Streven. Vlaamse editie. Jaargang 55
(1987-1988)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 261]
| |
Het beleid van Michael Gorbatsjov
| |
[pagina 262]
| |
gie konden veroorloven van extensieve economische groei, is voorbij: met name in de industriegebieden wordt de arbeidsmarkt steeds krapper, terwijl de vertraging van de economische groei ook de kapitaalgoederenproduktie en de relatieve toename van investeringsmiddelen in negatieve zin beïnvloed heeft. Om de landbouwproduktie te verhogen zijn vooral kapitaalinvesteringen en infrastructurele voorzieningen nodig, en wel in de gebieden buiten de vermaarde zone van de zwarte aarde. | |
Veranderd en onveranderd na het Stalin-tijdperkHet vasthouden aan het Stalinistisch economisch model heeft verregaande consequenties, waarvan we er hier enkele op een rijtje zetten. Een gecentraliseerd en hiërarchisch planningsmechanisme wordt in grote lijnen gehandhaafd. In de planning valt de nadruk eerder op kwantiteit dan kwaliteit. Produktiekosten, gronstoffenschaarste en wisselende verhoudingen tussen vraag en aanbod zijn niet of onvoldoende in het prijsverloop weerspiegeld. Geld en krediet dienen eerder als rekeneenheid dan als een instrument om de economische ontwikkeling te stimuleren. De producenten hebben een erg beperkte speelruimte bij de grondstoffenbevoorrading en bij de organisatie van de handel en de verkoop aan de consument. De vaststelling van nieuwe plancijfers blijft gekoppeld aan de vroeger behaalde bedrijfsresultaten. Al deze ‘kenmerken’ hebben het hunne bijgedragen tot de thans door Gorbatsjov erkende stagnatie van de economie in de SU. Toch beschikt deze economie nog steeds over aanzienlijke reserves. Een groot aantal achtergebleven sectoren kan op korte termijn en met relatief weinig problemen gemoderniseerd worden, bijvoorbeeld door mechanisatie van het transport binnen de bedrijven. Door de enorme absolute omvang van haar economie beschikt de SU nog steeds over aanzienlijke reserves aan kapitaalgoederen en andere investeringsmiddelen. Een efficiënter gebruik van arbeidskrachten en materieel kan de economie nieuwe impulsen geven. Dat Gorbatsjovs politiek op deze punten gericht is blijkt o.m. uit initiatieven als: zijn campagne voor de krachtige bevordering van technologische innovatie, de reeds doorgevoerde, grootscheepse personeelswisselingen in de hogere en middenkaders, zijn oproep tot meer arbeidsdiscipline en de uitvaardiging van maatregelen om de flexibiliteit van het bedrijfsleven en de (groot)handel te vergroten. Het al dan niet slagen van Gorbatsjovs programma hangt in grote mate af van de politieke steun waarop hij moet kunnen rekenen. Nog in maart 1985 beschikte de nieuwe sekretaris-generaal over een smalle machtsbasis: | |
[pagina 263]
| |
zijn verkiezing zou aan een zijden draadje hebben gehangen. Hoewel zijn toenmalige tegenstanders inmiddels uit het Politburo zijn gezet, blijft zijn positie kwetsbaar, juist omdat er na Stalin in de SU een oligarchisch bestel is gegroeid waarin het voor een enkeling heel moeilijk zoniet onmogelijk is om alle macht naar zich toe te halen. Gorbatsjov heeft vrienden en loyale aanhangers in de top van de leidinggevende organen, maar beschikt niet over een machtsbasis in de belangrijke bureaucratische hiërarchieën. De oude garde is trouwens ook in de partijtop nog sterk vertegenwoordigd. Zelfs als de oppositie daar overwonnen wordt, moet Gorbatsjov nog het zeer uitgebreide middenkader van de staats- en partijbureaucratieën zover zien te krijgen dat ze zijn politiek loyaal helpen uitvoeren. De reeds doorgevoerde personeelswisselingen en wijzigingen van de werkmethodes kunnen een dubbel effect sorteren: ze kunnen weerstanden oproepen, maar het is evengoed mogelijk dat partij- en staatsfunctionarissen in de wetenschap dat de nieuwe partijleider uiteindelijk toch geen radicale veranderingen in het sovjetbestel beoogt, eerder tot medewerking geneigd zijn. De beoogde hervormingen van het bedrijfsleven en de handel stellen o.m. dat de bedrijfsleiders voortaan zelfstandig beslissingen moeten nemen en niet langer op de richtlijnen van de ministeries hoeven te wachten. Maar waar moet Gorbatsjov die duizenden zelfstandig denkende bedrijfsleiders vandaan halen en hoe kan hij de regionale kopstukken en bureaucratieën ertoe brengen hun macht en privileges op te geven? Er is ook nog het volk: Gorbatsjov zal het vertrouwen van de massa pas winnen wanneer de algemene - naar Westerse maatstaven nog vrij armtierige - levensomstandigheden gevoelig verbeterd worden. Gorbatsjovs revolutie zal pas slagen wanneer hij een eeuwenlang tot passiviteit gedwongen bevolking kan bewegen tot actieve medewerking. In dat opzicht herinnert zijn poging aan die van Peter de Grote die 300 jaar geleden al Rusland wou ‘moderniseren’. Een eerste vereiste is een genoegzame levensmiddelenvoorziening: om zonder te dure investeringen de graanoogst op een hoger peil te brengen zal men zorgeloosheid en verspilling moeten te lijf gaan. Nog moeilijker liggen de problemen op het vlak van de industriële consumptiegoederen, de woningtoestand en de gezondheidszorg. Voorop kwamen dan ook (maart 1987) maatregelen om de landbouwproduktie te verbeteren: de kern van de huidige economische hervormingen (april 1987) is de wet inzake de industriële ondernemingen. Gorbatsjov is de eerste om het volk voortdurend voor te houden dat de perestrojka nog jaren in beslag zal nemen. Voorts beschouwt Gorbatsjov Lenin als de grote leermeester: diens leer en uitspraken worden onder Gorbatsjov bestudeerd en opnieuw | |
[pagina 264]
| |
geïnterpreteerd. Mede daarom kan er van een democratisering in Westerse zin nauwelijks sprake zijn: men is hooguit op weg naar een vorm van ‘socialistisch zelfbestuur’. Intussen blijft het machtsmonopolie van de CPSU gehandhaafd. Gorbatsjov heeft bovendien begrepen - men heeft hem te verstaan gegeven - dat de tijd nog niet rijp is voor geheime verkiezingen met meerdere kandidaten. Gorbatsjov mag de meeste steun verwachten van de scheppende intelligentsia. De kunstenaarswereld geniet onder de nieuwe sekretaris-generaal een bevoorrechte positie. Wat tenslotte de buitenlandse politiek betreft propageert Gorbatsjov een nieuw ‘politiek denken’. Hij streeft er kennelijk naar om de veiligheid van de SU niet langer op de eerste plaats door (evenwaardige) bewapening maar door een politieke dialoog te verzekeren. | |
Stapsgewijze perestrojka van de economieKort nadat hij secretaris-generaal van de CPSU geworden was, verklaarde Gorbatsjov dat hij het als zijn belangrijkste taak beschouwde een economische groei van tenminste 4% te bewerkstellingen. Dat doel zou door middel van een drieledig programma bereikt moeten worden. Het eerste parool luidde ‘verbetering van de arbeidsdiscipline’ en vond o.m. zijn beslag in het bekende decreet van het Politburo ter beteugeling van dronkenschap en alcoholisme. Het tweede punt betrof de uitbreiding van financiële middelen voor de modernisering van de fabricagemethodes (nieuwe machines) en de opvoering van de produktiviteit. Op de plenaire vergadering van het Centraal Comité van de CPSU, 11 juni 1985, gewijd aan de wetenschappelijke en technologische vooruitgang, werd een klassieke economische campagne gelanceerd onder de codenaam Intensifikatsiya. Het derde luik betrof een hervorming van de ondernemingsleiding en -methodes en van het systeem van de economische organisatie. Bij het eerste oogmerk hoorden de mogelijke ‘beloning naar geleverde prestatie’ en de bevoegdheid van de ondernemingen om hun boven het peil van de planhoeveelheid vervaardigde Produkten zelf te verkopen én met de winst ervan eigen investeringsprojecten te financieren. Bij het tweede oogmerk hoorden het streven naar een soepeler prijssysteem en een reorganisatie van de planbureaucratie, met een mindere rol voor de ministeries en een grotere rol voor de ondernemingen en het GOSPLAN. Over het algemeen ging Gorbatsjovs situatie-analyse ervan uit dat de neergang van de sovjeteconomie te wijten was aan een gebrekkige betrokkenheid van de burger (arbeider/ondernemer/ambtenaar) en dat alleen een | |
[pagina 265]
| |
radicale decentralisatie van macht en verantwoordelijkheid - van de ministeries naar de ondernemingen toe - de motivering op gang kon brengen die nodig was om de economie uit het slop te halen. Ook de aanmoediging van onafhankelijker denken en handelen, van het intiatief van individuele arbeiders of collectieve ‘werkbrigades’ en de nadruk op het verband tussen beloning en kwaliteit van het gepresteerde werk, lijken uit deze gedachtengang voort te spruiten. In de loop van 1985 en 1986 zijn door het Politburo een aantal belangrijke decreten over de perestrojka uitgevaardigd of aangekondigd. De leiding van de onderneming is voortaan gemachtigd om een fonds aan te leggen waaruit ze, tot een bepaald maximumbedrag, zelf investeringen mag financieren, om ontwikkelingsleningen bij de staatsbank aan te vragen en de prijzen zowel naar boven als naar beneden aan te passen aan kwaliteitsverschillen. Verder zou directe handel met buitenlandse firma's toegestaan worden zonder machtiging van het Ministerie van Buitenlandse Handel en zouden de industrieën van consumptiegoederen meer armslag krijgen om produktie en prijzen af te stemmen op de markt. Voor de groothandel in produktiemiddelen zouden nieuwe mogelijkheden worden geschapen. Bij de herstructurering horen vervolgens nog algemener of ingrijpender maatregelen: de reorganisatie van de topbureaucratie, de oprichting van vier superministeries om een viertal grote sectoren te bundelen (o.a. het agroindustriële complex en de energiesector) en de organisatie van de arbeiders in werkbrigades, die bij wijze van experiment de managers en voormannen in hun fabriek zouden kiezen. Dit soort benoemingen gebeurt tot op vandaag door de lokale partij-comité's of in belangrijke gevallen door het Centrale Comité van de CPSU zelf. Het nieuwe Twaalfde Vijfjarenplan (1986-1990), door de Opperste Sovjet goedgekeurd op 19 juni 1986, bevestigde het merendeel van Gorbatsjovs prioriteiten omtrent de modernisering van het machinepark, de versnelde stillegging van verouderde produktiemiddelen én de opvoering van het groeipercentage van de economie (in het ontwerp op 3,5% gesteld) tot tenminste 4%. Dit laatste oogmerk werd in 1986 gerealiseerd (4,1%) maar de eis van hoge groei blijkt tevens de invoering van echt nieuwe plantechnieken te ontmoedigen. Het komt voor dat ondernemingen die inderdaad geld overhouden voor investeringen, de goederen en diensten die ze nodig hebben niet kunnen vinden. De versoepeling van het prijsmechanisme leidt er vaak toe dat alle prijzen tegen hun maximum gaan aan zitten. Gevreesd wordt tenslotte dat door de ‘modernisering’ van de economie werkloosheid zou kunnen ontstaan in de orde van grootte van zo'n 13 tot 19 miljoen, waardoor de ‘sociale voorsprong’ van de SU op de kapitalistische | |
[pagina 266]
| |
wereld in het gedrang zou komen. Evenals in de toenmalige plannen van Chroestsjov zitten er in het programma van Gorbatsjov een aantal tegenstrijdigheden. Het beoogde groeipercentage werd in 1986 bereikt, maar kwaliteit en selectiviteit moesten het gelag van het verhoogde produktieniveau betalen: daarvan getuigden de vele consumentenklachten in de eerste negen maanden, terwijl tegelijk onverkoopbare goederen (tot een waarde van 2 miljard roebel) in de voorraden bleven liggen. Gorbatsjovs intiatieven voor volwaardige economische hervormingen vonden hun neerslag in de Ontwerpwet op de ondernemingen. Zij voorziet een grotere autonomie voor de onderneming door middel van een wettelijke bescherming tegen bureaucratische interventie. Zij schept de mogelijkheid van de invoering van een aantal nieuwigheden als: prestatiebeloning, rationalisering of stillegging van het bedrijf met doorbetaling van het overtollige personeel gedurende drie maanden (waarna ander werk voor deze mensen moet gevonden zijn), de verkiezing van de leiding van de onderneming door de arbeidersbrigades, de vaststelling van contractuele prijzen en het opzetten van een groothandel in produktiemiddelen. Waar het nodig blijkt zou een twee-, drie- of zelfs vierploegenstelsel ingevoerd kunnen worden. Op één punt moest Gorbatsjov inbinden: hij had voorgesteld de bedrijfsleiding en het lagere kader van de partijfunctionarissen langs democratische weg te laten verkiezen. Dat voorstel bracht hem in rechtstreeks conflict met een belangrijk deel van het partij-apparaat; slechts een verwaterde versie van dit voorstel werd uiteindelijk door het plenum van het Centrale Comité van de CPSU in juni 1987 aanvaard. | |
Glasnost: beweegredenen en weerklankGlasnost is ongetwijfeld de meest opmerkelijke nieuwe trend van het Gorbatsjov-regime. Typische symptomen daarvan zijn: een belangrijke verandering in stijl van de TV-nieuwsrubriek, de publikatie van opinieonderzoeken die niet altijd even gunstig zijn voor de autoriteiten, het openlijk vermelden van activiteiten van allerlei dissidenten en publieke discussies over maatschappelijke problemen. Welke beweegredenen hebben de Kremlinleiders ertoe gebracht om een grotere maat van vrije en openbare meningsuiting te tolereren. Meer dan voorheen lijken zij bekommerd te zijn om hun beeldvorming onder de bevolking. De tijd waarin de leiders meenden tegenover de buitenwacht slechts kracht en onverzettelijkheid te moeten uitstralen, is blijkbaar voorbij. De gebeurtenissen in Hongarije (1956), Tsjechoslovakije (1968-1969) en Polen (1980-1981) hebben de lei- | |
[pagina 267]
| |
ders van de CPSU er geleidelijk van doordrongen dat conflicten tussen staat en samenleving niet langer botweg ontkend of geïgnoreerd kunnen worden. Om die conflicten op te lossen moeten de autoriteiten wel op de hoogte zijn van wat er werkelijk onder de bevolking leeft. De voorlichting daaromtrent was vooral de taak van de KGB; die organisatie heeft echter bewezen niet zo goed te functioneren als ‘researchinstituut van de publieke opinie’. Vermoedelijk won het inzicht veld dat het voordeliger is de bevolking - binnen zekere grenzen - haar mening te laten uitspreken in plaats van die meteen te bestempelen als vijandelijke propaganda of laster. Een belangrijk aspect van de glasnost is dat grotere vrijheid in de verspreiding van informatie en cultuur blijkbaar aangevoeld wordt als een positieve stimulans - evenwaardig met materiële prikkels - voor de tevredenheid en werklust van de Sovjetrussische bevolking. Dit hangt samen met een voor de sovjetsamenleving typische ‘consumptiestijl’: de intelligentsia is erin geslaagd de gemiddelde burger in de SU een norm voor te houden, waarbij de consumptie van niet-materiële goederen in hoog aanzien staat. Aangezien de markt van culturele goederen decennia lang aan strenge regels en verbodsbepalingen onderworpen was, is er thans in de SU een grote voorraad culturele goederen met een hoog prestigepotentieel aanwezig. Gorbatsjovs nieuwe koers kan de behoefte van de bevolking aan culturele goederen beter bevredigen en tegelijk tegemoetkomen aan haar honger naar aanzien en prestige. De vraag naar openheid op het gebied van informatie en cultuur heeft echter nog een andere achtergrond. De monopoliepositie op cultureel gebied van de officieel erkende professionele groeperingen werd de laatste 15 jaar terdege uitgehold door de opkomst van de samizdat (ondergrondse gepubliceerde en circulerende werken) die het stadium van een marginale subcultuur ontgroeide en met name in kringen van de intelligentsia in Moskou en Leningrad al snel een groot gezag genoot. De groeiende discrepantie tussen de gevestigde positie van de vertegenwoordigers van de officiële cultuur en het prestige van de kringen om de samizdat leidde tot een toenemende pressie van de eerste groep op de autoriteiten om ook de ‘alternatieve’ produkten in het geheel van de officieel toegelaten cultuur op te nemen. In de Sovjetrussische samenleving vindt thans een herverdeling plaats van ‘sociaal kapitaal’ of maatschappelijk aanzien in het voordeel van beroepsgroepen in de culturele sfeer. Dat het hier om een proces van wellicht historische betekenis gaat lijkt niet uitgesloten te zijn, aangezien de zogeheten cultuurindustrie in elke industriële - of zo men wil postindustriële - samenleving een van de meest belovende economische sectoren van de toekomst is. | |
[pagina 268]
| |
Nationalistische beroering in Kazachstan en de Baltische landenGorbatsjovs nog prille glasnost werd behoorlijk op de proef gesteld door de nationalistische rellen van Alma-Ata (december 1986) in de sovjetrepubliek Kazachstan en de straatprotesten in de Baltische landen tijdens de afgelopen zomer. Dat daarvan voor het eerst ook in de officiële sovjetmedia melding werd gemaakt is opmerkelijk, maar liet ook zien waar de grenzen van de glasnost lagen. In de berichtgeving van pers, radio en TV werden de gebeurtenissen in Alma-Ata gepresenteerd en geduid als een gevolg van (typisch) Kazachse zedeloosheid - de Kazachen worden o.m. beschuldigd van druggebruik en crimineel gedrag - waarbij over de al veel oudere onvrede van de Kazachen met de Russische overheersing met geen woord werd gerept. Ook de beroering in de Baltische landen werd aanvankelijk uitsluitend toegeschreven aan een radicaal, niet representatief groepje dat de argeloze bevolking zou opgeruid hebben. De onmiddellijke aanleiding tot de ongeregeldheden in Alma-Ata, waarbij volgens voorzichtige ramingen zo'n 10.000 mensen betrokken waren, was de vervanging van de eerste secretaris van de CP van Kazachstan, zelf een Kazach, door een Russische protégé van Gorbatsjov. De vervanging van prominente regionale leiders door ethnische Russen is een benoemingspolitiek die in de Centraalaziatische republieken al onder Andropov werd ingezet. Maar de vijandigheid van de Kazachen ten overstaan van de Russische overheersing dateert al van de massamoord op Kazachen in 1916, toen de centraalaziatische islamieten in opstand kwamen tegen hun geforceerde inlijving in het keizerlijke Russische leger. In de jaren 30 werden de Kazachse nomaden op bevel van Stalin gedwongen hun aloude levenswijze op te geven en zich in vaste woonplaatsen te vestigen, wat een miljoen Kazachen (een derde van de bevolking) het leven zou hebben gekost. In de jaren 50 en 60 werd de immigratie van Russen naar Kazachstan door de sovjetautoriteiten op dusdanig wijze aangemoedigd dat de Kazachen een minderheid in hun eigen republiek werdenGa naar voetnoot1. Tenslotte werd hun, sinds de vestiging van de Russische, resp. sovjetheerschappij, de uitoefening van hun islamitische religie vrijwel onmogelijk gemaakt. Nu blijken echter ook de Kazachse jongeren, ondanks grote inspanningen om van hen overtuigde sovjetburgers te maken, zich niet bij de bestaande situatie te willen neer- | |
[pagina 269]
| |
leggen: hun kennis van het Russisch is vaak slecht, zij laten zich nog steeds node in de strijdkrachten integreren en ze tonen een groeiende belangstelling voor de ontwikkelingen in de naburige islamitische landen Turkije, Iran en Afghanistan. Gorbatsjov ziet deze trends ongetwijfeld. Als overtuigde Leninist - en waarschijnlijk ook Russische nationalist - staat Gorbatsjov volstrekt afwijzend tegenover elke islamitische herleving binnen de SU. De gebeurtenissen van Alma-Ata zullen de traditionele Russische vooroordelen tegen de islamitische bevolkingsgroepen nog versterken samen met de al even oude vrees de islam niet meer onder controle te kunnen houden. De onmiddellijke aanleiding tot de demonstraties van augustus in de drie Baltische staten was de 48e verjaardag van de ondertekening van het Molotov-von Ribbentrop Akkoord (1939) omtrent de Baltische landen. De campagne die de sovjetpers daaraan in de week voor de 23e augustus had gewijd, heeft een averechtse uitwerking gehad. Door die berichtgeving kwamen de bewoners aan de weet dat er kennelijk iets op het getouw werd gezet en konden zij zich bij de manifestaties aansluiten. De demonstraties in de drie Baltische hoofdsteden waren wel al iets riskanter dan de betogingen van een groepje Krim-Tataren (in juli) voor de muren van het Kremlin. Esten, Letten en Litouwers speelden a.h.w. een thuiswedstrijd en konden derhalve op de sympathie van hun omgeving rekenen. De eisen waarmee de Baltische betogers opkwamen - democratie, onafhankelijkheid, openbaarmaking van de geheime protocollen van het Duits-Russisch akkoord van augustus 1939 - zijn natuurlijk in beginsel onmogelijk te vervullen: er is geen commissie of concessie denkbaar die hen op die punten zou bevredigen. De sovjetautoriteiten staan voor moeilijke dilemma's: brutale onderdrukking van de protesten zou Gorbatsjovs beleid ongeloofwaardig maken, een waarschuwing hier en een paar arrestaties daar lijken als ontmoediging evenmin te volstaan. Vooralsnog lijkt het Kremlin de nieuwe situatie nogal onzeker af te tasten. Om te beginnen: de betogingen werden gedoogd en verliepen volgens alle getuigenissen tamelijk ordelijk. Dat mag opmerkelijk heten gezien het ontbreken van democratische tradities in de SU en de grote politieke risico's van nationalistische uitingen. Vervolgens werd van officiële zijde een groepje ontspoorde dissidenten alle schuld gegeven. Pas een tijdje later ging men aarzelend toegeven dat er in het verleden fouten zijn gemaakt en dat die hersteld zullen worden. Twee wezenlijke ideologische verschuivingen vielen intussen te noteren: het officiële streven is niet langer gericht op een volledige ‘versmelting’ van de volkeren tot één sovjetnatie maar dient halt te houden bij een broederlijke toenadering; in tegenstelling met vroe- | |
[pagina 270]
| |
gere commentaren wordt het nationaal bewustzijn niet langer afgedaan als louter een reactionair overblijfsel uit het verleden. Men dient derhalve te zoeken naar de mogelijke reële redenen tot ongenoegen. Zo werd in het geval van Kazachstan gezegd dat corruptie, inhaligheid en nepotisme van de lokale (niet-Russische) leiders, sociale achterstand van de Kazachse bevolkingsgroep en een gebrekkige kennis van het Russisch aan de grond lagen van de uitbarsting van nationalistisch geweld. Tegenover de Baltische republieken geven de Russen zelfs blijk van enige deemoed door te verklaren dat er wellicht te weinig respect heerst voor de autochtone cultuur en taal. Dat klinkt allemaal erg aardig maar gaat volstrekt voorbij aan de kern van de nationaliteitenkwestie: het recht op zelfbeschikking. De recente beroeringen hebben ook een streep gehaald door de in het Westen door vele politicologen en sociologen verkondigde opvatting dat de onder het sovjetbewind geboekte vooruitgang op sociaal-economisch en politiek gebied een nieuwe generatie van niet-Russen in het leven geroepen heeft, die wegens hun betere maatschappelijke kansen belang zouden hebben bij de handhaving van dat systeem en het dan ook door dik en dun zouden verdedigen. Het is immers evengoed mogelijk dat betere sociaal-economische omstandigheden de politieke verwachtingen van onderworpen volkeren doen stijgen en juist daardoor een monolitisch imperium kwetsbaarder maken. | |
Westeuropese sympathie en Oosteuropees voorbehoudHet is alsmaar publieker ‘geheim’ dat de ortodoxe, marxistisch-leninistische ideologie bijzonder weinig weerklank vindt, ook en met name in Oost-Europa. Des te verwonderlijker is het feit dat men zich in vele westerse kringen zo positief over Gorbatsjov uitlaat terwijl de Oosteuropese landen met de nodige scepsis of argwaan de recente ontwikkelingen in de SU volgen. Sinds Gorbatsjovs aantreden als partijleider is er inderdaad voortdurend spraak van ‘hervorming’, maar nuchtere waarnemers constateren dat voor alle leiders in de communistische wereld - inclusief de gematigde leider van Hongarije, Janos Kadàr - hervorming niets anders betekent dan wijzigingen binnen (en niet vàn) het systeem. Vele westerse journalisten, politici en sovjetologen redeneren als volgt: onder Gorbatsjov zal de SU, daartoe door het Westen aangemoedigd dan wel gedwongen, haar wereldwijde ambities intomen om in eigen land orde op zaken te stellen en zich op de interne behoeften te concentreren, waardoor de internationale spanningen kunnen verminderen. In dat soort redeneringen zit | |
[pagina 271]
| |
één denkfout: de marxistisch-leninistische ideologie mag een groot deel van haar aantrkekkingskracht verloren hebben, ze blijft niettemin de pijler waaraan de Sovjetrussische partijbureaucratie haar legitimiteit ontleent, ze rechtvaardigt nog steeds de hegemonie van de SU over andere volkeren en voedt de expansieve drang van het sovjetimperium in naam van ‘de wetten van de wereldwijde klassenstrijd’. De naoorlogse geschiedenis heeft aangetoond dat het Westen niet in staat was hervormingen in het sovjetblok op gang te brengen; het kon hooguit positieve ontwikkelingen aanmoedigen en door aanhoudende druk kleine successen behalen op het gebied van bijvoorbeeld de mensenrechten. De meeste Oosteuropeanen nemen vooralsnog een afwachtende houding aan. Gorbatsjovs overwinning op de politburoleden Grishin en Romanov werd met een zekere opluchting begroet, maar die maakte geleidelijk plaats voor enige beduchtheid voor Gorbatsjovs bedoelingen omtrent de Oosteuropese ‘bondgenoten’. Men vreest dat zijn streven naar betere betrekkingen met het Westen gepaard zal gaan met een strakkere controle van de satellietstaten. Die vrees werd intussen gevoed door een ongezien groot aantal bijeenkomsten van vertegenwoordigers uit de oostbloklanden tussen april 1986 en juni 1987. Daarbij dient men te bedenken dat de SU, ondanks haar interne sociaal-economische problemen, een toonbeeld van stabiliteit is vergeleken met een aantal Oosteuropese buren. De chronische instabiliteit van die communistische regimes is een gevolg van het feit dat het communisme in Oost-Europa - met uitzondering van Joegoslavië en Albanië - geen nationaal maar een van buitenaf opgelegd systeem is. Dit systeem is in de naoorlogse periode nergens wezenlijk gewijzigd, zelfs niet in Hongarije dat - ondanks zijn moedige economische experimenten, een gematigd binnenlands beleid en een relatief grote mate van openheid en bewegingsvrijheid - in zijn politieke organisatie niet wezenlijk verschilt van andere Oosteuropese landen. Ook in Hongarije berust de voortzetting van het communistisch bewind uiteindelijk op de angst voor een militaire interventie van de SU. De Kremlinleiders kunnen zich een strengere controle en nauwere ‘samenwerking’ op politiek, economisch en militair vlak veroorloven. Zij worden hierin gesterkt door de (meermaals bevestigde) wetenschap dat het Westeuropese streven naar betere contacten met de SU wel altijd sterker zal zijn dan de wil of de wens om een militaire interventie in een satellietstaat te ‘bestraffen’. Daar komt nog bij dat het door het Westen lange tijd met veel sympathie bejegende Joegoslavische en Roemeense model een groot deel van zijn aantrekkingskracht verloren heeft. Er kunnen of zullen in Oost-Europa op twee gebieden nieuwe spanningen ontstaan. Op politiek vlak is men daar onvermijdelijk aan een aantal ver- | |
[pagina 272]
| |
vangingen toe: de politieke leiders van Hongarije, Bulgarije, Tsjechoslovakije en de DDR zijn de leeftijd van de 70 ruim gepasseerd. De opvolgingskwestie lijkt in al deze gevallen nog open: een snelle en omvangrijke wisseling van de leiders in Oost-Europa is een proces met aanzienlijke potentiële risico's. Op sociaal-economisch vlak kan een intensievere druk van de SU tot meer coördinatie de interne spanningen binnen de Oosteuropese landen vergroten. De Oosteuropese publieke opinie is allerminst overtuigd van de voordelen van intensievere handelsbetrekkingen met de SU en van de zegeningen van het economische model van Sovjetrussische makelij. In de ogen van vele Oosteuropeanen krijgen zij aldus de rekening gepresenteerd van de onwil en/of het onvermogen van de SU om de eigen economie te hervormen en zelf de prijs voor haar status als grootmacht te betalen. De gemiddelde levensstandaard ligt in de Oosteuropese landen - Roemenië uitgezonderd - nog altijd hoger dan in de SU. Maar de Oosteuropeanen vergelijken hun levensstandaard nu eenmaal liever met die van West-Europa. Het toch vrij grote verschil in welvaartsniveau tussen West- en Oost-Europa neemt bovendien nog toe: de kloof tussen de relatief welvarendste satellietstaten - de DDR en Hongarije - en hun naaste buren - de Bondsrepubliek en Oostenrijk - wordt nog steeds breder. Daarbij komt nog het vooruitzicht dat de leveringen van aardolie, gas en electriciteit door de SU beperkt en duurder zullen worden en dat kredieten uit het Westen moeilijker te verkrijgen zijn. En juist de toegenomen afhankelijkheid van de Oosteuropese landen van Westerse technologie en financiering is de Kremlinleiders al langer een doorn in het oog. Gorbatsjov voelt zich kennelijk sterk genoeg om zijn campagnes voor meer discipline en betere arbeidsprestaties tot de Oosteuropese bondgenoten uit te breiden (ze de bondgenoten op te leggen). | |
Bij wijze van conclusieGorbatsjov schijnt te beseffen - en zegt het ook met zoveel woorden - dat het succes van zijn hervormingen in grote mate zal afhangen van zijn vermogen om de leiding, de elite-groepen, de partij en de bevolking voor zijn beleid te mobiliseren. Grootscheepse mobilisatiecampagnes zijn in de SU al lang schering en inslag. In het verleden berustten die hoofdzakelijk op dwang en/of het appelleren aan nationaal-patriottische gevoelens; zij vereisten bovendien relatief beperkte middelen en een kwantitatieve aangroei van het ingezette kapitaal. Thans gaat het om de verbetering van kwaliteit en produktiviteit, en om technologische vooruitgang; dit alles | |
[pagina 273]
| |
tegen de achtergrond van een tekort aan arbeidskrachten, duurdere natuurlijke hulpbronnen en schaarste aan kapitaal. De uitoefening van dwang is tegenwoordig niet sterk genoeg meer om bijvoorbeeld Oezbeken en Tadzjiken, voor wie in de eigen streek geen werk is, te dwingen zich ‘vrijwillig’ voor tewerkstelling in Siberië te melden. Strakkere controle en een grotere arbeidsdiscipline kunnen de situatie enigermate verhelpen, maar voor het welslagen van de nieuwe mobilisatiecampagne zijn voorwaarden nodig waaraan het huidige systeem niet of nauwelijks kan voldoen, nl. initiatief, creativiteit, durf, wil om te experimenteren en pragmatisme. Gorbatsjov is een bekwaam redenaar en een voortreffelijk bespeler van zijn publiek. De m.i. vooralsnog wezenlijke zwakte van zijn hervormingskoers is dat zijn boodschap nog te conservatief kan klinken voor brede kringen van de intelligentsia en tegelijk al te reformistisch voor de grote meerderheid van de staats- en partijbureaucratieën. Over een paar jaar zal Gorbatsjov ongetwijfeld de lagere partijleden en de bevolking enkele successen kunnen voorleggen. Voor de elitekringen en partijactivisten ligt de zaak echter anders: zij blijven zich vermoedelijk afvragen of Gorbatsjovs hervormingen de (economische) kloof tussen de SU en de kapitalistische landen zullen kunnen dichten. Ruim vier decennia na de Tweede Wereldoorlog ligt de gemiddelde levensstandaard in de SU niet hoger dan die van Italië in de jaren 50. In de voorbije decennia heeft de SU haar macht en invloed in de wereld bijna voortdurend zien toenemen, maar zij moet nu erkennen dat ze niet in staat was om een gezonde binnenlandse grondslag te scheppen die haar internationale machtspositie ook op langere termijn zou veilig stellen. Het aloude streven naar - of de belofte van - een ‘economische pariteit’ met het Westen lijkt nu ook door de hoogste leiding op het Kremlin gedeeld te worden. Echte economische pariteit veronderstelt evenwel dat de SU over een breed front deelneemt aan de derde industriële revolutie. Ook Gorbatsjov schijnt van die noodzaak overtuigd te zijn. Maar zal hij inzien en erkennen dat daarvoor een nog grondiger en allicht wezenlijke hervorming van het sovjetsysteem nodig is, die daarenboven door heel velen geaccepteerd en gepraktiseerd zou moeten worden? |
|