Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 745]
| |
ForumMensenrechten in de kerk:
| |
[pagina 746]
| |
genuanceerd geformuleerd, toegekend. Zo zijn er onder meer het recht op geloofsbegeleiding, de vrije keuze van een levensstaat, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting aangaande kerkelijke aangelegenheden tegenover pastores, het recht op vrij onderzoek en, onder bepaalde voorwaarden op de vrije communicatie van de daaruit voortvloeiende bevindingen. Ook het recht op een correct proces en het legaliteitsbeginsel (geen straf zonder wettekst) worden voortaan binnenkerkelijk erkend. Zeker, de formulering van bepaalde grondrechten geschiedt met een bij wijlen angstvallige terughoudendheid. Allerlei voorwaarden en restricties worden ingebouwd. Men moet niet alleen rekening houden met de handhaving van de kerkelijke communio, maar ook met tal van canon per canon verschillende factoren, zoals de eerbied jegens oversten, de eigen staat en levensomstandigheden, de nodige voorzichtigheid of de persoonlijke competentie. Kwalijk lijkt mij vooral de in het dossier van Rechtvaardigheid en Vrede onderbelichte canon 223 § 2 die het kerkelijk gezag de bevoegdheid verleent om, omwille van het algemeen welzijn van de kerk, de uitoefening van de rechten die de christen gelovigen eigen zijn, te regelen. Maar ondanks deze schaduwzijden is de balans wat de formulering van de grondrechten betreft toch nog overwegend positief. De kerk mist misschien wat onbevangenheid in haar omgang met binnenkerkelijke grondrechten en ze wil zich via een defensieve formulering maximaal indekken tegenover allerlei mogelijke excessen. Maar heel wat goede wil is toch wel waarneembaar. Problemen rijzen echter wanneer men een onderzoek instelt naar de afdwingbaarheid van deze op zichzelf verfrissende rechtsregels. Het is trouwens op deze afdwingbaarheid dat het aankomt. Met regels die misschien vervoerend mooi zijn geformuleerd, maar niet hard kunnen worden gemaakt, komt men niet vooruit. Het is precies hier dat de zaken moeilijk liggen. De gezagsuitoefening in de kerk is bijzonder monolitisch. Van een scheiding van de drie traditionele machten (wetgevende, uitvoerende, rechtsprekende) in de lijn van Montesquieu en de hedendaagse westerse demoeratieën is in de verste verte geen sprake. Maar ook een minder fundamentele gezagssplitsing met een gewaarborgde onafhankelijkheid van de rechterlijke macht blijft in de kerk een utopie. De kerkelijke overheid die zich zou schikken naar uitspraken van een onafhankelijke rechtbank: men kan het zich vooralsnog niet inbeelden. Er is binnen de kerk zoveel dat zich daartegen verzet: haar specifieke aard, het feit dat de waarheid één is, de diep ingewortelde angst voor processen. Het plaatsvinden van processen wijst al op wantrouwen, zo redeneert men vaak, en precies dat wantrouwen is binnen de broederlijke sfeer van de kerk geheel en al ongepast. Dit lijkt mij evenwel een pijnlijke misvatting. Voorzeker schuilt in het installeren van een onafhankelijke rechterlijke macht een mogelijkheid tot controle. Bovendien wordt zo inderdaad de gedachte bevestigd dat fouten of vergissingen van gezagsdragers niet uitgesloten zijn. Maar per slot van rekening gaat het om wat men gestructureerd wantrouwen zou kunnen noemen, dat niet slaat op concrete personen, doch uitsluitend een algemene erkenning inhoudt van een mogelijke dwaling, van een mogelijk falen ook. Het feit dat men juridisch gezien niet verplicht is zijn lot blindelings in handen van de overheid te leggen, kan het reële wantrouwen alleen maar versterken, hoe paradoxaal dit moge klinken. De structured mogelijkheid tot wantrouwen en tot tegenspraak maakt een werkelijke want wederzijdse en evenwichtige vertrouwensrelatie een stuk waarschijnlijker. Men moet af van de gedachte dat achter elk proces gramschap en verbittering schuilt, dat men niet van mening kan verschillen met behoud van respect | |
[pagina 747]
| |
of liefde jegens de opponent. Het is belangrijk om stijlvol met kritiek te kunnen omgaan, het vergt een speciale levenscultuur met oog voor tolerantie en zin voor relativiteit. Pas wanneer men het proces accepteert als een middel om problemen efficiënt en correct uit de wereld te helpen, wat slechts mogelijk is indien de rechter onafhankelijk is, kan men komen tot een daadwerkelijke uitbouw en een reëel aanvaarden van de mensenrechten in de kerk. Princiepsverklaringen met rijke theologische basis en met zwier geformuleerd helpen niets wanneer via een onafhankelijk rechtsgeding hun concrete toepassing niet kan worden verkregen. Zeker wanneer in de verwoording van de mensenrechten open rechtsbegrippen voorkomen (zoals het communio-begrip en allerlei restrictieve termen), is de rol van een onafhankelijke rechtsinstantie cruciaal. Dit blijkt ook overduidelijk uit het dossier van Rechtvaardigheid en Vrede, en dit niet alleen bij de expliciete behandeling van net vraagstuk. Dat vrouwen en leken, maar ook priesters en bisschoppen niet altijd daadwerkelijk van bepaalde rechten kunnen genieten, is voor een belangrijk gedeelte het gevolg van de afwezigheid van een zelfstandige, onafhankelijke rechtsmacht. Moet dit werkelijk zo blijven? De waarheid is één, natuurlijk, en ook Jezus sprak niet met gespleten tong. De kerk is geen democratie...: al deze argumenten zijn bekend. Toch is het zeer de vraag of concentratie van de trias politica binnen eenzelfde gezagsinstantie op haar beurt niet historisch bepaald is. Ze is gegroeid en heeft gebloeid op tijdstippen dat ook op wereldlijk vlak gezagsspreiding meestal nog een verre utopie was. Tot daar een wat sombere gedachte. Slechts wanneer een onafhankelijke rechtsmacht de nodige speelruimte verwerft, kunnen de mensenrechten daadwerkelijk worden gegarandeerd, bestaan ze in hun uitwerking niet meer uitsluitend bij de gratie van welwillende gezagsdragers. Doch naast deze | |
[pagina 748]
| |
vaststelling in mineur kan t.a.v. de mensenrechten in de kerk iets anders worden geconstateerd, dat heel wat meer perspectieven biedt. Reeds in zijn inleiding tot het dossier Mensenrechten in de kerk onderstreept B.J. De Clercq dat de rechten niet kunnen worden losgehaakt van daaraan beantwoordende plichten. ‘De fundamentele rechten van elke mens houden corresponderende plichten van al zijn medemensen in (p. 2)’. Zulks zou erop wijzen dat mensenrechten in de kerk niet alleen een appèl richten tot de overheid om iedereen zoveel mogelijk zichzelf te laten zijn - wat dit laatste ook precies moge beduiden. Ook de andere gelovigen zijn bij het proces betrokken; iedereen is drager van rechten en plichten tegenover zijn medemens. Door het aankleven van deze stelling zet men, met een subtiele argeloosheid, een belangrijke stap die tot boeiende evoluties aanleiding kan geven. Vele Westerse staten aarzelen om de grondrechten niet alleen verticaal tegenover de staat, maar ook horizontaal tegenover de medeburgers toepasbaar te achten. In dat laatste geval doen grondrechten heel wat meer dan een vrije zone creëren, waar de overheid de burger gewoon met rust moet laten, een asielplaats dient te bieden. Horizontale werking impliceert daarentegen dat de grondrechten de hele maatschappij gaan doordesemen, een maatschappij die door het accepteren van b.v. vrije meningsuiting en gelijkheid groeit in openheid, tolerantie en fair play, vooral dit laatste is in zijn beide componenten een heerlijk woord. Het zou zonder meer schitterend zijn indien de kerk op dit vlak de weg zou kunnen wijzen. Haar aard (whatever it might be) en zending lenen er zich uitstekend toe. Pijnlijke situaties, vijandig wantrouwen en grimmige polarisatie zouden op die wijze geen kans meer krijgen. Deprimerende toestanden zoals het actuele kerkelijke klimaat in Nederland zouden ook via juridische bepalingen bestreden kunnen worden. Zeker, zelfs wanneer er onafhankelijke en integere rechtbanken zouden bestaan om op de horizontale werking van kerkelijke grondrechten toe te zien, zou de afdwingbaarheid van de genomen beslissingen in eerste instantie beperkt blijven. Maar de symboolwaarde ervan zou ongetwijfeld een enorm effect hebben. Fair play en tolerantie in de kerk blijven alzo geen utopie. Men kan aan het probleem van de mensenrechten in de kerk en het zeer gedegen dossier van de Commissie Rechtvaardigheid en Vrede (dat slechts een fantasieloze lay-out tegen heeft) nog heel wat meer aandacht besteden. Hopelijk geschiedt dit ook en rijst het besef dat de hunkering naar mensenrechten in de kerk niet is ingegeven door een weinig nobele en egoïstische neo-liberale reflex. Het gaat niet om goedkope eisen van de ik-maatschappij en haar verwende kindjes. De mensenrechten zijn integendeel noodzakelijk indien de kerk de hoop niet opgeeft om, ook vandaag, niet alleen jongeren maar zelfs vele en bovendien intelligente jongeren aan te spreken en om een stukje van het jeugdige idealisme dat nu naar de vier windstreken van het maatschappelijke spectrum uitdeint, ook binnen haar eigen schoot levend te zien worden. Zeker werkt een consequente aandacht voor de mensenrechten een ruimere verspreiding van misgrepen en dwalingen in de hand. De vrijheid van meningsuiting heeft een prijs, niets is gratis behalve de liefde. Ook het werken met de reële gelijkheid van alle gelovigen bouwt barrières af en schept onzekerheid voor de gevestigde gezagsstructuren. Wat zou er bij voorbeeld allemaal kunnen gebeuren wanneer theologisch geschoolde leken bij het beëindigen van hun studies niet alleen een universitair diploma, maar ook nog binnenkerkelijke aandacht zouden krijgen? Wat als hun stem ook mag weerklinken buiten de enge muren van een klaslokaal in Zulte of Zottegem? Het is maar een voorbeeld, een van de velen. | |
[pagina 749]
| |
Een consequente doorvoering van mensenrechten in de kerk brengt wellicht wat onrust met zich mee, maar boeiend is de gedachte zeker. Het zou heerlijk zijn mocht de kerk het aandurven een beetje gevaarlijk te leven. Dat dit binnen een sterk gecentraliseerd instituut slechts in beperkte mate mogelijk is, neemt niet weg dat het particuliere recht, zoals uitgewerkt in de Codex van 1983 talrijke openingen biedt, ook als men om kerkpolitieke of andere redenen verkiest voorzichtig te blijven. Rik Torfs | |
Het Marcinkus-schandaalIn de Corriere della Sera van 2 maart jl. vertelde Luigi Accattoli, de gerespecteerde redacteur-godsdienstzaken van de Milanese krant, een verhaal dat enig licht kan werpen op de affaire van het Vaticaanse bankschandaal. In de herfst van 1982, toen de eerste onthullingen over de banden van Aartsbisschop Paul Marcinkus, de directeur van het Instituut voor Religieuze Werken (IOR, de Vaticaanse bank), met Roberto Calvi en diens over de kop gegane Banco Ambrosiano publiek werden, riep Paus Joannes Paulus II zijn financiële topadviseurs samen en vroeg hun, ieder afzonderlijk en schriftelijk, te antwoorden op de vraag: ‘Bent u van oordeel dat Aartsbisschop Paul Marcinkus op een moreel onaanvaardbare wijze gehandeld heeft?’ De meerderheid was van oordeel dat dat niet het geval was. En dat was dat. Voortaan zou in het verweer tegen de aantijgingen de kaart van de Vaticaanse souvereiniteit gespeeld worden (de Italiaanse staat heeft niet het recht zich in deze zaak te mengen) en de samenwerking met het Italiaanse gerecht zou tot het stricte minimum worden beperkt. Maar dit was een meerderheidsopinie. Dat wil zeggen dat er in het Vaticaan ook mensen waren en zijn in wier ogen Marcinkus in 1982 al wel degelijk schuldig was. Een van hen is Kardinaal Agostino Casaroli. Hoe weet ik dat? Francesco Pazienza, de stergetuige in het Milanese proces dat de zaak van de Banco Ambrosiano onderzoekt, wist te vertellen dat Casaroli in het begin van 1981 de SISMI, de Italiaanse CIA, vroeg eens tot op de bodem uit te zoeken wat ze te weten konden komen over de relatie tussen Calvi en Marcinkus. Pazienza wist waar hij het over had, want hij werkte in die tijd voor de SISMI. Eén ding wordt uit dit verhaal alvast duidelijk: reeds in het begin van 1981 rook Casaroli lont. Hij besefte natuurlijk dat als hiervan iets naar buiten kwam, dit de kerk verschrikkelijk veel kwaad zou doen. Maar kún je zoiets geheim houden? Hij herinnerde me eens aan het oude gezegde: ‘In Rome is alles een mysterie, maar niets geheim’. Toen de Paus op 13 mei 1981 neergeschoten was, nam Casaroli de leiding over het Vaticaan waar. Van die positie wilde hij gebruik maken om eens en voorgoed klaarheid te scheppen in de affaire. Dat is hem echter niet gelukt. Terwijl de Paus in het Gemelli-ziekenhuis herstellende was, beging Marcinkus zijn laatste dwaasheid (het Romeinse jargon spreekt liever van ‘onvoorzichtigheid’). Calvi was op dat ogenblik voor zijn illegale transacties al berecht en tot vier jaar veroordeeld. Maar op 21 augustus 1981 leverde Marcinkus hem nog de ‘patronagebrieven’ waarmee hij de Banco Andino van Peru en de Ambrosiano Bank in Managua ervan kon overtuigen dat zij vertrouwen konden stellen in zijn lijst van door het Vaticaan gecontroleerde ondernemingen waarvan sommige alleen op papier bestonden. Het is op die | |
[pagina 750]
| |
grond dat tegen Marcinkus een arrestatiebevel werd uitgevaardigd en dat nu om zijn uitlevering wordt gevraagd. Samen met twee van zijn medewerkers, Luigi Mennini en Pellegrino de Stroebel, wordt hij beschuldigd van medeplichtigheid aan het frauduleuze bankroet van de Banco Ambrosiano. Het ziet ernaar uit dat dit in een openbare rechtzitting heel moeilijk te weerleggen zal zijn. Waarschijnlijk daarom geeft men er de voorkeur aan het experiment maar liever niet te wagen. Een jaar later, in de herfst van 1982, vond, zoals gezegd, de meerderheid van de Vaticaanse adviseurs nog altijd dat Marcinkus vrijuit ging. Maar meerderheden hebben niet altijd gelijk. Die van 1982 zou wel eens helemaal om kunnen slaan als ‘nieuwe feiten’ aan het licht komen. Welnu, na de lectuur van de 114 bladzijden tellende verklaring die Pazienza voor de rechtbank aflegde, heb ik de indruk dat deze genoeg nieuw bewijsmateriaal bevat om de hele zaak ten minste eens opnieuw te bekijken. Pazienza werd in de zomer van 1986 door de VS uitgeleverd aan Italië en daar van 24 juni tot 18 juli ondervraagd. Natuurlijk is hij een oplichter en wordt hij ook van het frauduleuze bankroet beschuldigd, maar ik zie niet in waarom hij in dit geval de waarheid niet zou spreken. Het Vaticaan wil nu doen geloven dat Pazienza niet half zo dicht bij de gebeurtenissen betrokken was als hij beweert, dat hij eigenlijk van heel weinig echt op de hoogte is, dat hij zijn eigen importantie opblaast. Dat is waarschijnlijk allemaal waar, maar het bewijst nog altijd niet dat hij liegt wat de kern van deze zaak betreft. Hoe dan ook, als Rome deze affaire in de doofpot stopt, of alleen maar de verdenking op zich laadt dat het dat wil doen, is dat een kwalijke zaak voor de kerk. Twee simpele principes zijn hier in het geding. Wie rechtvaardigheid predikt, moet zich zelf aan die rechtvaardigheid houden of laten zien dat hij ten minste probeert dat te doen. En, ten tweede, niemand staat boven de wet, ook een bisschop of een kardinaal niet. Voor dat principe zijn, zoals ons zo vaak is voorgehouden, mensen als Thomas More, de Lord Chancellor van Engeland, en Stanislas, de bisschop van Krakow, als martelaren gevallen onder koningen die meenden dat zij de wet naar hun hand konden zetten. Vooral de kerk zou zich aan het principe moeten houden: ‘Fiat justitia, ruat coelum’, rechtvaardigheid geschiede, al stort de hemel in. Ik kan me wel voorstellen waarom Paus Joannes Paulus nog altijd probeert het been stijf te houden. Ten eerste is dit de verdedigingslijn waarop men in 1982, zij het dan niet unaniem, besloot zich terug te trekken. Nu zou hij er publiek voor moeten uitkomen dat hij zich toen vergist heeft, dat Casaroli gelijk had. En daar heeft hij moeite mee. Daarnaast is er zijn natuurlijke sympathie voor Marcinkus, die van afkomst een Litouwer is: Polen en Litouwen hebben vier eeuwen lang samengehoord. Maar de voornaamste reden waarom Joannes Paulus het zo moeilijk heeft om in een rechtszaak als deze de waarheid toe te geven is van psychologische aard. Hij heeft het grootste deel van zijn leven doorgebracht onder een communistisch regime, waar uitvoerende en rechterlijke macht en mass media allemaal onder één hoedje speelden en iedere gelegenheid te baat namen om de kerk in diskrediet te brengen. Niet alleen brengt hij moeilijk waardering op voor een pers en een televisie die altijd maar speuren naar wat achter het nieuws verborgen blijft, maar hij kan zelfs moeilijk geloven dat de rechterlijke macht in Italië echt onafhankelijk is. Hij zoekt achter het optreden van de magistraten een of ander duister motief. Maar Casaroli zou hem kunnen verteilen dat Italië onder het fascisme hetzelfde regime gekend heeft als Polen: eenheid van uitvoerende en rechterlijke macht en dat de Italiaanse Constitutie in 1946 juist daarom de | |
[pagina 751]
| |
onafhankelijkheid van de rechterlijke macht duidelijk heeft vastgelegd. Er zijn halfslachtige pogingen geweest om de Milanese magistraten politieke motieven in de schoenen te schuiven: nu er verkiezingen op til zijn, zouden zij de Vaticaanse bank in een kwaad daglicht willen stellen om zo de Democrazia Cristiana in diskrediet te brengen. Maar eerlijk gezegd, dat zijn dingen die je doet als je aan het eind van je Latijn bent. Is het niet zo dat de Italiaanse christen-democraten (en alle katholieken in de wereld), meer nog dan de communisten, er belang bij hebben dat deze zaak helemaal in het reine wordt getrokken? De ironie van het geval wil dat deze hele affaire wel op een heel ongelegen tijdstip volop in de publiciteit kwam. Het Vaticaan verkeert al jarenlang in financiële moeilijkheden. Onlangs, op 20 maart jl., kwam - onder leiding van... Kard. Casaroli - de raad van vijftien kardinalen bijeen die voor die problemen een oplossing moet zoeken. De raad wil de St.-Pieterspenning, de jaarlijkse vrijwillige bijdrage van de gelovigen aan de H. Stoel, nieuw leven inblazen en van alle lokale kerken een extra inspanning vragen om de financiële put te helpen delgen. Aan alle bisschoppen zal een document worden gestuurd waarin de hachelijke situatie - een deficit van 56 miljoen dollar in 1986 - wordt uitgelegd. Maar als men blíjft zwijgen over de activiteiten van de directeur van het IOR, de Vaticaanse bank, rijst hier dan niet, op zijn zachtst gezegd, een probleem van geloofwaardigheid? Ga ik te ver als ik meen dat de manier waarop Rome deze affaire aanpakt als een testcase voor dit pontificaat kan worden beschouwd? Het effect van alle grote woorden, van alle veeltalige retoriek en de 33 pausreizen wordt ongedaan gemaakt als dit probleem niet opgelost wordt. Zoals Alan P. Herbert, een Brits satyricus van tussen de twee wereldoorlogen, eens zij: ‘Als Big Ben 13 slaat, laat ze niet alleen iets horen dat op zichzelf onjuist is, maar doet ze ook de vraag rijzen of al wat ze vroeger liet horen wel juist was’. Peter Hebblethwaite |