in die richting. Het herstel van evenwicht en flexibiliteit in onze economieën, technologieën en sociale instellingen vergt een grondige verandering van waarden. Waardenstelsels zijn de grondslag en het eigen dynamisme van wetenschap en techniek. Een verschuiving naar een evenwichtige en flexibele economie vraagt dus een overeenkomstige verschuiving in waarden: van zelfbevestiging en wedijver naar samenwerking en sociale rechtvaardigheid, van expansie naar behoud, van materiële verrijking naar innerlijke groei. Een dergelijke verschuiving blijkt niet beperkend te zijn; ze werkt bevrijdend en verrijkend. Zij brengt een nieuw ondernemerschap mee met een eigen verantwoordelijkheid. Niet alles hoeft gedecentraliseerd te worden. Er is geen behoefte om terug te keren naar het verleden; wel aandacht te schenken aan alternatieve technologieën. Het geld zal niet meer de enige variabele zijn om de doelmatigheid van produktie- en distributieprocessen te meten, want ook en vooral de energie zal daartoe strekken. Het gaat hier om vernieuwbare en milieuvriendelijke energie, zoals aangekondigd in de titel van het hoofdstuk: Overgang naar het zonnetijdperk. Deze overgang is bezig zich te voltrekkenGa naar voetnoot7. | |
[pagina 633]
| |
De opkomende cultuurDe nieuwe visie op de werkelijkheid hier voorgesteld is een diep-ecologische. Een oppervlakkige is nog te uitsluitend op de mens gericht, terwijl de diepe ecologie de verantwoordelijke mens binnen de context plaatst van het planetaire ecosysteem. Deze houding vergt een nieuwe filosofische en religieuze grondslag. Capra bewondert het Taoïsme dat van ecologische wijsheid getuigt, omdat het zowel de eenheid als de dynamische aard van alle natuurverschijnselen benadrukt. Men verwijt hem wel eens een te oecumenische ingesteldheid t.a.v. andere culturen en te gemakkelijk parallellen te trekken. Men vergeet wellicht dat parallellen geen identificaties zijn en dat zij veeleer op een convergentie wijzen van inzichten, zowel tussen denkers uit het Oosten en het Westen als binnen onze Westerse cultuur. In dit verband is het toch niet zo vreemd b.v. St. Franciscus van Assisi, Spinoza en Heidegger te horen noemen en waarom ook niet Plotinus, Leibniz, Nietzsche en Whitehead? En dan zijn er nog Indianen en grote dichters! Men kan zich wel afvragen of het nieuwe denksysteem niet even ‘hard’ zal zijn als het traditionele, voorzover het neigt tot technocratisch, hyperindustrieel en sociaal-Darwinistisch denken. Dit laatste heeft in een van zijn varianten het harde racisme opgeroepen dat tot op vandaag Auschwitz mogelijk maakt door de historische werkelijkheid ervan te ontkennen of te bagatelliseren. Het antwoord ligt in de erkenning van het onderscheid tussen een open en een gesloten systeemdenken. Alleen dit laatste is ‘holistisch’ in de verwerpelijke betekenis van elk totalitarisme. De systeemwijsheid van het leven is echter open, evenals het denken dat dit leven indachtig is en de mens zelf in wie dit denken ter sprake komt. Het nieuwe van dit her-denken van een oud erfgoed ligt in de planetaire dimensie die het heeft aangenomen, waarin het lokale handelen niet verwaarloosd wordt: ‘thinking globally, acting locally’. Het nieuwe ligt ook en vooral in het herdenken van de zin van de traditie. Onder filosofen werd dat ‘deconstructie’ genoemd: het weer soepel maken van een verstarde traditie. In die zin zullen politici en economen zich af moeten vragen wat groei betekent zonder oriëntatie op waarden die de pure gebruiks- en ruilwaarde overstijgen en sociologen zullen als mensen van wetenschap het sociale blijvend ter harte moeten nemenGa naar voetnoot8. | |
[pagina 634]
| |
Dit nieuwe groeit in tal van bewegingen die elkaar beginnen te vinden en waarvan een van de voornaamste, volgens Capra, de feministische is (p. 428). Zij is een van de krachtigste cultuurstromingen van deze tijd, waarvan het uiteindelijke doel niets minder is dan een herdefiniëring van de menselijke natuur. Hij verwacht dat zij een centrale rol zal spelen in het tot elkaar komen van verschillende sociale bewegingen uit de laatste decennia. Samen vormen zij de opkomende, androgyne cultuur die nu gereed is voor de overgang naar het zonnetijdperkGa naar voetnoot9. Hij besluit: ‘Naarmate het keerpunt nadert beseffen we dat evolutionaire veranderingen van een dergelijke omvang niet door politieke activiteiten op korte temijn kunnen worden tegengehouden, onze sterkste hoop voor de toekomst’. |
|