Streven. Vlaamse editie. Jaargang 55
(1987-1988)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Bauer bouwt
| |
De universele boodschap van een eigenzinnig historicusBauer wil niet weinig. Hij situeert de kerk in haar landschap, treedt haar binnen en beschrijft zowel haar uiterlijk als de indruk die ze op hem maakt; hij probeert de kerk in haar totaliteit te interpreteren. Hij beschrijft de woelige geschiedenis van de abdij: haar stichting, de vaak gespannen relatie met Cluny, de graaf, het volk, de koning en de paus, het leven in de abdij, en het verval toen in de Provence een nieuw graf van | |
[pagina 64]
| |
Maria Magdalena ontdekt werd. In die context plaatst hij de bouw van de basiliek; haar creatie moet in samenhang met de algemene omstandigheden worden gezien, zonder dat ze daarom een uitdrukking wordt van de macht en het geweld die Vézelay als gemeenschap toen zo nadrukkelijk beheersten. In deze interpretatie groeit de basiliek uit tot een teken van tegenspraak in de 12e eeuw. Over de eeuwen heen zoekt Bauer naar een universele boodschap, en hij beschrijft de boodschap die hij in zichzelf aanwezig weet in verbinding met de uitnodigende les die de kerk volgens hem aanbiedt. Het zal duidelijk zijn dat in deze geschiedenisopvatting de historicus centraal staat. Bauer maakt van zijn hart geen moordkuil. Hij legt al zijn kaarten op tafel, maar houdt zijn belangrijkste troeven tot het einde. In het begin geeft hij net genoeg prijs om spanning te wekken. Hij presenteert zijn object precies en objectief, hij poneert voorzichtig een opvatting of probeert andere opvattingen te weerleggen. Slechts heel geleidelijk gaat hij in op de opvattingen die aan zijn benadering ten grondslag liggen, en pas aan het eind wordt het complex helemaal duidelijk. Was hij omgekeerd te werk gegaan, dan was zijn werk overzichtelijker geweest, maar het leesavontuur vlakker; nu blijven zijn ideeën langer in het ongewisse en zijn er steeds weer nieuwe componenten te ontdekken. Wat doet Bauer precies? Hier ‘worden geen nieuwe feitelijke gegevens naar voren gebracht(...). Onze kennis van het verleden (...) zal ook groeien en verdiepen wanneer de historicus, op grond van zijn kennis van het bestaande feitenmateriaal, een nieuwe visie kan reveleren, wanneer hij een nieuwe verhouding tussen de feiten ontdekt waardoor deze een andere, tot dan toe nog verborgen, betekenis krijgen’. Zijn visie ‘wortelt in de problematiek van goed en kwaad, van lijden en menselijke vrijheid in relatie vooral met de religieuze dimensie van ons bestaan’. Alleen op deze subjectieve manier kan de historicus ‘de personages en situaties in hun “menselijkheid” voorstellen’ (12). Bauer wil dus in feite een ‘betere’, een ‘fundamentelere’ geschiedenis schrijven: hij wil de feiten overstijgen en meer belang (een doorslaggevend belang?) toekennen aan zijn subjectiviteit. Daarbij rijzen twee vragen. Eén: wat is Bauers subjectiviteit? Met welke inzichten, overtuigingen, gevoeligheden benadert hij zijn object? En ten tweede: waarom en in hoeverre heeft juist dit object zijn subjectiviteit aangesproken of uitgedaagd? Om met vraag één te beginnen: Bauer is een zachte, christelijk humanist. In de dualiteit die de christelijke kerken eeuwenlang kenmerkt - vermenging van, botsing tussen de tot verdrukking leidende machtsuitoefening en de dwingende, universele, transcendente boodschap van liefde - staat | |
[pagina 65]
| |
Bauer onvoorwaardelijk aan de kant van de bevrijdende liefde, ‘nog niet aangetast door enig streven naar de onderwerping van de medemens’ (138). In de menselijke existentie heerst echter een historische constante: ‘Het heeft er alle schijn van dat het vrijheidsstreven van de enen steeds uitloopt op het onderdrukken van de anderen, dat vrijheid, met andere woorden steeds hand in hand gaat met macht’ (132). Met Bergson, Les deux sources de la morale et de la religion (1932), ziet hij te vaak de gesloten gemeenschap aan het werk, die alles uitsluit wat niet haar behoort. Daar tegenover staat de open gemeenschap, levend van een ‘élan d'amour’, reikend naar ‘een universaliteit... die niemand uitsluit, die tegen niemand gericht is’ (135). Daarvoor is een transcendente en mensgeworden God nodig, die een verbond tot stand brengt tussen transcendentie en historiciteit. De kerk van Christus heeft aanvankelijk die universaliteit bevestigd, maar toen ze zich met keizer Constantijn in de wereldlijke macht integreerde, deed ‘de geest van Kaïn’ (138) zijn intrede. Naast deze gesloten kerkvorm is ook steeds de kerk van Franciscus, van moeder Theresa blijven leven, een synthese tussen de extremen van het eenzijdige verticalisme van een Bernardus van Clervaux en het eenzijdige horizontalisme van bijvoorbeeld de Franse Revolutie, een kerk die alle machtsstreven en steriele zelfbevestiging verafschuwt. Bauer voelt zich aangetrokken tot die momenten en monumenten uit de geschiedenis die volgens hem die liefdevolle synthese tussen historiciteit en eeuwigheid realiseren. Vézelay was voor hem liefde op het eerste gezicht; daar voelde hij zich thuis. ‘In een verdere poging tot begrijpen, viel op hoe deze kerk met haar uitgesproken menselijke dimensie, tegelijkertijd ook haar goddelijke transcendente betekenis behouden had’; hier krijgt ‘de problematiek van geloof en menselijke vrijheid voluit gestalte’ (10). Deze overweldigende ervaring wordt niet beknot door het verval van de omgeving, noch door de ingrijpende restauratie van Viollet-le-Duc. Integendeel: ‘zo is voor mij de werkelijkheid van de spanning tussen geloof, vrijheid en verantwoordelijkheid pas reëel geworden...’ (24). Bauer laat het dus voorkomen alsof hij zijn subjectieve inzichten niet oplegt aan de (weliswaar zeer geselecteerde) realiteit: zijn inzichten zouden fundamenteel gevormd worden door de lessen die de kunstwerken hem leren in hun natuurlijke omgeving. (Zijn eerste contact met Vézelay in een collegezaal deed hem niets (9); pas een reëel bezoek bracht de ontdekking.) In zijn herschepping in het boek beschrijft hij dan ook eerst het objectief waarneembare: het landschap, de stad, de kerk - maar dan wel nadrukkelijk vanuit de geleidelijk naderende waarnemer; daarna de geschiedenis, en pas aan het eind domineert de interpretatie. | |
[pagina 66]
| |
Intuïtie en waarnemingBauer hanteert een paradigma uit de geschiedeniswetenschap dat van de historicus ‘Einfühlung’ eist en in zijn algemeenheid ‘romantisch’ mag heten. Er is over die manier van wetenschapsbeoefening veel kwaad gezegd. Terecht: blijft er voldoende wetenschappelijke ernst in de Schwärmerei? Maar het (vooral Franse) historische verhaal laat zien dat wetenschappelijkheid en subjectief gekleurde narrativiteit ook een gelukkig huwelijk kunnen sluiten. Deelt Bauer in deze waardering? Enkele aspecten nopen tot voorbehoud. Om te beginnen vertrekt hij van een dubbel apriori. Hij is een gelovig mens, die zijn waarderende visie op Vézelay opbouwt vanuit dat geloof. Hoe geldig dat uitgangspunt ook is, de juistheid en relevantie ervan wordt hier als een vanzelfsprekend voorafgaand gegeven beschouwd. Wie dat geloof niet deelt, zal misschien bewondering hebben voor zijn betoog, maar zal zich niet existentieel aangesproken voelen, en juist dat existentiële aanspreken is Bauers bedoeling. Daarnaast benadert hij de realiteit als een totaliteit, en hij pretendeert tot resultaten te komen die even wetenschappelijk zijn als en menselijk relevanter dan positivistische bevindingen. Die bewering is twijfelachtig, ook waar hij zich tot Vézelay zelf beperkt, omdat hij zichzelf vóór het object plaatst. Hij selecteert die objecten die aan zijn subjectieve intuïties beantwoorden en dat betekent in feite dat het object aan zijn verwachtingen wordt aangepast. Om het extreem te zeggen met E.H. Kossmann: ‘Door onze patronen aan het verleden op te leggen, scheppen wij namelijk soms zelf de objecten die wij beweren te omschrijven’Ga naar voetnoot2. Niet dat Bauer de werkelijkheid perse geweld aandoet. Zijn nauwgezette, door de foto's ondersteunde, herschepping van de basiliek is een sterk stuk. Maar waar hij controversiële gegevens hoe dan ook in zijn visie probeert in te passen, rijzen bedenkingen. Vézelay mag dan een uitbeelding zijn van een God van liefde en vrijheid, er zijn ook duivels markant aanwezig. Geen erg, zegt Bauer: ‘De uitstalling van het kwaad die er hier en daar toch is, lijkt mij eerder een positieve bijdrage te leveren aan de centrale boodschap die van deze kerk uitgaat’ (49). Het kwaad wordt goed, wordt geminimaliseerd, wordt deel van een boodschap die de auteur vooraf in zich draagt. Hij situeert de basiliek in de totale geschiedenis van Vézelay. Was het niet | |
[pagina 67]
| |
daar dat Bernardus van Clairvaux de tweede kruistocht predikte? Het is een geschiedenis van macht en geweld. Bauer laat zien hoe verschillende machtigen het begrip vrijheid manipuleren om anderen te onderdrukken; van één van hen, Pons de Montboissier, schildert hij een indrukwekkend portret (87-104). Is de basiliek dan toch tot stand gekomen in tegenspraak met haar omgeving? Maar dan plaatst hij ze ineens in een veel ruimere context, waar de geest van liefde wel aanwezig is: maar die context wordt zo ruim, dat je er zowat alles mee kunt bewijzen. Het verst gaat hij met zijn hypothese dat de opdrachtgevers de boodschap van de basiliek misschien niet eens begrepen hebben (139). Begrijpen wij nu, acht eeuwen later, die boodschap dan wel? De bouwers drukten in de kerk geen macht maar ‘warme menselijkheid’ (140) uit, maar de machtige opdrachtgevers hadden er geen oren naar. Bauer poneert hier een tegenstelling tussen kunst en leven die in de middeleeuwen beslist niet vanzelfsprekend was, die al te zeer aan zijn eigen opvatting is aangepast. Ook als Bauer de basiliek zo objectief mogelijk probeert te beschrijven, gaat het duidelijk om een Bauer-Vézelay: hij bouwt zijn kathedraal naar eigen beeld en gelijkenis. Voorop staat zijn persoonlijke opvatting of visie, daarna volgt de bevestiging ervan in de basiliek. Dat blijkt b.v. uit een opmerking als: ‘In hoeverre wordt dat inzicht ook in het schip teruggevonden?’ (46). Dat blijkt ook uit de binding van de waarneming aan een verteller. Zijn visie is boeiend, maar ze wordt alleen vruchtbaar voor wie zijn uitgangspunten deelt; de aangevoerde artistieke realiteit heeft geen supplementaire bewijskracht. Mijn vroegere stelling, dat Bauer in de strijd Bernardus - Abelardus aan Bernardus' zijde staatGa naar voetnoot3, wordt hier geconfirmeerd: eerst komt het onwrikbare geloof, prioritair is de bovennatuur die alles doordringt; de materiële realiteit is secundair, kan ten hoogste de bovennatuur bevestigen. Hiermee hangt ook Bauers visie op de kerk samen. Hij pleit voor een open godsdienst, waar alleen voor de transcendente liefde en respectvolle vrijheid plaats is. Maar in de concrete geschiedenis moet hij vaststellen dat het altijd weer op macht en verdrukking aankomt. Hij ziet de ‘kerk van liefde en dienstbaarheid’ evolueren tot staatskerk, tot een gesloten machtsgemeenschap, ‘die de waarachtige vrijheid en liefde dodelijk heeft aangevreten’ (137). Mij lijkt dit een te gemakkelijke tegenstelling. Moet niet elke gemeenschap ook wel eens vuile handen krijgen? Zou de kerk zonder Constantijn de middeleeuwen gehaald hebben, en hoeveel duisterder zou | |
[pagina 68]
| |
die tijd er zonder haar niet hebben uitgezien? Ook in de hedendaagse kerk prefereert Bauer mensen bij wie de liefdesboodschap nadrukkelijk primeert, zoals moeder Theresa. Maar moeder Theresa laat geen twijfel bestaan aan haar loyauteit t.o.v. de ‘andere’, hiërarchische kerk, die zich ook nu nog soms aan de macht conformeert. Hoe denkt Bauer deze tegenstelling te overbruggen, hoe stelt hij zich dat praktisch voor? | |
ConclusieBauer bekent zich tot een geschiedenisopvatting die in onze tijd achterhaald en soms wereldvreemd lijkt, die voortdurend uitdaagt tot wederwoord, die het de critici gemakkelijk maakt zakelijke kritiek te spuien, die irriteert door te gemakkelijke of vanzelfsprekende boude beweringen, overbruggingen, identificaties en apriorismen. Maar anderzijds is hij bezig de Vlaamse historiografie te verrijken met een interessante vorm van subjectieve geschiedschrijving vanuit een diepe beleving van de best mogelijke, authentiek christelijke waarden. In een genre dat meestal niet leidt tot grote wetenschappelijke prestaties heeft Bauer een betere tekst gerealiseerd dan zijn vorige over het conflict Bernardus - Abelardus. Nu hij zich toespitst op het kleinere terrein van zijn geliefde Vézelay, komen zowel zijn herschepping van de feitelijke gegevens als de explicitering van zijn fundamentele standpunten beter tot hun recht. Met zijn opstelling blijft hij een teken van tegenspraak. Zal hij zijn visie op weer nieuwe objecten toepassen (Dostojevski b.v., in wiens Gebroeders Karamazov hij eveneens ‘de spanning tussen geloof, vrijheid en verantwoordelijkheid’ gerealiseerd ziet, 24), of zal hij de wijsgerige, religieuze en norele opvattingen die zijn historiografische activiteit bepalen, in een meer theoretisch geschrift funderen? Ik hoop vooral dat hij dit laatste eens zal proberen. In afwachting kunnen Vézelay en Vlaanderen blij zijn met het eigenzinnig gebouw dat hij in dit werk heeft opgetrokken. |
|