Streven. Vlaamse editie. Jaargang 55
(1987-1988)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 497]
| |
De organisatie van de islam in België staat de integratie in de weg
| |
[pagina 498]
| |
maar importeerden zij een cultuur waarvan de autochtone bevolking weinig of niets begreep en waarvan zij mettertijd en gemakshalve dan maar ging denken dat dit nu wel het fundamentalisme van Khomeiny zou zijn. De Marokkanen en Turken van hun kant, om het bij deze twee grote groepen te houden, kwamen in een voor hen totaal vreemde wereld terecht. Thuis was iedereen moslim en leefden zij op het arme platteland (de Marokkanen komen vooral uit het Rifgebergte, de Turken uit de vlakte van Anatolië). Het was trouwens de armoede die hen naar hier dreef. Hier kwamen ze terecht in een stedelijke omgeving zonder religie, in een in hun ogen decadente welvaartstaat. Ontheemd en onzeker, klampten zij zich vast aan de voornamelijk religieuze tradities van hun dorpsgemeenschappen. Een conservatieve reflex misschien, die echter niets te maken heeft met de politieke ideologie van het fundamentalisme met zijn theocratische opvattingen over staatsmacht, wetgeving en zelfs economie. Twee elkaar vreemde volksculturen leven in België voortaan voorgoed naast of met elkaar. Kan de islamitische gemeenschap zich in de Belgische integreren? Veel staat die integratie in de weg. Tot één van die hinderpalen wil ik me hier beperken: de manier waarop de godsdienstpraktijk en het godsdienstonderricht door de Belgische overheid en door de islamitische instanties van de landen van herkomst georganiseerd zijn, respectievelijk gecentraliseerd worden. | |
Officiële organisatieAanvankelijk beperkte de Belgische overheid zich ertoe de religieuze behoeften van de moslim immigranten te erkennen. Bij koninklijk besluit van 28 april 1968 werd rechtspersoonlijkheid verleend aan het Islamitisch en Cultureel Centrum te Brussel, de zgn. Grote Moskee. In 1974, net na de oktoberoorlog en de ermee gepaard gaande oliecrisis - dat zal wel niet toevallig zijn geweest - volgt een wet die de islam tot een van de erkende godsdiensten promoveert. België is hiermee het eerste Westeuropese land dat de islam officieel bij wet erkent. Vanaf het schooljaar 1975-76 wordt het islamitisch monotheïsme dan ook in de scholen onderwezen, dit nog voor het islamonderwijs door de wet van 20 februari 1978 officieel geregeld zou worden. In 1985-86 zijn er meer dan 200 scholen waar door 320 leraars aan 28.000 leerlingen, ongeveer de helft van de schoolplichtige | |
[pagina 499]
| |
moslimkinderen in het lager en middelbaar onderwijs, de islam onderwezen wordtGa naar voetnoot5. Een wettelijke erkenning van de islam kwam er dus vrij vlug, maar de concrete uitwerking ervan laat nog altijd op zich wachten. De wet van 1974 en later een KB van 3 mei 1978 bepalen dat een bestuur voor de Islamitische Eredienst moet worden opgericht. Dit zou bestaan uit comités, verkozen door de in de verschillende moskeeën ingeschreven gelovigen. De eerste verkiezing zou worden georganiseerd door het Islamitisch en Cultureel Centrum, de Grote Moskee. Die verkiezing werd echter steeds maar uitgesteld. Met het gevolg dat het bestuur van de Grote Moskee in feite nog altijd de enige vertegenwoordiger van de islam in België, de enige gesprekspartner van de Belgische overheid is. In de Grote Moskee wordt de dienst uitgemaakt door de Islamitische Wereldliga (Rabita al Alam al Islami), een in 1962 in Mekka gestichte en door Saoedi-Arabië gedomineerde groepering. Het was trouwens Koning Faysal die op 13 juni 1969 de sleutels van wat toen nog het ‘Oosters Paviljoen’ was in ontvangst mocht nemen en die de ombouw van dit paviljoen tot Grote Moskee grotendeels financierde. De huidige ‘imam-directeur’ (imam al mudir), Abdullah al Ahdal, is een Saoedi. De raad van bestuur van de Moskee (majlis al a'am) bestaat in theorie uit de 28 ambassadeurs van de moslimlanden die in Brussel geaccrediteerd zijn, maar in feite regeert een uitvoerend bureau van pro-Westerse moslimlanden waarin Marokko en Turkije de belangrijkste rol spelen. Toen in mei 1986 dan eindelijk toch een Hoge Moslimraad werd verkozen, was dit slechts een formaliteit die de macht van de gevestigde bestuurders bekrachtigde. Zowel de kandidaten als de kiesbureaus werden door het Islamitisch Centrum gecontroleerd en er werd uitsluitend in die moskeeën gestemd die bij de Grote Moskee aangesloten waren. De aldus gevormde Hoge Moslimraad telt slechts een minderheid van verkozen leden. Onder de 13 raadsleden zijn er 5 diplomaten, 3 afgevaardigden van de Islamitische Wereldliga en slechts 5 verkozenen. Bovendien heeft de raad ten opzichte van de majlis al a'am, de raad van ambassadeurs, slechts een adviserende bevoegdheidGa naar voetnoot6. | |
[pagina 500]
| |
De concrete situatieHoe past deze officiële, sterk gecentraliseerde organisatie op de concrete situatie? Laat ik slechts op twee belangrijke, allicht de twee belangrijkste aspecten wijzen: de moskeeën en het onderwijs. 1. Moskeeën. Traditioneel kan elke groep moslims die dat wil, enkele buren bijvoorbeeld, beslissen een eigen moskee op te richten: een masjid, een kleine gebedsruimte in een kamer ‘in een of ander huis’. De groep betaalt het onderhoud ervan en een van hen gaat als imam voor in het gebed. Dit is volledig conform de voorschriften van de islam, die anders dan het christendom geen priesters of klerikale hiërarchie nodig acht en slechts een rechtstreekse band tussen de gelovige en God erkent. Naast die masjid's zijn er echter de vrijdagsmoskeeën, de masjid jama's. Iedere mannelijke gelovige ouder dan 13-15 jaar is verplicht één keer per week, 's vrijdags bij het middaggebed, de moskee te bezoeken om daar het gebed te verrichten en te luisteren naar de preek (khutba). Deze moskeeën hebben een vaste imam, vaak in een voltijdse baan. Theoretisch komen deze imams in aanmerking om net als priesters, dominees en rabbijnen als bedienaars van een erkende religie door de Belgische staat bezoldigd te worden. Maar deze bepaling van de wet van 1974 en van het KB van 1978 kreeg nog steeds geen uitvoering. Ook hier weer wil het Islamitisch Centrum centraliserend optreden. Om de toekomst veilig te stellen, wil het, als ‘inrichtende macht’, alle moskeeën aan zich binden. Dat lukt grotendeels, maar een belangrijk aantal moskeeën blijft ‘onafhankelijk’ of heeft zich gegroepeerd in de Federatie van Belgische Moskeeën. 2. Wat het onderwijs betreft, werd het Islamitisch Centrum wettelijk en werkelijk als inrichtende macht erkend. Dat betekent dat dit Centrum alle door de staat bezoldigde moslimleraars recruteert. Als het waar is dat het onderwijs een van de voornaamste factoren is om de integratie van de moslimjeugd te bevorderen, dan ligt hier een reuzegroot probleem. Via het Centrum zijn het immers de landen van origine (Marokko, Turkije) die het islamonderwijs in België controleren. Zij leveren de handboeken en selecteren de leraars. Met het gevolg dat dit onderricht en de leraars soms ver buiten de Belgische realiteit staan. De leraars hebben weinig binding met hun leerlingen en kennen hun problemen niet. Volgens Bastenier en DassettoGa naar voetnoot7 zijn 95% van de Turkse leraars speciaal voor dit doel naar België uitgestuurd en veruit de meesten van hen zijn niet van plan te blijven na | |
[pagina 501]
| |
het beëindigen van hun contract, dat meestal over 2 à 5 jaar loopt. De meeste Marokkaanse godsdienstleraars (62,5%) zijn naar hier gekomen als student en geven islamonderricht als bijverdienste of bij gebrek aan andere beroepsmogelijkheden. Deze Turkse beroepsleraars en Marokkaanse gelegenheidsleraars bevinden zich dus niet alleen slechts voor een korte tijd in België, maar ook om heel andere redenen dan de moslimbevolking zelf. Bovendien komen zij vaak (voor 75%) uit een ander milieu en een andere streek dan de meeste immigranten. Slechts sporadisch komen zij in direct contact met immigrantengezinnen of -verenigingen. Kortom, zij hebben minder contact met het lokale migrantenmilieu dan de doorsnee Belgische welzijnswerker. Zij kennen dan ook de specifieke problemen van de tweede, derde en weldra vierde generatie niet. Samenvattend kunnen we stellen dat de Belgische islam in handen is van een buitenlands bestuur, van buitenstaanders, die uitsluitend in functie van de belangen van het moederland optreden. De band met het moederland willen zij zo lang mogelijk bestendigen, al was het maar omdat de gastarbeiders geld naar ‘huis’ blijven sturen en de economie blijven spijzen. Export van arbeid is zowel in Marokko als in Turkije een belangrijke ‘industrie’ en een van de grote deviezenbronnen. Voor de rest komt de lokale, Belgische islam alleen in kleine buurtmoskeetjes aan zijn trekken, alleen daar heeft de Belgische moslim echt inspraak in zijn religie. Al moet gezegd dat zelfs daar heel wat imams uit het moederland komen en de invloed van het Islamitisch Centrum groot blijft. | |
Klerikale structuurDeze gecentraliseerde en van buitenuit gedirigeerde organisatie van de islam in België bemoeilijkt niet alleen de integratie van de moslimbevolking in de Belgische samenleving, maar staat ook haaks op de hedendaagse realiteit en zelfs op een aloude, vandaag misschien wat vergeten, traditie van de islam. Om dit duidelijk te maken zou een apart artikel nodig zijnGa naar voetnoot8. Ik beperk me hier tot enkele opmerkingen. 1. De islam is niet zo klerikaal. Ik zei het al: de gelovige moslim verhoudt zich rechtstreeks en persoonlijk tot Allah, zonder de bemiddeling van ‘priesters’ die uit hoofde van hun ambt het gebed leiden, zonden vergeven of ‘sacramenten’ toedienen. In verband met de organisatie van de islam in | |
[pagina 502]
| |
België betekent dit concreet dat geen enkele klerikale overweging de rechtstreekse verkiezing van een representatieve Hoge Moslimraad in de weg staat. Het is de Belgische staat zelf die hier ter plekke een klerikale structuur geschapen heeft door alle macht en bevoegdheid aan het Islamitisch Centrum toe te kennen. 2. De moslims zijn minder praktizerend. In 1983 gingen nog 28,8% van de Belgen naar de zondagsmis. Van de Belgische moslims bezoeken slechts 6,9% het verplichte vrijdaggebedGa naar voetnoot9. Gezien het feit dat deze plicht alleen voor de mannen ouder dan 13-15 jaar geldt, komt dit overeen met een ‘graad van praktizeren’ van 14%, hetgeen nog altijd slechts de helft is van bij katholieken. Dat wil helemaal niet zeggen dat de moslimbevolking minder vroom is, maar de geloofsbeleving hoort tot de privé-sfeer, is niet klerikaal georganiseerd, en dat is iets waarvoor de Belgische laïciserende staat toch begrip zou moeten hebben. 3. De idee van de scheiding van kerk en staat is de Arabisch-islamitische cultuurtraditie niet vreemd. In mijn boek, In naam van de islam, heb ik uitvoerig laten zien dat zelfs een atheïstisch ideeëngoed tot deze traditie behoort. Om daaruit slechts enkele voorbeelden te citeren: In de 11e eeuw, vijf eeuwen voor Voltaire, schreef Aboel Ala al Ma'ari, die algemeen als de grootste dichter en filosoof van zijn tijd wordt beschouwd: ‘Nu eens overheerst de ene godsdienst, dan weer wordt hij door een andere verdrongen. De mensen durven niet alleen in de mens geloven. Ze zijn steeds naar een ander sprookje op zoek’. En nog cynischer: ‘De wereld wordt door twee soorten mensen bewoond: zij die een godsdienst hebben en geen hersens, en zij die hersens hebben en geen godsdienst’. In de 12e eeuw stelde Ibn Rushd, beter bekend als Averroës, in zijn Tahafoet al Tahafoet (De inconsequenties van de theologen) dat de theologen het kennisproces vertroebelen en de spelregels van het logisch denken niet respecteren: rationeel en religieus denken zijn niet hetzelfde. Directer in verband met ons thema betoogde Ibn Khaldoen (Marokko, 1332-1406) in zijn Al Muqadimma dat er geen goddelijke wet nodig is om een maatschappij te ordenen, mensen kunnen hun eigen wetten uitvaardigen en zo de samenleving regelen. Een opvatting die in de 18e eeuw uitmondde in Montesquieu's theorie van de scheiding der machten. Kortom, de Arabische moslimcultuur heeft een ideeëngoed ontwikkeld dat analoog is aan het Europese. Maar het grote verschil is dat in Europa, met de Verlichting en de | |
[pagina 503]
| |
Franse Revolutie, deze ideeën dominant zijn geworden, terwijl ze in de Arabisch-islamitische wereld slechts in geschriften overleefden. | |
Twee concluderende stellingenMet het voorgaande voor ogen, zou ik twee stellingen ter overweging willen voorleggen. 1. In België groeit een autochtone islam. Die moet als een van de in België volwaardig erkende godsdiensten worden beschouwd. In geen geval mag de Belgische overheid toestaan dat deze lokale islam van buitenaf gedirigeerd wordt. Dit is geen kwestie van schrik voor een ‘fundamentalistische infiltratie’ of andere spoken. Het gaat om de effectieve erkenning van het islamitisch feit in België en om de integratie van de Belgische moslims in onze samenleving. De wet van 1974 voorzag de mogelijkheid democratische verkiezingen te organiseren die zouden resulteren in een representatieve structuur van de islam in België. Dat ging de goede richting uit. Maar die verkiezingen mogen dan niet door het Islamitisch Centrum georganiseerd worden. Moslims die slechts tijdelijk in België verblijven zouden er niet aan deel mogen nemen; men zou bijvoorbeeld kunnen stellen dat alleen mensen die al minstens vier jaar in België zijn ingeschreven, kiesgerechtigd zijn. Alle moskeeën of islamitische verenigingen zouden kandidaten mogen voordragen; de kandidaatslijsten zouden niet alleen in moskeeën, maar ook bij moslimverenigingen en in scholen waar islamonderricht wordt verstrekt, worden gedeponeerd. Het representatieve orgaan dat op die manier wordt verkozen, zou dan als inrichtende macht moeten worden erkend, zowel wat betreft de aanstelling van imams als van leraars. Deze imams en leraars zouden hetzelfde statuut hebben als hun katholieke, protestantse of joodse collega's. 2. In het onderwijs kan de integratie bevorderd worden door gelijktijdig naar twee deelgroepen te werken: de Belgische moslims en de autochtone Belgen. Met het oog daarop is het aangewezen een onderscheid te maken tussen het eigenlijke godsdienstonderwijs en lessen over islamitische cultuur, en voor beide, op een fifty-fifty basis bijvoorbeeld, ruimte vrij te maken. Het godsdienstonderricht moet gegeven worden door leraars die hetzelfde statuut hebben als hun collega's godsdienstleraren, vooral wat betreft rechtszekerheid en permanentie van carrièreGa naar voetnoot10. Het onderricht in de | |
[pagina 504]
| |
islamitische cultuur moet beide bevolkingsgroepen inwijden in de overeenkomsten of analogieën die bestaan tussen de ideeënwereld van onze lekenmaatschappij en die van de grote islamitische traditie en laten zien welke rol de islamitische cultuur vóór de Renaissance heeft gespeeld in onze eigen wetenschap en filosofie. Wij gaan prat op onze Griekse erfenis, maar vergeten wel eens dat de Griekse filosofie, astronomie, geneeskunde, wiskunde, enz., ons grotendeels door Arabieren is doorgegeven. En hoeveel termen en begrippen uit ons dagelijks taalgebruik hebben we niet aan de Arabische cultuur ontleend? Algebra, logaritme, douane, risico, trafiek, tarief, check, om er maar enkele te noemen, zijn van Arabische origineGa naar voetnoot11. De moslimleerlingen moeten daarop gewezen worden, maar in gemeenten die meer dan 10% moslims tellen, zou het in alle scholen een verplicht vak moeten zijn. Zo kunnen we misschien het vooroordeel uit de weg ruimen, dat de moslimcultuur achterlijk is en volkomen vreemd aan onze seculiere cultuur. Als we een begin zouden maken met de uitvoering van de wet van 1974 in de onder 1 aangegeven zin en werk maken van een meer op wederzijds begrip geörienteerd onderwijs, maken we een werkelijke integratie van de moslimbevolking in de Belgische samenleving mogelijk. Anders vrees ik dat ons een nieuwe cultuurstrijd te wachten staat, dit keer niet tussen Vlamingen en Walen, of tussen katholieken en antiklerikalen, maar tussen Belgische islamieten en autochtone Belgen. |
|