| |
| |
| |
Handelsoorlog over landbouwoverschotten
L.L.S. Bartalits
De internationale landbouweconomie en -handel verkeren in een diepe crisis. De situatie is getekend door structurele produktie-overschotten, dalende inkomsten voor de landbouwers en frequente handelspolitieke conflicten tussen de EG en de VS. De overproduktie heeft de neiging tot protectionisme versterkt en de concurrentiestrijd verscherpt. Wat zijn de oorzaken en de gevolgen van deze crisissituatie? Waarom hebben de middelen om ze te voorkomen of te keren tot nog toe gefaald? Liggen er deugdelijke oplossingen in het verschiet?
| |
Dure structurele overschotten
In de jaren 70 kende de landbouwproduktie een krachtige uitbreiding in alle lidstaten van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). Gestimuleerd door de stijgende vraag op de wereldmarkt in de jaren 50, 60 en 70, wisten de VS, Canada en andere niet-Europese industrielanden hun positie als traditionele exportlanden verder uit te bouwen. Intussen werd ook in de EG - ondanks een sterke afvloeiing van arbeidskrachten in de sector en een teruggang van het reële prijsniveau - het peil van de zelfvoorziening verre overschreden. Doordat de binnenlandse vraag naar landbouwprodukten weinig elastisch is, kunnen wisselingen van oogst en aanbod een buiten alle verhoudingen averechts verloop van de prijzen en dus grote inkomensschommelingen tot gevolg hebben: zonder prijsstabiliserende overheidsmaatregelen zouden goede oogsten meer nog dan slechte, tot geringere inkomsten voor de boeren leiden. Maar er is meer: in de periode 1971-1979 hebben de boeren zich, juist om de produktie te vergroten, diep in de schulden gestoken. Het aandeel van de rentebetalingen in de bruto-landbouwproduktie bedroeg in 1979 in de VS 16,9%, in de Duitse Bondsrepubliek 10,8% en in het Verenigd Koninkrijk 8,4%. Toch werd tot in de jaren 80 de landbouwproduktie nog verder
| |
| |
uitgebreid. En dat heeft nu voor de meeste produkten tot ondraaglijk geworden overschotten geleid. Tussen 1980 en 1985 steeg de opgeslagen voorraad tarwe en tarwemeel in de VS van 26,9 tot 36,8 miljoen ton, in de EG van 6,9 tot 17 miljoen. In 1982-1983 werd in de VS evenveel opgeslagen als uitgevoerd; het jaar daarop gebeurde hetzelfde in de EG.
De landbouwprijzen raakten natuurlijk in de verdrukking en het inkomen van de boeren liep dramatisch terug: in de VS en Australië (tot 1982) met meer dan 50%. Mede ten gevolge van de extreem hoge dollarkoers en het Amerikaanse graanembargo tegen de SU (het aandeel van de VS in de graanimport van de SU viel van 70% op 29% terug), ontwikkelde zich in het midden van de jaren 80 de grootste inkomenscrisis in de landbouwsector die de VS sinds de crisis van de jaren 30 hebben gekend. En dat versnelde op zijn beurt de concentratie in de Amerikaanse landbouw. Nieuw-Zeeland en Australië zaten in hetzelfde schuitje: overproduktie, prijsdalingen, teruglopende exportopbrengsten en landbouwinkomens die de schuldenlast in de landbouwsector nog verzwaarden. Maar ook in de EG nam het reële landbouwinkomen aanzienlijk af.
Het is een wijd vertakt, internationaal verschijnsel. Wordt er - door allen samen - niets aan gedaan, dan zal de druk van de overschotten op de wereldmarkt aanhouden en zullen de wereldmarktprijzen ook in de komende jaren blijven dalen. Om het landbouwinkomen toch enigermate op peil te houden, zocht men tot nog toe zijn heil in een gericht markt- en prijsbeleid. Nu blijkt echter dat prijsbeleid alleen niet langer bij machte is om tegelijk de eisen van de boeren in te willigen en de nodige marktaanpassing te bewerkstelligen. Over het algemeen gelden de Westeuropese marktprijsgaranties voor onbeperkte hoeveelheden: de overschotten worden tegen interventieprijs opgekocht en opgeslagen tot zij op de wereldmarkt afgezet of als voedselhulp aangewend kunnen worden. Om de goede werking van dit systeem te verzekeren, wordt de invoer met importheffingen belast en de uitvoer met exportsubsidies bevorderd. Maar juist dit systeem is op de duur onbetaalbaar: steeds hogere exportsubsidies zijn nodig om steeds grotere overschotten op de wereldmarkt te kunnen afzetten.
Op die manier dreigt de subsidiewedloop te ontaarden in een handelsoorlog, waarbij alle partijen alleen maar schade kunnen lijden. De voorbeelden liggen voor het grijpen: het tarweconflict tussen de VS en de EG in het Midden-Oosten, de ‘spaghetti-oorlog’ tussen Europa en Amerika, het recente conflict tussen Brussel en Washington over graan- en soyaleveranties aan de nieuwe leden van de EG, Spanje en Portugal, de strijd om de graanuitvoer naar de SU. Als de VS en de EG - samen goed voor 35%
| |
| |
van de wereldhandel - ‘tot elke prijs’ op de wereldmarkt willen verkopen, doen enkele importlanden (o.a. de SU, sommige van haar bondgenoten en de Chinese Volksrepubliek) daar hun voordeel mee, maar kleinere exportlanden (als Australië en Nieuw-Zeeland) en ontwikkelingslanden die zich niet zoveel exportsteun kunnen veroorloven (als Argentinië en Uruguay) zijn er het slachtoffer van. In ontwikkelingslanden die nog met voedseltekorten te kampen hebben, ontneemt de goedkope export de eigen boeren de prikkel om weer of meer te produceren. Hoe dan ook, de agrarische wereldcrisis kan alleen worden opgelost als alle nationale egoïsmen worden overwonnen en er een gecoördineerd produktie- en handelsbeleid van alle uitvoerlanden komt. Om de markt en de prijzen te stabiliseren moet de produktie verminderen en moet de internationale handel een strengere discipline in acht nemen. Dat was de hoofdbekommernis van de recente voorstellen van België, Nederland en de Duitse Bondsrepubliek die inmiddels door de Europese commissie grotendeels overgenomen en op 4 maart door de EG-ministers van landbouw aanvaard zijn: de daar genomen juridische maatregelen zouden de zuivelproduktie in twee jaar tijd met 9,5% kunnen doen dalen. Men kan nu in deze sector een selectiever interventie-systeem gaan hanteren en een aanvang maken met de versnelde afbraak van de reserves. Toch zal de weg naar een globale oplossing nog erg lang en moeizaam zijn. Maar alleen langs deze weg kan men voorkomen dat er een algemene economische en handelscrisis ontstaat en de belangen van de boeren werkelijk zwaar geschaad worden.
| |
De graanoorlog van de jaren tachtig
Vanaf de Tweede Wereldoorlog tot aan het begin van de jaren 70 hebben de VS de ontwikkelingen op de landbouwmarkt ingrijpend beïnvloed. Hun strategie berustte op het efficiënte Amerikaanse produktie- en consumptiesysteem, dat zich over de hele wereld zou verbreiden: tarwebrood als basisvoedsel, dagelijkse consumptie van vlees samen met een technologische revolutie in de landbouw. De verspreiding van dit Amerikaanse model leidde tot een snelle stijging van de handel in graan - evenals overigens in vlees, zuivelprodukten en oliehoudende zaden - ten behoeve van zowel menselijke als dierlijke consumptie. In 1955 werd 20 miljoen ton graan verhandeld, in 1970 al 50 miljoen en in het midden van de jaren 80 ongeveer 100 miljoen.
Tot in het begin van de jaren 80 bleven de prijzen en markten relatief stabiel. Dat werd door de Amerikaanse en in mindere mate door de Cana- | |
| |
dese regering in de hand gewerkt door een systeem van graanopslag en voedselhulp. Daar kwam echter in de jaren 70 verandering in: de crisis in de Amerikaanse landbouw bracht de regering ertoe het accent in haar landbouwbeleid te verleggen naar de bescherming van het inkomen van de boeren. Tegelijk deden zich echter ook op de wereldmarkt grote wijzigingen voor: de vraag naar graanprodukten ging in de ontwikkelingslanden, die met hun eigen produktie achterop bleven, met sprongen de hoogte in. Om zich tegen te sterke prijsschommelingen op de wereldmarkt te beveiligen en de graanprijzen in eigen land beter te controleren, sloten deze landen meestal lang lopende bilaterale contracten met de exporterende landen af.
De stijgende wereldvraag stimuleerde de graanproduktie niet alleen in de VS maar ook in de EG. Toch bleef de Amerikaanse export nog een tijdlang floreren doordat de dollarkoers in de jaren 70 daalde en vele ontwikkelingslanden zich in de schulden staken ten behoeve van hun graanimport. Toen de conjunctuur in het begin van de jaren 80 omsloeg werd de Amerikaanse graanexport eerder en zwaarder getroffen dan die van de concurrenten, de EG, Canada, Australië en Argentinië. De stagnerende wereldvraag en de nieuwe stijging van de dollar hadden tot gevolg dat de Amerikaanse graanvoorraden in enkele jaren tijds bijna verdubbelden: van 26 miljoen ton in 1981 tot 50 miljoen in 1986.
Geconfronteerd met politieke en economische spanningen in eigen land (tussen 1980 en 1985 ging ongeveer 11,5% van de boeren failliet) en met een scherpe daling van de graanexportverdiensten (de prijs voor een ton graan zakte van gemiddeld 200 dollar in 1980 tot ongeveer 80 dollar in 1986) stapte de VS-regering over op regelrechte interventieprogramma's ten gunste van de landbouw. Ondanks de sterke stijging van de kosten van deze politiek - 4 miljard in 1981, 35 miljard in 1986 - bleven de verdiensten van de graanexport teleurstellend. De regering-Reagan weet dit in de eerste plaats aan de buitenlandse concurrenten: met name de EG werd ‘oneerlijke concurrentie’ verweten.
In vrijwel alle industrielanden deed de daling van de graanprijzen de roep om protectionistische maatregelen toenemen. In die omstandigheden lijkt een vrije internationale markt van graan en andere landbouwprodukten verder af dan ooit. Op korte termijn profiteren de ontwikkelingslanden wel van de gedaalde graanprijzen, maar het is zeer de vraag of een land als India b.v., dat zijn zelfvoorzieningsbeleid gevestigd heeft op de hoge graanprijzen van de jaren 70, zijn landbouwproduktie op het huidige peil zal kunnen handhaven. Internationale coördinatie blijft geboden, maar welk land of economisch blok zal hiertoe het initiatief nemen?
| |
| |
| |
Dubbelzinnige Europese politiek
Het landbouwbeleid van de EG is een combinatie van twee tegenstrijdige opties: aan de ene kant wordt de eigen graanproduktie krachtdadig tegen buitenlandse concurrentie beschermd, aan de andere kant heerst een welhaast totale vrijhandel op het gebied van de zogeheten graanvervangers (maniok b.v.). Deze ‘douane’-politiek heeft vooral op het gebied van de veevoeders een verregaande omwenteling binnen de EG teweeggebracht. Al sinds de jaren vijftig is in Europa de veeteelt de belangrijkste afnemer van graan. Nieuwe technieken voor de bereiding van veevoeders uit granen en proteïnerijke landbouwprodukten deden de vleesproduktie nog toenemen. Het Europese landbouwbeleid stimuleert enerzijds de graanproduktie binnen de Gemeenschap, maar stelt anderzijds lidstaten met een sterke munt (als Nederland en de Bondsrepubliek) in staat om goedkoop veevoeder in de vorm van graanvervangers (maïsgluten b.v.) vooral uit de VS te importeren. Het gevolg daarvan is dat een groot deel van de graanproduktie van de EG niet op de eigen markten verkocht kan worden: men ziet zich dus wel gedwongen voor het ontstane overschot naar afzetmarkten buiten de Gemeenschap uit te kijken. Deze politiek kon geruime tijd gehandhaafd blijven omdat vrijwel elke lidstaat er op een of andere manier voordeel bij had. Zo maken de exportsubsidies het een land als Frankrijk mogelijk zijn graanproduktiepotentieel tenvolle te benutten, terwijl de importheffingen op buitenlands graan de graanproduktie beschermen van die lidstaten die zich in andere landbouwprodukten hebben gespecialiseerd zoals de Bondsrepubliek, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. De vrije import van graanvervangers ten slotte is gunstig voor een traditioneel veeteeltland als Nederland, even goed als voor een nieuwkomer op dit gebied, Italië b.v., dat daardoor de kosten van de modernisering van zijn landbouw kan drukken.
Ofschoon de VS, als belangrijke exporteur van graanvervangers naar de EG, eveneens hun voordeel doen met dit Europese beleid, blijven zij de Gemeenschap van oneerlijke concurrentie beschuldigen: hun kritiek geldt vooral de Europese exportsubsidies voor graan. In de voorbije jaren hebben de VS daarop al gereageerd met het dumpen van grote graanvoorraden op de wereldmarkt. Het is dan ook niet geheel ten onrechte dat derde landen, wanneer de verstoringen op de internationale graanmarkt ter sprake komen, niet alleen naar de EG maar ook naar de VS een beschuldigende vinger uitsteken. Ondanks alles zou de wil om een openlijke confrontatie te vermijden toch nog de bovenhand kunnen halen. Het is nog altijd niet ondenkbaar dat beide partijen het eens worden over elkaars
| |
| |
aandeel op de wereldgraanmarkt en dat de VS de Europese aanwezigheid op de markt accepteren in ruil voor een minder protectionistisch Europees beleid.
| |
Minnelijke schikkingen en onopgeloste problemen
Sinds het conflict van de jaren 60 over de import van diepgevroren Amerikaanse kippen hebben de EG en de VS een lange reeks handelsgeschillen achter de rug, die in extremis steeds op een minnelijke schikking uitliepen. Dat was ook het geval, op 29 januari 1987, met het tot dusver wellicht gevaarlijkste conflict tussen beide blokken. De VS dreigden met ingang van 1 februari met importheffingen van 200% op een aantal Europese produkten. De toetreding van Spanje tot de EG zou de VS 400 miljoen dollar minder inkomsten uit hun graanexport naar Spanje kosten. Op het nippertje kon een handelsoorlog worden voorkomen. Zoals reeds bij vroegere geschillen (over de gesubsidieerde staalexport, de spaghetti...) was gebeurd, deed de EG de grootste concessies: ze behelzen een bedrag van ongeveer 255 miljoen dollar; de VS en andere landen mogen graan aan Spanje blijven leveren; wat de Europese Commissie nog met stelligheid had afgewezen - een herziening van het Portugese toetredingsverdrag - werd toch geaccepteerd.
Het compromis maakte twee dingen duidelijk. Ten eerste, beide partijen realiseren zich dat een regelrechte handelsoorlog catastrofale gevolgen zou hebben; de wederzijdse ‘vergeldingsmaatregelen’ betroffen een handelsvolume van meer dan een miljard dollar; en ten tweede: de gebezigde retoriek was vooral bestemd voor het thuisfront. Wel namen de dreigementen in dit geval dusdanige proporties aan dat ook ervaren diplomaten in Brussel het ergste vreesden. Het was nl. het eerste conflict sinds het aantreden van het nieuwe, in november 1986 gekozen ‘protectionistische’ Amerikaanse Congres, terwijl ook de EG een vastberaden indruk bij haar eigen mensen wenste te maken. Enig theatraal vertoon was nodig om de ernst van de toestand tot iedereen te laten doordringen.
De VS zijn uit de meeste recente geschillen als overwinnaars te voorschijn gekomen, al hebben ook zij enige toegevingen moeten doen. Zij waren steeds de eersten om een crisis te signaleren en met vergelding te dreigen. En dat wierp vruchten af. Het recente compromis garandeert nog niet dat een handelsoorlog voorgoed uitgesloten is. Enkele fundamentele problemen werden er geenszins door opgelost: het Amerikaanse handelstekort, voor 1986 geschat op 170 miljard dollar, en de Amerikaanse ergernis over
| |
| |
de subsidiëring van de Europese landbouw. Nog nijpender allicht is het sociale probleem in de agrarische wereld: vorig jaar gingen in de VS nog eens ruim 100.000 boerenbedrijven failliet en het totale bedrag van de landbouwersschulden bij de banken wordt geschat op 22 miljard dollar. Dit sociale probleem rijst mutatis mutandis ook in de Europese landbouw: als de produktie niet verminderd wordt, wordt honderdduizenden kleine boeren het leven onmogelijk gemaakt.
Wat Europa thans als dringend en noodzakelijk beleid overweegt, wordt door de VS reeds op grote schaal in praktijk gebracht of ten minste geprobeerd. Controle van de produktie was altijd al een belangrijk element in hun landbouwbeleid. De huidige situatie - graanoverschotten en onvoldoende afzetmarkten - vertoont enige gelijkenis met die van de jaren 50. De Amerikaanse overheid reageerde in 1954 met een wet op de voedselhulp én een reeks maatregelen om de graanproduktie te beperken: tussen het begin van de jaren 50 en 1970 werd ongeveer 10 miljoen hectare landbouwgrond uit de produktie genomen. In dezelfde periode steeg de graanexport van 8 naar 20 miljoen ton. Dank zij de slinkende graanvoorraden, het actieve overheidsbeleid ter bevordering van de afzetmogelijkheden, de aanpassing van het aanbod en compenserende financiële maatregelen konden de Amerikaanse boeren hun graanproduktie opvoeren en hun inkomen verhogen. In de jaren 70 steeg de Amerikaanse graanproduktie van 40 tot 70 miljoen ton. Omdat de wereldmarkt deze hoeveelheden aankon en de prijzen bleven stijgen, leverde dat toen nog geen problemen op. De overheid ging zich dan ook steeds minder met de graansector bemoeien. Vanaf het begin van de jaren 80 liep het echter mis. In tegenstelling met de prognoses nam de vraag op de wereldmarkt niet verder toe en raakte ze gestabiliseerd om en bij 100 miljoen ton. Mede door de toegenomen concurrentie van andere graanexporteurs werd de Amerikaanse export in enkele jaren tijds gehalveerd. De klap op de vuurpijl was de forse daling van de graanprijzen zowel op de wereldmarkt als op de binnenlandse markt. De overheid zag zich gedwongen tot financiële steunmaatregelen voor de boeren, maar die volstonden niet om een verdere daling van hun inkomen te verhinderen. Misleid door de optimistische voorspellingen van de jaren 70 hadden velen van hen bij de banken grote bedragen geleend: door deze ‘misplaatste’ investeringen in
financiële moeilijkheden geraakt, gingen zij over de kop. De verzwakte Amerikaanse concurrentiepositie leidde vanaf 1983 tot een steeds sterkere bemoeienis van de overheid met de graansector: toekenning van exportkredieten, uitbreiding van de voedselhulp, lancering van export bevorderende programma's. De steun aan de graansector liep snel op tot tientallen miljarden dollar. Ondanks de stijgende be- | |
| |
grotingstekorten werd in 1985 voor de volgende drie jaar 53 miljard dollar uitgetrokken voor binnenlandse steunprogramma's en nog eens 20 miljard voor exportbevordering en voedselhulp. Zoveel is intussen duidelijk geworden: gezien de nog steeds toenemende gemiddelde graanopbrengst per hectare lijkt het uit-produktie-nemen van landbouwgronden als maatregel niet te volstaan. Het opleggen van produktiequota lijkt de enige manier te zijn om aan de structurele overschotten een einde te maken. Het is echter zeer de vraag of de Reagan-regering tot een dergelijke drastische ingreep bereid is.
In november 1988 wordt een nieuwe Amerikaanse president gekozen. Aangezien de verkiezingscampagnes zich vooral in de agrarische gebieden zullen afspelen, zullen de handelsproblemen tussen de VS en de EG nog wel niet uit de wereld zijn. Intussen hebben twee Democratische senatoren, Harkin en Gephardt, een wet voorgesteld die het gezinsbedrijf zou moeten redden, maar wel zo dat tegelijk een einde wordt gemaakt aan de produktie van overschotten en meteen aan de handelsconflicten met de EG. De VS, de EG en andere producenten zouden hun export moeten beperken zodat de prijzen weer tot een normaal geacht niveau kunnen stijgen. De senatoren gunnen de regering negen maand om hierover met de handelspartners een akkoord te bereiken. Komt dat akkoord er niet, dan mag Washington overgaan tot dumping.
| |
Graanproduktie en -import in het Middellandse Zeegebied
Sinds het einde van de jaren 50 is de graanimport nergens zo snel gegroeid als in het gebied van de Middellandse Zee, het Arabisch schiereiland en de landen om de Perzische Golf inbegrepen. In 1984 en 1985 ging het om een totaal van 25 miljoen ton, een kwart van alle op de wereldmarkt verhandeld graan. Bepalend voor deze evolutie waren: de demografie, het klimaat en de bodemgesteldheid in het gebied, de ongunstige prijsverhoudingen, de starre landbouwstructuren én de voor de landbouw rampzalige gevolgen van de gigantische opbrengsten van de aardolie. Op dit moment kunnen de Maghreblanden slechts voor 20% in de eigen vraag voorzien; het Midden-Oosten voor 60%. Terwijl de landen ten zuiden van de Middellandse Zee hun netto-graanimport zagen stijgen, deed zich ten noorden een tegengestelde ontwikkeling voor. Hier - van Portugal tot Turkije - is de eigen graanproduktie sinds de jaren 60 zo toegenomen dat ze - met uitzondering van Italië en Portugal - geheel in eigen behoeften kunnen
| |
| |
voorzien of zelfs een graanoverschot hebben (Frankrijk en sommige jaren ook Turkije).
De interessante afzetmogelijkheden in deze regio wakkeren de concurrentie tussen de graanexporterende landen aan: politieke spanningen en militaire conflicten voegen daar nog een extra dimensie aan toe. Egypte is een van de landen waar de concurrentie het hevigst woedt: toen de VS van 1968 tot 1973 een graanembargo tegen Egypte afkondigde, zagen de EG en Australië de kans schoon om een aanzienlijk deel van deze markt te veroveren. Sinds 1973 is Amerika weer de grote importeur, maar dan wel dank zij een reeks voorkeurbehandelingen en een forse toename van de voedselhulp. Om politieke redenen gingen Irak en Iran verloren als afzetgebieden voor het Amerikaanse graan. In dit geval werd het gat in de markt niet door de EG, maar door Canada, Australië en Argentinië opgevuld. Landen met een radicaal Arabisch regime als Syrië en Libië komen evenmin in aanmerking voor Amerikaanse leveringen: zij importeren hoofdzakelijk uit de EG, Syrië ook uit Canada. Australië heeft in het Midden-Oosten vaste voet aan de grond gekregen. Het is vrijwel de enige graanleverancier van Koeweit en de andere kleine Golfstaten, heeft het grootste marktaandeel in Saoedi-Arabië, Noord- en Zuid-Yemen en is nadrukkelijk aanwezig in Iran, Irak en Egypte.
De Amerikanen schijnen vastbesloten hun positie op de wereldmarkt te heroveren. De Westeuropese markt is voor hen gesloten, de vraag van de SU en China vertoont van jaar tot jaar grote schommelingen, de nieuwe Aziatische markt is vooralsnog van weinig betekenis, Zuid-Amerika en het gebied van de Stille Oceaan vormen de natuurlijke afzetmarkten van Argentinië en Australië. Alleen het Middellandse Zeegebied biedt nog expansiemogelijkheden voor de Amerikaanse graanexport: de strijd om deze markt zal vooral uitgevochten worden met de EG, die deze regio als haar natuurlijk achterland beschouwt. De aanzet daartoe werd reeds gegeven toen de VS grote hoeveelheden graan op de Egyptische markt dumpten. Of een Europees-Amerikaanse graanoorlog de graanvoorziening van de landen om de Middelandse Zee ten goede zal komen, blijft een hoogst twijfelachtige vraag.
| |
De Sovjetunie als graanimporteur
De SU behoort tot de grootste graanimporterende landen ter wereld: in 1986 werd de import op 16 miljoen ton geraamd, de SU neemt ongeveer 20% van alle verhandeld graan af. Geen wonder dat de ontwikkeling van
| |
| |
de landbouw in de SU door Westerse graanhandelaars nauwlettend wordt gevolgd. Zal Gorbatsjov erin slagen de binnenlandse graanproduktie zodanig op te drijven dat grootscheepse graanimporten overbodig worden? Voorspellingen daaromtrent zijn moeilijk te maken, maar enkele algemene bemerkingen zijn hier wel op hun plaats. Veel zal afhangen van de vraag of men het grote waterbouwkundige project - de aftapping van de grote rivieren in West-Siberië ten behoeve van irrigatiewerken in Centraal-Azië - zal kunnen realiseren. Het is nl. zo dat ongeveer 2/3 van de totale graanoogst afkomstig is van de steppegebieden in Zuid-Rusland, Zuidwest-Siberië en het in politiek opzicht onrustige Noord-Kazakstan, allemaal gebieden waar periodiek optredende droogte de oogst gevoelig kan schaden. Maar waterschaarste is niet de enige oorzaak van het graantekort in de SU: door stimulering van de vleesconsumptie is nu ook de vraag naar graan voor de veeteelt sterk gestegen. Moskou probeert nu met allerlei middelen de produktie van tarwe, maïs en andere granen op te voeren. Het streefdoel is een produktie van 250 miljoen ton in 1990. Maar al met al blijft de SU erg afhankelijk van de klimatologische omstandigheden.
In de nabije toekomst zal de SU dus wel op de wereldmarkt aangewezen blijven. De Europees-Amerikaanse handelsconcurrentie biedt uitstekende mogelijkheden om beide leveranciers tegen elkaar uit te spelen. En de SU heeft nog andere troeven: het staatsmonopolie op de buitenlandse handel, de beperkte wetenschap van het Westen omtrent de werkelijke omvang van de graanoogsten en -voorraden in de SU, en de bereidheid van de Westerse graanexporteurs om genoegen te nemen met extra lage prijzen ten einde de concurrenten de loef af te steken. Het Amerikaanse graanembargo van 1980 heeft de positie van de VS ernstig geschaad. Vanaf dat moment tracht de SU haar afhankelijkheid van één enkele importeur te verminderen. Een belangrijke rol zou, met verloop van tijd, ook de overweging kunnen spelen dat de SU voor haar export-inkomsten grotendeels rekent op haar energieproduktie en daarvan is West-Europa de voornaamste klant. Op korte termijn echter lijkt voor de SU een opportunistisch graanaankoopbeleid het meest voor de hand te liggen.
| |
Bij wijze van conclusie
Niets wijst erop dat er op korte termijn een einde zal komen aan de structurele landbouwoverschotten in de OESO-landen. Volgens voorlopige cijfers bereikte de graanproduktie in 1986 opnieuw een heel hoog peil en vertoonde de produktie van suikerbieten, groenten en
| |
| |
lichte daling. Ondanks beperkende maatregelen ging de melkproduktie in de VS weer omhoog en bleef de EG opgescheept met grote voorraden onverkoopbare zuivelprodukten. Tegenover dit groeiend aanbod staat de verminderde vraag naar landbouwprodukten op de wereldmarkt. In de OESO-landen heeft de voedselconsumptie per hoofd van de bevolking het verzadigingspunt bereikt, zodat verdere groei daar praktisch uitgesloten is. Bovendien hebben de lage economische groei, de hoge werkloosheid én veranderde eetgewoonten de voedselconsumptie in de OESO-landen negatief beïnvloed. Maar ook buiten het OESO-gebied is de vraag naar haar landbouwprodukten afgenomen: vele ontwikkelingslanden hebben hun voedselimport uit de OESO-landen ingekrompen ten gevolge van hun slechte economische situatie of hun hoge buitenlandse schuldenlast. Daar komt nog bij dat de agrarische produktie in een aantal ontwikkelingslanden (India b.v.) zo sterk gestegen is dat zij niet langer op import aangewezen zijn.
Dit alles heeft natuurlijk zijn weerslag op de internationale handel. Onverkoopbare graanoverschotten moesten opgeslagen worden en dit had dan weer een neerwaartse druk op de prijzen, ook van zuivel, suiker en vlees tot gevolg, al moeten we vermelden dat de situatie van land tot land en van produkt tot produkt verschilt. Tegelijk werden agressievere verkoopmethodes aangewend om een zo groot mogelijk deel van de overschotten alsnog op de wereldmarkt te slijten, wat dan weer leidde tot nog meer spanningen in het internationale handelsverkeer. Een bijkomende bron van onenigheid was de tijdelijke overwaardering van de Amerikaanse dollar die de Amerikaanse landbouwexport grote schade toebracht en in het Amerikaanse Congres de roep om protectionistische maatregelen steeds luider deed worden.
Wat men echter vooral niet mag vergeten is dat het verstoorde evenwicht tussen vraag en aanbod op de landbouwmarkt verstrekkende gevolgen heeft voor zowel de boeren als de hele samenleving. De boeren krijgen voor hun produkten lagere prijzen, zien ondanks alle produktiviteitsstijgingen hun inkomen dalen en hun schulden toenemen. Met name in landen waar nog een relatief groot deel van de beroepsbevolking bij de landbouw betrokken is, leidt deze evolutie in de regel tot een sterke afvloeiing van arbeidskrachten in de agrarische sector, die onvoldoende door andere sectoren opgevangen kunnen worden. Maar de landbouwoverschotten kosten ook de nationale overheden veel geld, juist in een tijd waar vele van hen met gigantische begrotingsproblemen te maken hebben. Zolang hier korte termijn-overwegingen blijven overheersen, zal de situatie niet verbeteren: ‘dank zij’ nog verder doorgedreven technologische ontwikkelingen
| |
| |
worden in de landbouw immers nog steeds verdere produktiviteitsstijgingen verwacht! Een structurele hervorming van de landbouweconomie kan alleen met succes gerealiseerd worden door een samenhangend lange termijn-beleid op nationaal en coördinatie op internationaal niveau.
Onder de steeds zwaardere druk van de omstandigheden is de politieke wil om het probleem van de structurele overproduktie aan te pakken, de afgelopen maanden onmiskenbaar toegenomen. De tijd lijkt rijp te zijn voor internationale afspraken, waardoor de hoge kosten van het landbouwbeleid weer kunnen dalen en het gevaar van groeiend protectionisme en handelsconflicten kan worden afgeremd. Het probleem is wel dat de regeringen liever andermans fouten bekritiseren dan de hand in eigen boezem te steken. Wat thans op het spel staat is de liberale economische orde die sinds de Tweede Wereldoorlog zo'n belangrijke bijdrage tot welvaart en vrede geleverd heet te hebben.
|
|