Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 713]
| |
De internationale wapenmarkt
| |
[pagina 714]
| |
van wapenproducenten en -leveranciers sinds de jaren '80, ook in de Derde Wereld. Vervolgens komt het produktie- en handelsbeleid van twee nieuwkomers, China en Israël, ter sprake. Tenslotte worden nog twee vragen behandeld. Welk verband bestaat er tussen de export van technologie naar Derde Wereld-landen en de mogelijke militaire toepassingen ervan? En waarom kent de wapenindustrie in vele ontwikkelingslanden zo'n succes terwijl andere industrialisatiepogingen er mislukken? | |
Steeds meer producenten en handelaarsDe internationale wapenhandel in de naoorlogse periode kan in drie fasen verdeeld worden: 1945-1965 was het tijdperk van de hegemonie of oligopolie, waarin de VS, de SU en Tsjechoslowakije in de wapenexport een quasi monopolie bezaten. 1965-1980 was het commerciële tijdvak, waarin ook andere wapenexporteurs op de markt verschenen: België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, ZwedenGa naar voetnoot2 en Italië, en na 1970 in toenemende mate ook de Duitse Bondsrepubliek en Israël. 1980 tot heden is het ‘polypolistische’ tijdvak, waarin steeds meer exporteurs op de markt verschijnen en de concurrentie almaar scherper wordt, mede doordat de steeds stijgende kosten van steeds vernuftiger wapens slechts gedrukt kunnen worden door grotere export. De levering van conventionele wapens van de voornaamste wapenproducenten ter wereld was tot in het begin van de jaren '80 gestaag toegenomen: na een toename van 5% in het begin van de jaren '60, oplopend tot 10% aan het eind van de jaren '70, culmineerde zij om de 15% in de jaren '80. Kenmerkend voor de jongste periode 1981-1985 is dat, samen met een zekere stagnatie in de volumegroei van de export, de VS met 39% het leeuweaandeel van de conventionele-wapenexport voor hun rekening nemen. De SU volgde met 28%, maar werd intussen de voornaamste leverancier van de Derde Wereld met 32% (de VS: 27%). Beide samen namen meer dan de helft van de totale wapenexport en van de export naar | |
[pagina 715]
| |
de Derde Wereld voor hun rekening: respectievelijk 71% en 69% in de periode 1978-1981 en 66% en 59% in 1981-1985Ga naar voetnoot3. Frankrijk heeft zijn positie als derde wapenexporteur verder verstevigd en wordt gevolgd door het Verenigd Koninkrijk, de Duitse Bondsrepubliek en Italië. Samen leveren zij nu ongeveer 28% van de conventionele wapenexport naar de Derde Wereld (in de jaren 1978-1982 was dat 18%). Spanje komt met ongeveer 2% nu op de achtste plaats, maar hun aandeel in de export naar de ontwikkelingslanden stijgt langzaamGa naar voetnoot4. Aan de importzijde valt er in een aantal ontwikkelingslanden een zekere stagnatie op te merken. Het aandeel van de Derde Wereld in de totale wapenimport liep terug van 66% in 1978-1982 tot 64% in 1981-1985. De landen van het Midden-Oosten blijven de grootste importeurs met ongeveer 50% van de totale wapenimport in de Derde Wereld. Irak, Egypte en Syrië nemen ruim 32% voor hun rekening. Landen in oorlog of burgeroorlog - Iran, Irak, Angola, Sri Lanka, de Centraalamerikaanse staten - breiden hun wapenimport natuurlijk uit. (In vergelijking met hun BNP geven de lage-inkomenslanden veel uit, de midden-inkomenslanden betrekkelijk weinig, afgezien van de olie-exporterende landen). De Westerse industrielanden en Oostblokstaten hebben meestal eigen wapenindustrieën zodat ze navenant minder importerenGa naar voetnoot5. Doordat de vraag naar wapens de laatste tijd enigermate verzwakt is, gaat het in de wapenhandel nu echt om een kopersmarkt, die beheerst wordt door economische overwegingen, al blijven voor de VS en de SU politieke doeleinden de belangrijkste drijfveren. De veranderingen in de wapenmarkt blijken het duidelijkst uit de zgn. faciliteiten die nu met de verkoopcontracten verbonden worden: overdracht van technologie en know-how voor assemblage of licentie-produktie; vormen van industriële compensatie zoals overdracht van onderzoekstaken, uitbesteding van produktie-onderdelen, verlenging van het verkooprecht, herstellings- en onderhouds-opdrachten voor het kopende land; onderhouds- en moderniseringsbeurten om de levensduur van bepaalde wapens - veelal vliegtuigen en voertuigen - te verlengen; tenslotte ook kredietfaciliteitenGa naar voetnoot6. Die veranderingen in de markt maken een controle op de wapenhandel | |
[pagina 716]
| |
meer dan ooit noodzakelijk. Door de proliferatie van wapens en de spreiding van macht neemt het risico van regionale oorlogen en een confrontatie tussen de supermogendheden toe, terwijl de economische en sociale problemen van de importlanden door de toenemende militaire lasten alleen maar nog onoplosbaarder wordenGa naar voetnoot7. Maar van die controle is tot op vandaag nog niets terecht gekomen. Het is waar, de veelheid van leveranciers, de overdracht van technologische kennis, de ingewikkelde structuur van de wapenmarkt maken een waterdichte controle uiterst moeilijk, maar vooral de politieke wil ontbreekt, zowel bij de klanten als bij de leveranciers, voor wie, naast behoud van werkgelegenheid, de economische belangen het zwaarst wegen: om de kosten te drukken en hun marktaandeel te handhaven moeten zij zoveel mogelijk exporteren. De vraag naar controle wordt echter steeds dringender. Niet alleen vanwege de druk van de publieke opinie, maar ook door de bezorgdheid, door het besef van de indrustrielanden dat zij door hun dubieuze praktijken de schuldenlast van de Derde Wereld vergroten en door hun overdracht van technologie aan Derde Wereld-landen vaak hun militaire tegenstanders in de kaart spelen. | |
China en de wapenhandelGrotendeels self-supporting op het gebied van bewapening, is de Volksrepubliek China sinds 1982 een van de belangrijkste wapenexporteurs ter wereld, de 5e na de VS, de SU, Frankrijk en Groot-BrittanniëGa naar voetnoot8. Dit ‘succes’ moet hoofdzakelijk toegeschreven worden aan de relatief lage prijzen waartegen China zijn wapens op de markt brengt. Wel wordt in de regel contante betaling in harde valuta verlangd, maar daar staat tegenover dat in principe aan om het even welk land geleverd wordt. De VS en de SU gebruiken hun militaire hulp in de eerste plaats om hun Europese bondgenoten te steunen en verder in de wereld vrienden en politieke invloed te winnen. Voor Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn vooral economische motieven doorslaggevend, terwijl Derde Wereld-landen zonder meer | |
[pagina 717]
| |
verkopen uit winstbejag. In hoeverre onderscheidt zich het Chinese militaire hulpprogramma van de andere modellen? Aanvankelijk gaf China de voorkeur aan de verkoop van lichte wapens. Pas in de jaren '80 ging het over tot de verkoop van zware wapens, met name aan landen in het Midden-Oosten in het algemeen en Iran in het bijzonder, althans volgens Amerikaanse beweringenGa naar voetnoot9. Ook aan zijn bongenoten verkoopt China nu wapens die het zelf ontwikkeld heeft. Zolang China eenvoudige wapens leverde aan nationale bevrijdingsbewegingen, was de kwaliteitskloof tussen het aanbod van de Volksrepubliek en dat van de supermachten gering. Toen de kopers hogere eisen begonnen te stellen, zocht China het in de produktie van grotere kwantiteiten: als relatief arm ontwikkelingsland had het geen andere keus. De geringere kwaliteit trachten de Chinezen al decennia lang te compenseren door op heel gunstige voorwaarden aan vrijwel alle staten wapens en munitie te leveren. De recente lancering van het moderniseringsprogramma leidde echter ook op het gebied van de wapenexport tot een nieuw pragmatisme, dat meer nadruk legt op winst en economische groei: alleen bijzondere politieke vrienden genieten nog van de oude gunstige voorwaarden. Sinds enkele jaren is China's militaire hulp minder nauw dan vroeger verbonden met economische hulp in het algemeen. Nog steeds sturen de Chinezen betrekkelijk weinig adviseurs mee als onderdeel van een militair hulppakket en slechts in enkele aparte gevallen hebben zij gevechtstroepen ingezet om door de VS aangevallen bondgenoten te helpen. Over het algemeen verleent China militaire hulp aan staten of bewegingen die de vijanden van de Volksrepubliek bestrijden en deze hulpverlening is vaak nauw verweven met de belangen van de supermachten. Aan het eind van de jaren '70 evenwel werd de wapenexport naar het Midden-Oosten opgevoerd ten nadele van de leveranties aan Aziatische landen. Peking heeft niet altijd revolutionaire bewegingen gesteund op grond van hun ideologie: bepaalde bewegingen kregen gewoon hulp omdat ze een bedreiging vormden voor een bewind dat China vijandig gezind was. Het hangt er maar van af hoe China op een gegeven ogenblik de internationale politieke verhoudingen taxeert. Het is overigens opmerkelijk dat de Volksrepubliek bijna altijd hulp verleent aan staten of bewegingen die in voortdurende conflicten verwikkeld zijn. In feite valt alleen Latijns-Amerika - kennelijk om geo-politieke redenen - buiten de Chinese planning. | |
[pagina 718]
| |
Blijkbaar wordt het Chinese militaire hulpprogramma door verschillende, elkaar overlappende motieven ingegeven. In de eerste plaats wordt hulp verleend met het oog op de nationale veiligheid. Een treffende illustratie daarvan vormen de conflicten in vrijwel alle Zuidoostaziatische staten in de laatste decennia. Vervolgens trachten de Chinezen door middel van militaire hulpverlening internationale invloed te verwerven, al werd deze hulpverlening in de jaren '80 uit pragmatische overwegingen aanmerkelijk besnoeid. Thans legt Peking een nieuwe nadruk op de economische dimensie van militaire hulp en verkoopt met veel succes wapens om deviezen te verwerven en de kosten van de modernisering van het ‘Volksbevrijdingsleger’ te helpen drukkenGa naar voetnoot10. Al met al is het moeilijk te voorspellen of de huidige trend in de Chinese militaire hulpverlening voortgezet zal worden. Wellicht kan de Volksrepubliek, mocht haar economie aangezwengeld en haar wapenproduktie gemoderniseerd raken, door wapenexport nieuwe vrienden en invloed verwerven. Er valt alleszins geen spoor meer te bekennen van het ‘idealisme’ dat van de jaren '50 tot '70 de Chinese wapentransacties karakteriseerde. | |
Israël en Latijns-AmerikaIn de jaren '70 verscheen Israël op de wapenmarkt als een belangrijke wapenleverancier. Zijn voornaamste afnemer werd Latijns-Amerika (50 tot 60% van zijn totale export sinds het midden van de jaren '70) dat zowel op militair als diplomatiek vlak steeds goede betrekkingen met Israël onderhouden had. De banden met Latijnsamerikaanse landen ontwikkelden zich met name voorspoedig telkens als het militaire establishment, langs directe of indirecte weg, greep kreeg op de regering van een land. Hoe hachelijker de situatie in een Latijnsamerikaans land werd - door interne of externe conflicten - des te meer floreerde de militaire samenwerking met Israël. Kenmerkend voor Israëls militaire samenwerking met Latijnsamerikaanse landen zijn b.v. de wisselende betrekkingen met Ecuador en ArgentiniëGa naar voetnoot11. Aan Ecuador, dat allang vriendschappelijke betrekkingen met Israël onderhoudt, levert Israël sinds de jaren '70 wapens en militair materieel. In | |
[pagina 719]
| |
1976 vernam men in Quito uit officiële bron dat het land in een periode van drie jaar voor 200 miljoen dollar aan wapens (o.a. raketten, explosieven, munitie en Uzi-machinegeweren) van Israël had gekocht. De levering van vliegtuigen (zoals 201IAI Arava, Nesher en Kfir) kwam in 1975 op gang. De Kfir-straalvliegtuigen (door Israël ontworpen en geproduceerd, maar uitgerust met een in de VS ontworpen motor) konden na de bestelling (in 1976) niet dadelijk aan Ecuador geleverd worden, aangezien president Carter in het kader van zijn non-proliferatiebeleid Israël een exportverbod had opgelegd. Pas vijf jaar later gaf president Reagan Israël tenslotte de toestemming om de vliegtuigen aan Ecuador te leverenGa naar voetnoot12. Na het herstel van het grondwettelijk regime in Ecuador in 1979 en de ambtsaanvaarding van de nieuwe, min of meer democratisch verkozen president Jaime Rodos, bekoelden Ecuadors relaties met Israël enigermate: de nieuwe president zette zich in voor de mensenrechten en had sympathie voor de Palestijnse zaak. Maar de banden tussen beide landen werden snel weer aangehaald toen in januari 1981 een gewapend conflict met Peru uitbrak: Israël voorzag Ecuador van de nodige wapens en bood Peru aan dat land van moderne radarsystemen te voorzien. Nadien dwongen ernstige financiële problemen Ecuador toch toenadering te zoeken tot zijn Arabische OPEC-partners. Ondanks de verbeterde betrekkingen met de Arabische staten blijven de banden met Israël nog hecht. Al is de wapenverkoop thans beperkt, het ligt voor de hand dat Israël opnieuw een actieve rol zal spelen in een Ecuador dat interne spanningen kent en bang is voor mogelijke problemen met gewapende verzetsbewegingen. Ofschoon Argentinië lange tijd Israëls voornaamste Latijnsamerikaanse handelspartner was, zijn de betrekkingen tussen beide landen nooit hartelijk geweest: hun banden werden verregaand door internationale politieke verwikkelingen bepaald. Het was vooral dank zij het wapenbeleid van de VS en de wapenboycot na de Falkland-oorlog dat Israël kon doorbreken op de Argentijnse wapenmarkt. In 1981 leverde het ongeveer 17% van Argentiniës bewapening. Daar Argentinië zelf een belangrijke wapenindustrie bezit, werden vooral moderne en zware onderdelen, zoals vliegtuigen en raketten, ingevoerdGa naar voetnoot13. Israëls militaire samenwerking met Argentinië is een pregnant voorbeeld van ‘Realpolitik’, waarbij commerciële belangen het winnen van principiële overwegingen. Na de Tweede Wereld- | |
[pagina 720]
| |
oorlog bood Argentinië namelijk - ondanks zijn grote en vooral invloedrijke joodse gemeenschap - gastvrijheid aan een aanzienlijke kolonie oudnazi's. Het anti-semitisme bereikte er zelfs een hoogtepunt aan het eind van de jaren '70, toen Israël zijn wapenexport naar Argentinië opvoerde. Deze omstandigheden verlenen een apart karakter aan de Argentijns-Israëlische militaire samenwerking, vergeleken met andere voorbeelden van samenwerking met repressieve regimes zoals het Iran van sjah Reza Pahlevi en Zuid-Afrika. In het geval van Argentinië kan men geen verzachtende omstandigheden laten gelden om handel te drijven met een regime dat om zijn anti-semitisme bekend staat. Israëls beleid op dit punt leverde niet eens politieke of diplomatieke voordelen op: in 1979 sloot Argentinië zich aan bij de Beweging van Niet-gebonden Landen en in de Verenigde Naties stemde het steeds vaker tégen Israël. De terugkeer naar een grondwettelijk regime in Argentinië betekende het einde van Israëls militaire samenwerking met dat land. Ten gevolge van 's lands schuldencrisis werd de defensiebegroting aanzienlijk ingekrompen. Maar nog belangrijker dan financiële overwegingen is de geheel nieuwe oriëntatie van president Alfonsin. Begin 1985 heeft hij de militaire relaties met Israël afgebrokenGa naar voetnoot14. Het is duidelijk dat Israëls militaire relaties met Latijns-Amerika sterk beïnvloed werden door het beleid van de VS in het subcontinent. Hadden de VS aan het eind van de jaren '70 geen wapenembargo's uitgevaardigd, dan zouden Israëls wapenleveringen in de regio niet in die mate toegenomen zijn. Israël was maar al te graag bereid om de leemte op te vullen, in veel gevallen trouwens mét toestemming van de VS. De VS waren ook indirect bij Israëlische wapenleveranties aan Latijns-Amerika betrokken, aangezien Israëlisch militair materieel (met name vliegtuigen) vaak onderdelen van Amerikaanse makelij bevat, die Israël niet mag exporteren zonder uitdrukkelijke toestemming van de VS. Israëls militaire betrokkenheid bleef niet beperkt tot wapenleveranties: het engageerde zich ook in gezamenlijke wapenproduktie-ondernemingen en voorzag Latijnsamerikaanse landen van militaire adviseurs. Al met al blijkt dat ‘Realpolitik’ de stuwende kracht achter Israëls militaire relaties met zijn Latijnsamerikaanse handelspartners is geweest. Dusdoende heeft Israël zich vaak geassocieerd met beruchte repressieve regi- | |
[pagina 721]
| |
mes en daardoor de mogelijkheden van duurzame goede relaties afgesneden. Israëls politieke, diplomatieke en economische banden met de regio zijn afhankelijk van de overleving van rechtse militaire dictaturen. De vooruitzichten voor de toekomst kunnen dan ook niet anders dan erg onzeker zijn. | |
Proliferatie van raketwapens?In hun ruimtevaartbeleid tonen een aantal grote mogendheden steeds meer belangstelling voor de commerciële mogelijkheden van deze nieuwe technologie. Dat brengt nieuwe onzekerheden met zich mee in verband met de mogelijke militaire toepassingen ervan, die Derde Wereld-landen op eigen houtje zouden kunnen beproeven. Vele van deze landen blijken nl. erg geïnteresseerd te zijn in de zogeheten ‘dual use’ van de rakettentechnologie: lanceermiddelen om satellieten in de ruimte te brengen vertonen veel overeenkomst met lange-afstands ballistische rakettenGa naar voetnoot15. Meer dan honderd Derde Wereld-landen zijn op een of andere manier bij ruimtevaart-onderzoek betrokken. Een aantal experimenteert met de ontwikkeling van lanceermiddelen: Argentinië, Brazilië, India, Indonesië, Mexico, Pakistan en Peru doen proefnemingen met ‘suborbitale’ raketten. Andere landen hebben vooral belangstelling voor raketwapens, o.m. Egypte, Irak, Israël, Libië, Taiwan, Zuid-Korea en Zuid-Afrika. Het vermogen om kernkoppen mee te voeren maakt de belangrijkste waarde uit van lange-afstandsraketten. Het is geen toeval dat de grootste belangstelling voor dit soort raketten aangetroffen wordt in landen met een nucleair onderzoeksprogramma! Uiteraard dient men ook te bedenken dat het bezit van ballistische raketten het prestige van een land kan verhogen. De ontwikkeling van eigen lanceermiddelen voor satellieten of van ballistische raketten kan de (technologische) middelen van menig land voorlopig te boven gaan. Maar er zijn vele wegen waarlangs de gewenste technologie in het bereik komt. Veertien ontwikkelingslanden kregen ballistische raketten van het buitenland. Andere, technologisch al meer ontwikkelde Derde Wereld-landen slaagden erin conventionele raketten om te bouwen (Zuid-Korea b.v.) Weer anderen huurden gewoon buitenlandse technici in: Egypte, Israël (Dassault), Libië en Zaïre (Otrag). Over het algemeen zijn de raketprogramma's van de Derde Wereld gekenmerkt door hun | |
[pagina 722]
| |
‘dual use’-karakter en door hun afhankelijkheid van moeilijk verkrijgbare buitenlandse technologieGa naar voetnoot16. Met de Europese en Japanse successen in de lancering van satellieten is, op dit gebied, het tijdperk van het volstrekte monopolie van de supermachten voorgoed voorbij. De opkomst van nieuwe, commerciële ondernemingen zal drastische veranderingen brengen op de markt van lanceerinstallaties en rakettenGa naar voetnoot17. De toegangsmogelijkheden van de Derde Wereld kunnen enorm uitgebreid worden doordat zij niet langer te maken hebben met terughoudende instanties. De VS zijn slecht geplaatst om de negatieve gevolgen van de commercialisering van de lanceertechnologie in de hand te houden: het exportbeleid van andere landen vertoont vaak een grote mate van souplesse. Ongeacht het op zich legitieme karakter van het streven van de Derde Wereld-landen naar een eigen lanceermiddelenindustrie, hebben de VS er alle belang bij de verspreiding van ballistische raketten binnen de perken te houden om de kans op een wapenwedloop tegen te gaan. Om die reden zouden zij een International Missile Technology Regime ingesteld willen zien, naar analogie met het Non-Proliferatieverdrag dat het niet-vreedzaam gebruik van kernenergie moet verhinderen. Er zou een zekere koppeling met het Non-Proliferatieverdrag plaatsvinden, waarbij lanceertechnologie uitsluitend geleverd zou worden aan ondertekenaars van het nieuwe verdrag, waarmee een aantal belangrijke landen (Argentinië, Brazilië, Egypte, India, Israël, Pakistan, Zuid-Afrika...) uitgesloten zou worden. Het nieuwe regime zou in een regeling moeten voorzien die de export van militaire raketten naar landen waarop het nieuwe waarborgensysteem niet van toepassing is, onmogelijk maakt. Een dergelijk systeem zou volgens Karp een reële kans van slagen hebbenGa naar voetnoot18. | |
Wapenproduktie: een geslaagde industrialisatie in de Derde WereldIn de afgelopen jaren is het aandeel van de ontwikkelingslanden in de produktie en handel van conventionele wapens sterk toegenomen. Volgens de gegevens van het SIPRI zag de evolutie er als volgt uit. Tot ongeveer | |
[pagina 723]
| |
1980 was zowat een kwart van de wapenproduktie voor export bedoeld en kwam veruit het grootste deel daarvan uit de indrustrielanden; na 1980 is het aantal wapens producerende en exporterende landen aanzienlijk toegenomen en hebben vele ontwikkelingslanden zich bij deze groep gevoegd. De opkomst van de ontwikkelingslanden kan aan een drietal factoren toegeschreven worden: hun ruimere toegang tot - en toenemende beheersing van - de conventionele wapentechnologie; hun binnenlandse economische en financiële problemen die hen noopten tot wapenimportsubstitutie en tot pogingen om hun deviezen via wapenexport te vergroten; hun toegenomen concurrentievermogen met wapenproducenten uit de industrielanden. Op de internationale wapenmarkt is de concurrentie tussen industrie- en ontwikkelingslanden veel scherper gewordenGa naar voetnoot19. Ondanks de ernstige economische recessie van het begin van de jaren '80 bleven de militaire uitgaven groeien zowel in het Zuiden als in het Noorden. In reële waarde namen de uitgaven voor wapens en andere militaire uitrusting in 1981 en 1982 toe met ongeveer 10%, in dezelfde periode dus waarin de meeste landen hun nationaal inkomen zagen dalen en zich gedwongen zagen op allerlei openbare diensten te bezuinigen. Deze trend zette zich waarschijnlijk ook in 1983 en 1984 door. Omdat gegevens over wapenproduktie en -handel door bedrijven en regeringen vaak erg spaarzaam verstrekt worden, valt het niet licht daarvan een nauwkeurig beeld te krijgen. Volgens de berekeningen van het SIPRI was er in 1983 voor het eerst sprake van een verminderde groei in de aankoop door het Zuiden van militaire goederen van het Noorden. Deze evolutie betekende echter geenszins een vermindering van de defensie-uitgaven in de Derde Wereld, maar hield verband met de toegenomen produktie van militaire goederen in de ontwikkelingslanden zelf en met de opkomst van enkele industrielanden als nieuwe producenten. Volgens gezaghebbende bronnen (The New York Times, The Washington Post, Wall Street Journal en The Financial Times) breidt de lijst van ontwikkelingslanden die wapens naar andere ontwikkelingslanden uitvoeren zich snel uit. Laat men Israël en Zuid-Afrika buiten beschouwing, dan wordt deze lijst nu aangevoerd door Brazilië, Singapore, de Volksrepubliek China en Noord- en Zuid-Korea. Belang- | |
[pagina 724]
| |
rijke klanten zijn o.m. Chili, de Centraalamerikaanse staten, Iran, Irak, Thailand, Maleisië en NigeriaGa naar voetnoot20. Brazilië begon al in de jaren '50 met een eigen wapenproduktie, al bleef het land tot in het midden van de jaren '70 een netto-wapenimporteur. Thans telt het land ongeveer 350 wapenbedrijven waar zo'n 100.000 mensen werken. In de niet-communistische wereld bekleedt Brazilië nu de 5e of 6e plaats op de ranglijst van wapenproducenten. De waarde van de Braziliaanse wapenexport werd in 1983 geschat op meer dan twee miljard dollarGa naar voetnoot21. Singapore begon in het midden van de jaren '60 met een eigen wapenindustrie. De stadstaat produceert thans kleine automatische geweren, munitie, vliegtuigen en marineschepen waarvan meer dan de helft geëxporteerd wordt. Singapore produceert wapens van hoge kwaliteit en investeert veel in de voortgezette kwalitatieve verbetering van zijn produktenGa naar voetnoot22. Dat veel ontwikkelingslanden erin slaagden goed draaiende wapenindustrieën te lanceren is een opmerkelijk fenomeen, gezien de mislukkingen van andere industrieën. Dit is des te opvallender omdat juist in de wapenindustrie de internationale concurrentie bijzonder hevig is en de snelle technologische ontwikkelingen in dit soort industrie tot permanente innovatie nopen. De succesvolle opbouw van wapenindustrieën kan o.m. verklaard worden door het feit dat blijkbaar in dit geval de nationale markt, de exportmogelijkheden en de vereiste technologische vaardigheden en middelen duidelijk omschreven kunnen worden. Landen als China en Brazilië kunnen bovendien zo goed met de industrielanden concurreren omdat zij hun wapens tegen scherpe prijzen aanbieden, en omdat het gebruik en het onderhoud van deze wapens gemakkelijker zijn. Als de ontwikkelingslanden hetzelfde succes konden boeken in andere industriële sectoren, dan zou dat een belangrijke bijdrage zijn aan de verbetering van de sociaal-economische situatie in eigen land. Een vrome wens of een pijnlijke bedenking? |
|