Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 818]
| |
Igor Severjanin
| |
[pagina 819]
| |
‘Hoe mooi, hoe fris zullen de rozen zijn
Die door mijn land op mijn graf worden gelegd!’
Hij schreef ze in Estland, waar hij van 1918 tot aan zijn dood in 1941 als ‘datsjnik’ verbleef. Hij heeft zich altijd beschouwd als iemand die daar op een buitenverblijf te gast was, niet als een emigrant, al was Estland in die tijd een onafhankelijk land. Die vrijwillige ballingschap moet hem zwaar gevallen zijn. In de jaren 1912-1918 genoot hij immers in Rusland de populariteit van een filmsterGa naar voetnoot2. Zijn eerste dichtbundel, Donkerkokende Bokaal (1913), was een weergaloos succes. Samen met andere dichters, o.m. Majakovskij, maakte hij tournees door heel het land. Een van zijn optredens werd door Rozjdestvenskij ooit als volgt beschreven: ‘De dichter verscheen op de scène in een lange zwarte gecentreerde jas. Kaarsrecht, lang smal gezicht, hooghartig neerkijkend op zijn publiek, schudde hij af en toe de zwarte krullen van zijn voorhoofd. Met een orchidee in het knoopsgat of een witte lelie in de hand, hypnotiseerde hij zeer vlug het publiek met zijn diepe stem, waarmee hij zijn “poèza's” eerder zong dan reciteerde’. Ook na zijn emigratie hield Severjanin nog ‘poèzo-concerten’. Hij toerde door Estland, Polen, Duitsland, Frankrijk, Bulgarije, Roemenië en Joegoslavië. Maar het succes van deze recitals voor emigranten moet slechts als een verre echo van het verleden geklonken hebben. Telkens keerde hij naar zijn tweede vaderland, Estland, terug. Daar leefde hij in een natuurkader dat hem lief was, een bosrijke omgeving met veel water. Maar gelukkig was hij niet. Aan Irina Odoevtseva vertelde hij ooit: ‘Het is verschrikkelijk als je het bedenkt. Ik leef op de kosten van een Estlands visser. Alleen omdat ik met zijn dochter getrouwd ben. Ik ben geen beroemd dichter voor hem, maar een gentleman, een aristocraat, de zoon van een officier. Daarom geeft hij me te eten. Dat streelt zijn ijdelheid. En ik vis. Ik lees mijn gedichten voor aan het riet en de waterlelies. Er is verder niemand. Een provincienest, boeren. 's Nachts hou ik ervan om in een bootje te gaan zitten en dan vaar ik naar het midden van de rivier. De sterren weerkaatsen in het water, het riet ruist zo ritmisch, zo melodieus ter begeleiding van mijn gedichten. Ik lees en hoor mijn eigen stem en ween. Het begint erop te lijken alsof ik niet aan het lezen ben maar slechts aan het luisteren naar de “hemelse harmonieuze koren”. En dan komt mijn ziel bijna tot rust...’ Severjanin schreef vooral lyrische poëzie. Daarnaast omvat zijn werk vijf romans in versvorm, waarvan drie autobiografisch en enkele kleine drama's; hij maakte zich ook verdienstelijk als vertaler vooral van Estlandse | |
[pagina 820]
| |
poëzie. De natuur, liefde en religie zijn zijn voornaamste onderwerpen, politiek en wetenschap interesseerden hem nauwelijks. Zijn gedachtenwereld is uiteraard debet aan zijn cultureel erfgoed. ‘Typisch Russische’ thema's lopen als een rode draad door zijn werk: de zin van het lijden, vergiffenis, medelijden en deernis met al wat lijdt (een Dostojevskiaans aandoend gedicht, In het park weende een meisje, beschrijft b.v. een kind dat weent om een zwaluw die zijn poot gebroken heeft). Poëzietechnisch werkte hij vernieuwend. De manier waarop hij met het metrum speelt maakt zijn poëzie tot muziekGa naar voetnoot3. In de ontwikkeling van het Russisch rijm heeft hij baanbrekend werk verricht: veelvuldig gebruik van assonanten, occasioneel gebruik van zeldzame rijmsoorten zoals de dissonant, het heterosyllabisch en samengesteld rijm. Hij intensifieerde opnieuw het gebruik van het ‘genre’ in de poëzie: naast de bestaande vormgebonden genres (zoals het sonnet) maakte hij er nieuwe (b.v. het minjonet, een variant van het bestaande triolet) en niet-vormgebonden gedichten gaf hij een nieuwe benaming. Wat hem vooral bekend en in sommiger ogen berucht maakte waren zijn neologismen. Het meest bekende daarvan is poèza voor gedicht (het gebruikelijke Russische woord is stichotvorenie)Ga naar voetnoot4. Wat ons hier echter vooral interesseert is Severjanins vertrouwdheid met België en de Franstalige dichters Maeterlinck en Verhaeren. | |
Severjanin en BelgiëLeve België, -! Severjanins belangstelling voor België werd waarschijnlijk gewekt door de opvoering van Maeterlincks L'oiseau bleu in Moskou in 1908, de allereerste opvoering van dit later beroemd geworden stuk. Severjanin was immers een groot toneelliefhebber. Datzelfde jaar verschijnt Maeterlinck voor het eerst in Severjanins poëzie. Een van zijn gedichten, Vergiftigde Mond, geeft hij het motto mee: ‘Ziehier de enige kus die ik je kan geven’, Voici le seul baiser que je puisse te donner, een regel uit Maeterlincks toneelstuk Monna Vanna. | |
[pagina 821]
| |
Zijn sympathie voor België zal echter pas goed ontluiken tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zag hij daarin een analogie met het hem zo dierbare Estland dat als kleine natie ook voortdurend te kampen had met buitenlandse agressie? In 1915 wijdt hij een gedicht aan het in het oorlogsgeweld tot zinken gebrachte passagiersschip Geest van de Finse Golf. Zoals de legende wil dat bij het vergaan van de Titanic een orkest ‘Nader tot u, mijn God’ speelde, was er toen een orkest dat het Belgische volkslied ten gehore bracht: ‘En het orkest speelt de “Brabançonne” Maar laat ik iets nader ingaan op Severjanins verhouding tot Maeterlinck en Verhaeren. Aan ieder van hen heeft hij een sonnet gewijd. | |
MaeterlinckSeverjanins belangstelling voor Maeterlinck is niet verwonderlijk. Hij behoorde zelf tot het Futurisme - hij introduceerde de term in de Russische literatuur - maar zijn poëzie wortelt sterk in die van de generatie vóór hem, de symbolisten; Maeterlinck, de symbolistische dichter, dramaturg en prozaschrijver, moet hem dus wel aangesproken hebben. Na het net vermelde, ook qua sfeer Maeterlinckiaanse gedicht Vergiftigde Mond (1908, dat hij een ‘novelle’ noemt) met de regel uit Monna Vanna, verschijnt in 1914 Poëzie over België, waarin naar L'oiseau bleu en La princesse Maleine wordt verwezen: ‘O België, blauwe vogel met de ogen van prinses Maleine!’ In Associatie, 1918, lezen we: ‘Er flitste blauwig op crèmig kleed
Een pelerientje om de hoek
't Verband met Maeterlinck was zo gesmeed:
De Blauwe Vogel, naar 't Geluk op zoek’.
In 1919 schrijft hij het gedicht Zeefee (letterlijke vertaling van het neologisme ‘Morefeja’), dat een allusie op Monna Vanna bevat. In 1926 wijdt hij een volledig sonnet aan Maeterlinck, en in 1928 refereert hij in het gedicht Tijdens lege dagen aan Aglavaine et Sélysette. Het Maeterlinck-sonnet komt voor in de bundel Medaljony, een verzameling ‘portretten’ van een internationaal gezelschap van dichters, auteurs en componisten, alle in sonnetvorm. De openingszin ‘In de aardse lichamen is er een bovenaardse ziel’ raakt meteen de kern van het symbolistisch | |
[pagina 822]
| |
denken: achter de waarneembare werkelijkheid manifesteert zich een andere werkelijkheid. De aardse lichamen zijn hier doof en blind, maar in hun blindheid kunnen ze ziende zijn en in hun doofheid fijnhorig: ze horen zelfs het sidderen van een vlieg die, zoals zij, uiteindelijk in kleverige gevangenschap terechtkomt. Aan een vertaling van het sonnet wil ik me hier niet wagen. Ik vermeld slechts enkele sleutelwoorden die de sfeer van Maeterlincks poëzie en dramatisch werk oproepen: ‘loomheid’, ‘verontrustend’, ‘stervende niet-levenden’, ‘de witte wimpers van Maleine’. En een van Maeterlincks belangrijkste thema's, het Noodlot, wordt hier vertaald in het beeld van de ‘kleverige gevangenschap’ waarin de vlieg gevangen raakt. Is dit beeld een allusie op Maeterlincks prozawerk over insekten, La vie des abeilles? Het beeld van de bij komt inderdaad voor in Vergiftigde Mond. De setting van deze ‘novelle’ is erg Maeterlinckiaans: een winters maanverdroomd bos, een aquarel gelijk; een treincoupé waarin zij en hij elkaar na zeven jaar vijandschap opnieuw ontmoeten; de stilte en het opnieuw tot elkaar komen... ‘De naakte takken in de ramen voorspelden de komst van de naakte Waarheid, die tot de twee harten kwam met een weemoedig-zware tred’. Ook hier is het noodlot onafwendbaar. Hij drukt zich tegen haar aan zoals een bij tegen de satijnen bloemenkroon, maar de nectar zal tenslotte vergiftigd blijken te zijn. Dood door vergiftiging komt ook voor in La princesse Maleine, niet echter in Monna Vanna, waarnaar het motto van het gedicht verwijst. Dit laatste stuk vertelt de geschiedenis van Prinzivalle die Pisa belegert en de stad uiteindelijk alleen wil sparen als de heer van Pisa hem voor één nacht zijn vrouw Vanna ter beschikking wil stellen. Zij moet in het donker naar hem toekomen, alleen en naakt onder haar mantel. Dan echter herkennen Prinzivalle en Vanna elkaar als vroegere jeugdvrienden. Er gebeurt de heroïsch zich opofferende Vanna niets. Als zij zich bij dageraad opmaken om samen naar de stad terug te keren, drukt Vanna Prinzivalle een kuise kus op het voorhoofd: ‘Voici le seul baiser que je puisse te donner’. Vanna's naaktheid vinden we terug in het gedicht Zeefee: ‘Je giet het flesje verbena dat ik voor je gekocht heb in het bad en met je tedergefronste wenkbrauwen lijk je net Monna Vanna, waarheidslievend en heroïsch’. Twintig jaar na zijn eerste Maeterlinck-referentie (de bewondering beklijft) verwijst Severjanin in zijn gedicht Tijdens lege dagen (1928) naar | |
[pagina 823]
| |
Aglavaine et Sélysette, het verhaal van Sélysette die zelfmoord pleegt om haar man het volmaakte geluk met Aglavaine te laten beleven. Het gedicht komt voor in de bundel Klassieke Rozen, waaruit ook het epitaaf op Severjanins graf werd gehaald, en beschrijft hoe het soms plots gebeurt dat de dagen leeg schijnen (Severjanin verblijft op dat ogenblik al tien jaar in de emigratie). Dan klapt hij de boeken dicht en loopt zonder te rusten 30 verst, meer dan 45 km, door het bos naar het klooster. En door het bos lopend ‘Droom ik van Maeterlincks Aglavaine
en word ik gekweld door Sélysette...’
Terwijl voor Maeterlinck de Blauwe Vogel de metafoor voor het geluk was, zag hij in Aglavaine et Sélysette de Liefde als een arend in een kooi. Ook Severjanin gebruikt vaak de arend als metafoor. In de epiloog van zijn eerste bundel ziet hij ook zichzelf als een arendGa naar voetnoot5: ‘Ik heb de literatuur onderworpen!
Ik heb, in mijn vlucht een arend gelijkend,
donderend de troon bestegen!’.
Nog overmoediger klinkt het openingsvers van de epiloog, het zo vaak door critici geciteerde: ‘Ik, het genie Igor-Severjanin’ | |
VerhaerenVerhaeren schijnt Severjanin iets minder aangesproken te hebben dan Maeterlinck. Hij vermeldt hem in het oorlogsgedicht Poëzie over België (1914) en het vredesgedicht Locarno (1925). In dit laatste, dat gewijd is aan de Verdragen van Locarno, waarin Duitsland, België, Frankrijk, Groot-Brittanië en Italië voor een korte tijd de vrede in Europa regelden, noemt Severjanin België het land van Verhaeren. Daarmee verkeerde de Vlaams-Belgische dichter in illuster gezelschap: Frankrijk, Italië en Groot-Brittanië worden resp. aangeduid als het land van Hugo, Dante en Shakespeare. Maar Severjanins voornaamste hulde aan Verhaeren was het sonnet dat hij in 1916 aan hem wijdde: Bij de dood van Verhaeren. | |
[pagina 824]
| |
Bij het uitbreken van de oorlog in 1914 vluchtte Verhaeren naar Frankrijk, waar hij in verschillende steden voordrachten hield om steun voor zijn vaderland te winnen. Na zo'n voordracht verongelukte hij in november 1916 in het station van Rouen. Het lijkt wel of Severjanin dacht dat daarbij kwaad opzet in het spel was. In het laatste terzet verklaart hij niet te begrijpen waarom hij die de Cultuur zo liefhad nu door haar vermoord werd. De eerste strofe luidt: ‘Het ritme van de dans der monsterlijkheid
weerklinkt opnieuw door listige beraming:
Onschuldig België, beroofd van veld en vrijheid,
nu ben je ook beroofd van een groot Vlaming’.
| |
Belgische stedenIn Poëzie over België komt de volgende strofe voor: ‘Toverfee! Goudbestoven
Is je stedencarrousel.
Onder Verhaerens strofen
Draait en kant-elt Bruxelles’.
‘Kroezja, kroezjeveet Brjoisselj’. Kroezja is het gerundium tegenwoordige tijd van kroezjitj, ronddraaien; kroezjeveet is de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van het neologisme kroezjevetj dat Severjanin creëert op basis van het substantief kroezjevo, kant, en dat betekent: het uitzicht van kant aannemen. De woordspeling laat zien dat Severjanin vertrouwd was met ons beroemde hoofdstedelijk handwerk. Oostende was hem bekend vanwege zijn oesters. Hij was trouwens een echte gourmet, die heel lyrisch kon zijn over tafelgeneugten. In het gedicht ‘In het restaurant’ (1911) zegt hij tegen de kelner: ‘Breng me oesters uit Oostende
En steur uit Tsjerepovets’.
En nog eens, in oktober 1914, als hij hoort van ‘de vlucht van het volk naar Oostende’, roemt hij ‘de stad van de vermaarde oesters en de asblonde duinen’. In dezelfde maand brengt hij hulde aan het felle verzet van Luik tegen de binnenvallende Duitsers. De slag om Luik, van 4 tot 16 augustus, vertraagde de Duitse opmars maar was tenslotte vergeefs: ‘En Luik is gevallen, en de Seine nabij’. | |
[pagina 825]
| |
Nog altijd in dat oorlogsjaar memoreert hij de verwoesting van Leuven: ‘We kunnen en willen niet geloven dat lazuren Leuven
in het projectielengespetter platgebrand werd’.
Waarschijnlijk nog met deze oorlogservaring voor ogen schrijft hij in 1919 in een rondo: ‘Verbena, als een zeegolf van moiré
Beroezend, triester toch dan Leuven,
omvatte me in haar melancholie
Verbena’.
Het rondo komt voor in de bundel die de naam draagt van deze geurige plant. De naam van de plant ‘Victoria Regia’ is de titel van de bundel waarin België als slachtoffer van de oorlog het meeste aan bod komt. In het gedicht Victoria Regia uit deze bundel fungeert deze exotische waterlelie als een sublieme metafoor. Het is een plant, afkomstig uit het Amazonegebied, die met haar enorme afmetingen en zeldzame bloei de trots is van onze nationale plantentuin in Meise. Severjanin kende allicht Meise niet. Wij kenden waarschijnlijk Severjanin nog niet. Hopelijk kan dit artikel iets bijdragen tot een late ‘ontmoeting’. ‘Onze ontmoeting is een Victoria Regia:
zelden, zelden in bloei...
Voor en na is het leven slechts elegia,
hoop in dromen geboeid’.
|
|