Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 687]
| |
Alice Walker: er zit een wereld in je oog
| |
[pagina 688]
| |
en Emily Dickinson heeft als over het onderscheid tussen het klassieke Marxisme-Leninisme en het Castrisme-sinds-het-laatste-partijcongres. Samen met haar politiek bewuste blanke medestudenten trekt zij naar Mississippi, waar ze zich in de Burgerrechtenbeweging gooit en een relatie begint met de New-Yorkse joodse advocaat en activist Mel Leventhal, met wie ze van 1967 tot 1977 gehuwd zal zijn. Gedreven door de ‘Black Power’-ideologie gaat ze in Afrika op zoek naar de wortels, de roots van haar cultuur. Ze wordt zich ervan bewust dat het geïdealiseerde beeld dat bij de Amerikaanse zwarten leeft helemaal niet beantwoordt aan de ontgoochelende realiteit. Maar ze heeft ook ontdekt dat ze haar gevoelens en frustraties kan uiten in gedichten, essays en verhalen. Samen met haar dochter probeert ze in New York een schrijversloopbaan op te bouwen. Met haar vriend Robert Allen, de hoofdredacteur van The Black Scholar, woont ze nu in Mendecino County, een paar uur ten noorden van San Francisco. Ze werkt mee aan feministische (Ms. Magazine), cultureel-nationalistische en progressieve tijdschriften, zonder zich als auteur een van deze drie etiketten te laten opplakken. Ze noemt zichzelf bij voorkeur een ‘black woman writer’ en het zijn deze drie aspecten - black, woman, writer - die ik achtereenvolgens zal belichten. | |
De kleur ZwartHoe noem je in het Amerikaanse Engels een ‘zwarte’, een ‘kleurling’, een neger? Dat hangt af van de periode of het standpunt van de spreker. De Zuiderse racisten hadden het over ‘niggers’ (Lat. niger), terwijl de verdraagzamere blanken ‘negro’ zeiden. In de jaren '20 spraken activisten als Booker T. Washington en Dr. W.E. Du Bois van ‘colored people’. Pas door de radicalisering van de jaren '60 gaven bewuste zwarten zichzelf de geuzennaam ‘black’. Velen noemden zich ook ‘Afro-Americans’ en namen een aantal Afrikaanse attributen over: een ‘afro’-kapsel of, in het geval van de Black Muslims, de Islam als niet-blanke godsdienst. Alice Walker groeide op in de bewogen periode van de strijd voor de burger- en mensenrechten. Na de euforie die volgde op de Civil Rights Bill in 1964, waarvoor idealistische zwarten en blanken samen gevochten hadden, viel de beweging uiteen in vaak onverzoenlijke kampen. Radicale zwarten gingen alle samenwerking met blanken, de ‘witte duivels’, als verraad veroordelen. Walker blijft echter vasthouden aan het ideaal van een multiraciale samenleving, en dat niet alleen in theorie. Ze schrijft over Afrika als moeilijk aanvaardbaar model voor Amerikaanse zwarten. Ze | |
[pagina 689]
| |
trouwt met een blanke. Ze blijft in contact met blanke vrienden en publiceert ook in blanke tijdschriften. In een kort verhaal, Luna Advancing, doorbreekt ze een van de hardnekkigste zwarte taboes. Een jonge zwarte vrouw voor wie de morele superioriteit van de zwarten toch evident was, wordt geconfronteerd met haar blanke vriendin die door een zwarte man, en dan nog wel een politiek medestrijder, verkracht werd. Die verhalen over verkrachting waren toch alleen maar racistische propaganda? Maar wat doe je wanneer blijkt dat het toch gebeurt? In andere verhalen en romans komt ze vaak terug op de schandelijke manier waarop zwarte mannen hun frustraties uitwerken op zwarte vrouwen. Ze stelt het probleem ter discussie, zonder er een gemakkelijke sociologische verklaring of vergoelijking aan toe te voegen. Aan het einde van haar eerste roman, The Third Life of Grange Copeland (1970), schrijft ze over het gevaar van elke vorm van racisme, blank of zwart. Als ik de blanken niet meer hoor als ze om hulp roepen, hoor ik algauw ook de zwarten niet meer: ‘Pretty soon after I don't hear the whites crying for help I don't hear the blacks’. | |
Lappendekens voor alledaags gebruik: Walker als ‘womanist’Everyday Use, een kort verhaal uit de bundel In Love and Trouble, beschrijft de tegenstelling tussen de landelijk gebleven Maggie en haar geëmancipeerde zus Dee, die in het Noorden carrière gemaakt heeft. Dee heeft altijd met verveelde verachting op de huisvlijt van haar familie neergekeken, tot ze in het Noorden ontdekt dat die huisvlijt opnieuw in is en geld opbrengt. Maggie weigert haar zelfgemaakte lappendekens (quilts) af te staan om ze te verkopen. Die is, vindt Dee, nog achterlijk genoeg om te denken dat die dingen alleen goed zijn voor dagelijks gebruik. Walker, zelf geëmanicpeerd en een succesrijke carrièrevrouw, heeft nooit de zin voor de menselijke waarden van haar milieu verloren. Ze voelt zich aangetrokken tot halfvergeten vrouwelijke auteurs uit het Zuiden (Rebecca Jackson, Zola Neal Hurston), die hun nieuwe bewustzijn niet betalen met minachting voor het traditionele vrouwenleven, maar de wijsheid van hun moeders juist gebruiken om zich uit hun ondergeschikte positie te bevrijden. Ook Celie uit De Kleur Paars begint haar opgang naar zelfstandigheid met eenvoudige handwerkjes voor familie en vrienden. ‘Zwart’ zonder complexen, is Walker ook een geëmanicipeerde vrouw die in de feministische discussie een heel eigen stem laat horen. Ze weet dat de | |
[pagina 690]
| |
meningsverschillen tussen blanke en zwarte ‘zusters’ op tegengestelde ervaringen en verwachtingen berusten. Ook hierin is ze realistisch genoeg om zich niet door slogans te laten inpalmen. Ze weet dat de zwarte vrouw praktisch alleen staat, niet alleen tegen de blanke meerderheid, maar ook tegen de zwarte mannen én de radicale (blanke) feministen. Als je de hele schuld voor de miserie van de zwarte vrouwen aan de mannen toeschrijft, ken je hun een macht toe die ze in feite niet hebben. En al even weinig zin heeft het alles aan ‘het systeem’ te wijten of uitsluitend aan jezelf. Wil je een situatie begrijpen en veranderen, dan moet je ze eerst kritisch en zelfkritisch onderzoeken. In Search of Mothers' Gardens, een verzameling essays, begint met een soort manifest dat haar ideeën over vrouwenemancipatie samenvat: Womanist. 1. Van womanish (tegenovergestelde van ‘meisjesachtig’ d.w.z. frivool, onverantwoordelijk, niet ernstig). Een zwarte of gekleurde feministe. Komt van de zwarte volksuitdrukking die moeders tegen hun dochters gebruiken ‘You acting womanish’ (je gedraagt je als een vrouw). Dit slaat gewoonlijk op schandelijk, gewaagd, moedig of eigenzinnig gedrag. Dat je meer wil weten en dieper inzicht wil krijgen dan men ‘goed’ voor je vindt. (...) 2. Ook: een vrouw die van andere vrouwen houdt, seksueel of niet-seksueel. Die waardering en een voorkeur heeft voor de vrouwencultuur, voor de emotionele soepelheid van een vrouw (die tranen waardeert als het natuurlijke tegenwicht van lachen). Die soms van individuele mannen houdt, seksueel of niet-seksueel. Die zich inzet voor het overleven van het hele volk, mannen en vrouwen. Geen separatiste, behalve af en toe voor haar gezondheid. Van traditie een universaliste, als in ‘Mama, waarom zij wij bruin, roze en geel en onze nichtjes wit, beige en zwart?’ Antw. ‘Weet je, het gekleurde ras is als een bloementuin, met bloemen van elke kleur’. Van traditie bekwaam als in ‘Mama, ik wandel naar Canada en ik neem jou en een hoop andere slaven met me mee’. Antw. ‘Het zou niet de eerste keer zijn’. 3. Houdt van muziek. Houdt van dansen. Houdt van de Geest. Houdt van liefde en eten en rondheid. Houdt van de strijd. Houdt van het volk. Houdt van zichzelf. Zonder omzien. 4. Womanist staat tegenover feminist als paars tegenover lavendel. | |
Indrukken en aforismen: de poëzie‘Als ik gelukkig ben (of noch gelukkig noch treurig) schrijf ik essays, verhalen en romans. Gedichten - zelfs de opgewekte - komen voort uit een opeenstapeling van droefheid’. Alice Walkers gedichten zijn een persoonlijke commentaar op haar leven en werk. Haar eerste bundel; Once (1968), verwerkt haar ervaringen in het Zuiden en haar reis naar Afrika, maar ook de eerste liefdes en ontgoochelingen. In Revolutionary Petunias and Other Poems (1973) gaat ze vooral uit van korte anecdotes en precieze herinneringen. Naar de vorm is deze tweede bundel strakker, eenvoudiger | |
[pagina 691]
| |
en (dus) veel meer bewerkt. De beelden draaien rond haar familie, de kleinstad in Georgia en haarzelf. En in Good Night, Willie Lee, I'll see you in the Morning (1979) schrijft ze vanuit haar positie als zwarte vrouw. De bundels zijn nog niet in het Nederlands vertaald. Ik introduceer haar poëzie hier aan de hand van een paar voorbeelden. Twee korte gedichten uit Once geven goed haar indrukken uit Afrika weer: A tall man
Without clothes
Beautiful
Like a statue
Up close
His eyes
Are running
Sores.
Een grote man
Zonder kleren
Prachtig
Als een standbeeld
Van dichterbij
Zijn zijn ogen
Uitlopende
Wonden.
En een vers over een Afrikaanse stam: The Karamojans
Never Civilized
A proud people
I think there
Are
A hundred left.
De Karamojanen
Nooit beschaafd
Een trots volk
Ik geloof er
blijven er
Een honderdtal over.
Het zijn Japans aandoende, afstandelijke beelden die meer dan een uitvoerig essay dat kan doen, de verwachtingen suggereren van een politiek bewuste Amerikaanse zwarte die in contact komt met de allesbehalve romantische Afrikaanse realiteit. Dezelfde zin voor nauwkeurige observatie en emotioneel geladen nuchterheid vinden we in het gedicht over de begrafenis van haar grootmoeder Rachel Walker in Revolutionary Petunias: My grandfather turns his creaking head
Away from the lavender box
He does not cry. But looks afraid.
For years he called her ‘Woman’
Shortened over decades to ‘Oman’
On the cut stone for ‘Oman's’ grave
He did not notice
They had misspelled her name.
Mijn grootvader draait zijn krakend hoofd
Weg van de kist uit lavendel.
Hij weent niet. Maar kijkt verschrikt.
Jaren lang noemde hij haar ‘Vrouw’
Na tientallen jaren afgekort tot ‘Vrou’
| |
[pagina 692]
| |
Hij zag niet dat ze
op de steen voor het graf van ‘Vrou’
haar naam verkeerd hadden gespeld.
De kracht van deze verzen ligt niet alleen in de nieuw-realistische stijl, maar in het vanzelfsprekende feit dat de grens tussen Erlebnis- en Gedankenlyrik eigenlijk kunstmatig is. Ze begon te schrijven in een geëngageerd milieu, waar ‘een gesprek over bomen bijna een misdaad was’ (Brecht), die kostbare tijd kon beter aan hongerbestrijding worden besteed. Toch liet ze zich even weinig intimideren door haar politieke vrienden als door de literaire critici, bij wie deze vraag zelfs niet opkomt. Zo vinden we in de tweede bundel vaak ik-gedichten, maar dan wel over een ik dat verder kijkt dan het individuele: because women are expected to keep silent about
those close escapes I will not keep silent
No I am finished with living
For what my mother believes
For what my brother and father defend
For what my lover elevates
For what my sister, blushing, denies or rushes
to embrace
Besides
my struggle was always against
an inner darkness I carry with myself
The only known keys
to my death...
omdat van vrouwen verwacht wordt dat ze zwijgen over
hun bijna mislukte ontsnappingen zal ik niet zwijgen
Nee ik hou er mee op te leven
Voor wat mijn moeder gelooft.
Voor wat mijn broer en mijn vader verdedigen
Voor wat mijn minnaar ophemelt
Voor wat mijn zus, blozend, negeert of in zeven haasten
omhelst
Trouwens
mijn strijd was altijd gericht tegen
een innerlijk duister dat ik in me draag
de enige sleutels van mij dood
die ik ken...
Dit beeld van sleutels komt onder meer terug in Renaissance, waar ze zich nog eens verzet tegen elke vorm van filosofisch of literair dogmatisme: I must love the questions themselves
themselves
Ik moet wel van de vragen zelf
houden
| |
[pagina 693]
| |
as Rilke said
like locked rooms
to which my blind
and grouping key
does not yet fit.
zoals Rilke zei
als gesloten kamers
vol schatten
waarop mijn blinde
en tastende sleutel
nog niet past.
Maar tussen Revolutionary Petunias en Good Night, Willie Lee groeit haar zelfbewustzijn als vrouw en auteur. Zonder haar oorsprong te vergeten slaagt ze erin, zich los te maken uit de druk van ‘de wereld’, zowel de onrechtvaardige Amerikaanse maatschappij als de verschillende bewegingen en tegen werelden waarmee ze zich verbonden heeft. Opnieuw schrijft ze over het ik, maar het is een zelf dat haar eigenwaarde zonder overschatting of valse bescheidenheid schijnt te hebben gevonden: I find my own
small person
a standing self
against the world
an equality of wills
I finally understand.
Ik vind mijn eigen
kleine persoon terug
een zelf dat tegenover
de wereld staat
een evenwicht van wil
dat ik eindelijk begrijp.
| |
De auteur die gewoon werkt en schrijft: essays en polemiekenIn 1983 verscheen In Search of Mothers' Gardens, een verzameling van toespraken en artikelen. Voor de studie van de zwarte bewustwording na Martin Luther King en voor de nieuwe problemen waarmee zwarte auteurs, vooral de vrouwelijke, geconfronteerd worden, is dit een bijzonder geschikte inleiding. De voornaamste thema's zijn: de betekenis en functie van het schrijven, de verhouding tussen blanke en zwarte auteurs en tussen zwarte vrouwen en mannen, het belang van de geschiedenis, de moeilijke definitie van Zwart Amerika als ‘derde wereld’, de vervlechting van haar eigen traditie en de aangeleerde westerse beschaving en haar Bildungsweg van Eatonton naar Californië. In een interview met John O'Brien vertelt ze hoe haar schrijversloopbaan begon met een drie dagen durend gevecht met de dood. Tijdens haar laatste jaar aan de universiteit werd ze getroffen - het woord is hier niet te sterk - door een ongewenste zwangerschap die haar relatie met haar familie, haar omgeving en God volkomen door elkaar schudde. Ze kon er onmogelijk met haar ouders over praten, de ene zus antwoordde niet en de andere noemde haar een slet en haar gebeden tot ‘God of de Grote Leegte’ | |
[pagina 694]
| |
bleven zonder gevolg: ‘Ik begon te begrijpen hoe eenzaam een vrouw is, vanwege haar lichaam’. Ze wilde zelfmoord plegen. Uiteindelijk vond ze een dokter bereid, illegaal de zwangerschap te onderbreken. In de daarop volgende week schreef ze alle gedichten van haar eerste bundel Once: gedichten over zelfmoord, over goede en slechte liefde en, als vanzelf, over de angst en de verwarring in de dagelijkse strijd voor de burgerrechten in Mississippi. Pas tegen deze achtergrond wordt de intensiteit begrijpelijk van een in 1970 gehouden toespraak, One Child of One's Own (Eén eigen kind), waarin ze een evenwicht bepleit tussen moederschap en schrijverschap. Ze beschrijft de angst die ze voelde toen ze opnieuw, deze keer bewust, zwanger was en overal hoorde dat dit het einde van haar creativiteit zou betekenen. De ervaring leerde haar dat die vrees niet ongegrond was, maar dat, althans voor haar, leven en werk zinvoller geworden waren. De band tussen ervaring en theorie is niet altijd even duidelijk, maar over het algemeen gaat Walker uit van een ervaring, om daarna het probleem ruimer en systematischer aan te pakken. Zo begint een essay over het belang van voorbeelden voor jonge schrijvers, Saving the Life that is Your Own, met een gesprek tussen de auteur en een klas, waaruit blijkt dat blanke Amerikaanse auteurs ‘de neiging hebben hun boeken en het leven van hun personages te laten eindigen alsof er geen beter bestaan veroverd kan worden’, terwijl er bij de meeste zwarte auteurs altijd hoop overblijft dat de strijd voor een beter bestaan nog helemaal niet beslecht is. Walker vraagt zich af, of dit te maken heeft met het feit dat de zwarte Amerikaanse literatuur ontstaan is in de slaventijd en altijd de kans op een echte of imaginaire verlossing openhield. Wellicht komt deze hoop ook voort uit het feit dat een collectief schuldgevoel bij de slachtoffers bijna niet voorkomt. Op de vragen waarom ze de boeken schrijft die ze schrijft, antwoordt ze met een citaat van Toni Morrison: ‘Omdat dat het soort boeken zijn die ik wil lezen’. Maar dan gaat ze een stap verder: ze schrijft dié boeken die zij en haar rasgenoten nooit hebben kúnnen lezen. Dat leidt haar terug naar haar herkomst en de vaak primitieve vormen waarin de ervaringen van haar voorouders zich bij gebrek aan literaire vaardigheid of kennis moesten uiten: volksvertellingen, legenden, spreuken en balladen. Al die elementen moest ze in haar werk gebruiken, omdat het anders onecht zou zijn. En ook dat is een belangrijk verschilpunt tussen blanke en zwarte auteurs van een zelfde generatie. In verschillende essays over Zuidelijke auteurs, o.m. William Faulkner, toont ze aan dat de ervaring van de blanke Zuiderlingen zo verschillend was van die van de zwarte bevolking, dat ze wel blind moesten zijn voor | |
[pagina 695]
| |
de hele werkelijkheid, waar de zwarten nu eenmaal toe behoorden. Omdat de zwarten die werkelijkheid van onderuit moesten observeren, al was het maar om te overleven, mochten ze in geen geval omgekeerd kleurenblind worden, want dan was hun werk tot verdwijnen gedoemd. De zwarte auteur moet, over haar ervaring van het kwaad heen, een vertrouwen in de mensheid ontwikkelen, want de traditie is er niet alleen een ‘van zwijgende bitterheid of haat, maar ook van vriendelijkheid tegenover de buren en een liefde die mensen in leven houdt’. In deze visie is er dus geen plaats voor zwart racisme, ze overstijgt de discriminatie. Uit haar eigen proza spreekt dan ook meestal, naast haar haat en afgrijzen, even sterk haar hoop op nieuwe menselijke verhoudingen. Haar speurtocht naar authentieke zwarte auteurs vindt zijn neerslag in tal van essays over bekende en minder bekende figuren, van Langston Hughes en Jean Toomer tot de bijna vergeten folkloriste en romanauteur Zora Neal Hurston, aan wie ze twee essays wijdt. Het eerste daarvan is eerder traditioneel academisch, het tweede is het bijna romaneske verhaal van haar reis naar Florida, op zoek naar Zora's graf. Toen ze vond dat er helemaal geen grafsteen was en de mensen in de stad de gekste ideeën over deze auteur hadden, besloot Walker dan maar zelf een grafsteen te bestellen. Het verhaal over de verbaasde en positieve reacties die daarop volgden, is niet alleen boeiender dan een gewone receptie-studie, maar zegt ook veel over het dynamische karakter van Walker die de trieste realiteit niet alleen tracht te verklaren, maar er ook iets aan wil doen. Dit activisme brengt haar in contact met Angela Davis en Coretta Scott King, de weduwe van dominee King. Coretta King beschouwt zichzelf als feministe, maar waarschuwt de vrouwen tegen een imitatie van het patriarchale seksisme: ‘Juist omdat wij over het algemeen niet deelgenomen hebben aan de corruptie van het verleden, kunnen wij vrouwen voor een nieuw soort leiding zorgen en de mensheid een nieuw zelfbeeld geven’. Dit ligt helemaal in de lijn van Alice Walkers eigen overtuiging over de verhouding tussen blanken en zwarten. Samen met Coretta King behoort zij tot die bedreigde groep die niet van het ene onrecht in het andere willen overstappen en daarom in geen enkel kamp thuishoren. Het derde deel van In Search of our Mothers' Gardens bevat essays over een ‘open feminisme’. Ook hier begint de discussie met een speurtocht naar de traditie. Wat hebben onze moeders en grootmoeders (en onze overgrootmoeders die nog als slavinnen geboren waren) gevoeld en gedacht en wat kunnen wij van hen leren ook als we hun bijbelse gelatenheid hebben verworpen? Het is een gerichte ‘archéologie du savoir’ die zich hier begint te ontwikkelen. Walker analyseert de onbeholpen verzen van | |
[pagina 696]
| |
een 18e-eeuws slavenmeisje als Phillis Wheatley en ontdekt erin de ziel die zich alleen maar op deze houterige, onderdanige manier kon uitdrukken. Maar ze herinnert zich ook de wijsheden en dwaasheden van haar moeder (‘Vele van mijn verhalen zijn verhalen van mijn moeder’) en tracht te begrijpen waarom ze zo sprak en waarom er, ondanks alles hier en daar vrouwen konden opstaan die het stilzwijgen doorbraken en uitspraken wat alle anderen voelden. In tegenstelling tot vele andere zwarte nationalisten (en hun geestesgenoten in Europa) preekt Walker hier geen terugkeer naar de gezonde volkskunst, maar gaat ze na hoe de traditie van een sociaaleconomische minderheidsgroep ondanks alles verderleeft. Deze traditie, die zij de Spirit noemt of de Soul, is de enige basis waarop ze haar werk kan bouwen. In plaats van de ‘brave’ vrouwen als achterlijke sukkels te beklagen die zonodig uit hun ellende bevrijd moeten worden, tracht ze te begrijpen waarom vrouwen zo leven en, vooral, welke bevrijdende elementen ze ook in deze doorsnee-levens kan ontdekken. Daarom is haar womanisme veel minder schematisch dan het gangbare feminisme, waartegen ze zich afzet. Het is ook veel radicaler, omdat het de band met de traditie niet doorknipt, maar zich zelfbewust beschouwt als de legitieme erfgename van een lange geschiedenis van vrouwelijk (en menselijk) verzet: How they knew what we
Must know
without knowing a page
Of it
Themselves.
Hoe zij wisten wat wij
Moesten weten
Zonder er zelf een bladzijde
Van
Te kennen.
Walker schrikt ook niet voor delicate thema's terug. Eén daarvan is de moeilijke positie van zwarte lesbiennes in een cultuur die heel sterk op heteroseksualiteit en moederschap gericht is en waar de mannen die eeuwenlang als ‘boys’ werden vernederd, zich nu bedreigd voelen door vrouwen die hun ontsnappen. ‘We are all lesbians’, schrijft Walker, wanneer het erop aankomt ons solidair te verklaren met vrouwen die omwille van hun seksuele voorkeur worden gediscrimineerd. Of neem de ‘kleurenoorlog’ die binnen de zwarte gemeenschap woedt, de minachting van de lichter gekleurden voor de ‘black black’, een verinnerlijking van het racisme die ook weer in de literatuur terug te vinden is. Met de aftocht van de blanke racisten is de strijd voor de emancipatie nog maar nauwelijks begonnen, schrijft Walker: ‘Als het heden op het verleden lijkt, hoe ziet de toekomst er dan uit?’ Het zijn dergelijke zelfkritische vragen die de lectuur van Walkers essays zo boeiend en soms zo pijnlijk verrassend maken. | |
[pagina 697]
| |
Misschien kan alleen God je verdriet en je woede begrijpen: de verhalen en romansThe Welcome Table (de bijbelse feesttafel uit de Spirituals) uit de bundel In Love and Trouble is het verhaal van een halfblinde zwarte vrouw die bij vergissing een blanke kerk binnenstapt en daar wordt buitengegooid. Op haar weg terug ontmoet ze Jezus, zoals ze hem kent van zijn portretten. Die vraagt haar hem te volgen. De volgende morgen wordt ze midden op de weg dood gevonden. Zes bladzijden, geen woord te veel en vooral geen greintje pathos. Soms kan het nog korter. Flowers vertelt in twee bladzijden hoe een zwart meisje van tien dat op een blauwe herfstdag bloemen aan het plukken is, opeens in het gezicht van een weggerot lijk trapt: ‘It was then she stepped into his eyes’. Rond de nek en hoog aan een boomtak bemerkt ze nog stukken half vergaan touw: ‘Myop legde haar bloemen neer. En de zomer was uit’. Het zijn verhalen die doen denken aan de tekeningen van joodse kinderen uit Theresienstadt of van de kinderen uit Palestijnse vluchtelingenkampen. Gruwel zonder commentaarGa naar voetnoot1. In Roselily, het verhaal van een huwelijksplechtigheid, horen we de rituele woorden van de dominee en de monologue intérieur van Roselily, die al vier onwettige kinderen heeft maar nu eindelijk kan trouwen met een trotse Black Muslim: haar opluchting, dat ze eindelijk getrouwd en respectabel is, én haar vrees, dat ze voortaan minder vrij zal zijn dan vroeger. Stilistisch wordt hier geen enkele gedachte uitgedrukt die boven het ervaringspeil van een halfgeletterde vrouw uitgaat en toch krijgen we een aantal kernproblemen voorgeschoteld waarmee vrouwen als Roselily overal te maken hebben: de invloed van christendom en islam op de Amerikaanse zwarten, de houding van ‘gewone’ en van ‘politiek bewuste’ zwarte mannen tegenover de vrouw, de kloof tussen zwarten die het tot Harvard geschopt hebben en de rest van hun volk... De zes bladzijden van een verhaal als dit zou men kunnen gebruiken om een hele cursus over de geschiedenis van de Amerikaanse zwarten op te bouwen en toch zou men, aan het einde, naar het verhaal moeten terugkeren, omdat zelfs de Roselilies niet als sociale stereotypes kunnen worden beschouwd. Het laatste verhaal van de bundel, To Hell with Dying, is te mooi om te worden vergeten. Hier beschrijft Alice Walker haar eerste grote liefde. Ze was vijf jaar oud en moest met haar vader, broers en zusjes regelmatig op ‘reddingsbezoek’ bij Mr. Sweet, een oude diabetische en alcoholische gi- |