Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 655]
| |
ForumSemiotiek of de droom van een scientia universalisDe semiotiek (de leer der tekens) kende in de laatste decennia een onstuitbare opmars. De tijd leek rijp voor een bestandsopname. Die vond haar neerslag in drie indrukwekkende volumes: Encyclopedic Dictionary of Semiotics, Thomas A. Sebeok (general editor), Mouton de Gruyter, Berlin, New York, Amsterdam, 1986, 3 dln., 1665 pp., $298. Het semiotisch blikveld overstijgt ruimte en tijd en verenigt uiteenlopende scholen en strekkingen onder het teken van een universele wetenschap in wording. In de jaren zestig maakt McLuhans aforisme ‘the medium is the message’ een ruim publiek attent op het tekenkarakter van de fenomenen, op hun semiotische dimensie. De communicatieve kracht van het medium heeft blijkbaar een groter impact dan de boodschap zelf. Meer nog, de boodschap valt - aldus McLuhan - samen met, ja, is het effect dat het medium heeft op de ontvanger. De inhoud van een reclamespot ligt m.a.w. niet in het aangeprezen artikel maar in de bestemmeling: ‘de gebruiker is de inhoud van het medium’. Met De naam van de roos populariseerde Eco een tot dan toe academische discipline. Hij voerde de lezer binnen in een wereld van tekens. De werkelijkheid is een puzzel, elk stuk hoort ergens thuis want elk stuk verwijst naar een ander. De oplossing is gegarandeerd, maar zij is oninteressant vergeleken met het plezier dat je beleeft bij het oplossen. De semiotiek bekijkt de werkelijkheid als een geheel van tekens. Geen enkel fenomeen wordt hierbij uitgesloten, want elk verschijnsel is of kan tenminste bekeken worden als een teken. De semiotiek heeft dan ook de pretentie van een universele wetenschap. Zij biedt een gemeenschappelijke noemer voor een verscheidenheid van vaak tegenstrijdige fenomenen, zij stelt een samenhang in het vooruitzicht waar de mens voorlopig slechts chaos waarneemt. Historisch gezien is het vooral de studie van de taal als een systeem van tekens (De Saussure) die aanleiding gaf tot een semiotische interpretatie van andere cultuurfenomenen. Die linguïstische herkomst bracht echter meteen een versmalling mee van de semiotiek. Ofschoon De Saussure deze opkomende wetenschap definieerde als ‘une science qui étudie la vie des signes au sein de la vie sociale’, heeft men aanvankelijk het teken toch geïsoleerd uit zijn sociale (communicatieve) context. De aandacht ging hierbij meer naar de bouw van het teken en van het systeem van tekens (semiologie), dan naar de beteken-is-vorming en overdracht. De peetvader van de semiotiek is ongetwijfeld C.S. Peirce (1839-1914), ofschoon de nu gangbare term semiotics pas in 1962 door M. Mead werd ingevoerd. Het uitgangspunt van Peirce is pragmatisch: niet wat betekenis is, maar wel hoe men de betekenisvorming kan achterhalen is voor hem de eigenlijke vraag. De betekenis is immers de | |
[pagina 656]
| |
immer wijkende achtergrond waartegen een eindeloze reeks van tekeninterpretaties (semiosis) zich af-tekent. Peirce is vooral bekend voor zijn differentiëring van het teken in zijn relatie tot het object: een ziektesymptoom (index) is bijvoorbeeld op een andere manier een teken dan een verkeersbord met een springend hert (ikoon) of dan een weegschaal (symbool) omdat hun relatie tot het object verschillend is. Naast deze (semantische) relatie benadrukt Ch.W. Morris (1901-1971) nog twee andere fundamentele relaties, namelijk van het teken tot andere tekens waarmee het samen voorkomt (syntactisch) en tot de gebruiker ervan (pragmatisch). Een combinatie van deze en andere relaties leidde bij Peirce tot een proliferatie van tekens. De semiotiek heeft ook een lange filosofische voorgeschiedenis. Van Augustinus over Locke en Leibniz tot en met de analytische filosofie is zij eng verbonden met de belangstelling voor de taal. De filosofische benadering spitst zich echter meer en meer toe op de vraag hoe objecten betekenis verkrijgen en tot teken worden binnen de menselijke communicatie. Jean Baudrillard (1929) is hiervan een extreem exponent. Bij hem verliest het object zijn materiële basis, het lost zich haast totaal op in zijn betekenende functie. Om bijvoorbeeld een consumptieobject te worden, moet dat object eerst een teken worden binnen het consumptiesysteem. Een van de grote verdiensten van de Encyclopedic Dictionary of Semiotics is ongetwijfeld dat de samenstellers de linguïstische en filosofische stromingen harmonisch laten samenvloeien. Het werk imponeert niet alleen door zijn indrukwekkende lijst van deskundige medewerkers maar vooral door zijn exhaustieve presentatie. Wie even het derde deel, de bibliografie, doorbladert zal merken dat de semiotiek inderdaad alle cultuuruitingen bestrijkt. Hij zal het de samenstellers vergeven dat ook in het aanvullend supplement het werk van J. Trabant, Elemente der Semiotik, Beck, München, 1976 en vooral W. Nöth, Handbuch der Semiotik, J.B. Metzler, Stuttgart, 1985, ontbreken. De titel van dit werk bevat een heel programma. Geheel in overeenstemming met de inclusieve aanpak van de semiotiek hebben de samenstellers ook ‘dictionary’ en ‘encyclopedia’ met elkaar verzoend: ‘The present dictionary is terminological and encyclopedie’ (p. 201). In de inleiding schetst Sebeok de voornaamste componenten van dit standaardwerk: de historische achtergrond en verklaring van de gangbare terminologie, biografische schetsen van de semiotische roergangers uit het verleden en de toepassingsdomeinen (cultuur en wetenschap) van de semiotiek. De term encyclopedie (een alles omvattende cirkelbeweging) geeft precies weer waar het in de semiotiek om gaat. De semiotische interpretatie is immers eindeloos en onuitputtelijk. Deze recensie bijvoorbeeld verwijst (teken 1) u als lezer naar de Encyclopedie Dictionary, die op zijn beurt verwijst (teken 2) naar de semiotiek, die op haar beurt verwijst naar... Het beeld dat u zich na lezing van deze recensie van de Encyclopedic Dictionary heeft gevormd, verwijst (teken 1,1) naar deze recensie, maar via deze recensie (teken 2,1) ook weer naar de semiotiek en die verwijst naar... Maar misschien hád u al een beeld van de semiotiek. Uw voorkennis van de semiotiek is immers onafhankelijk van wat hier wordt aangeboden en in het licht van die voorkennis krijgt deze recensie voor u een heel andere be-teken-is dan voor een oningewijde lezer. Om bij een triviaal voorbeeld te blijven: in de inleiding verwijst Sebeok in verband met de budgetaire planning van zijn encyclopedie naar de Encyclopedia Britannica. Wil men in de geest van de semiotiek deze verwijzing duiden, dan ontpopt zich de Encyclopedic Dictionary als een kaleidoscopische gids die met een magische wonderstok de doodse getuigen van onze cultuur weer doet spreken. Uzelf, lezer, zult | |
[pagina 657]
| |
aan dit semiotische gesprek niet ontsnappen want: ‘Last but not least, dictionaries and encyclopedias are strong communicative media: millions of copies are sold and used each year in developed countries’ (p. 201). H. Roeffaers | |
Eén catechismus voor de hele kerkWaar komt het volgende citaat vandaan? Je mag twee keer raden. ‘Zoals alle leden van de kerk van Christus, over de hele wereld verspreid, één van hart en ziel moeten zijn, zo moeten zij ook één stem en één taal hebben. En aangezien het duidelijk is dat verschillende methoden en manieren om aan de gelovigen de essentiële geloofspunten over te dragen niet weinig ongemakken veroorzaken, zullen wij op ons eigen gezag en met de goedkeuring van deze vergadering, ervoor zorgen dat een nieuwe catechismus (...) wordt opgesteld. Hij is op bevel van deze Heilige Stoel samengesteld en wordt aan alle plaatselijke ordinarii aanbevolen. Het gebruik ervan door allen zal in de toekomst de verdwijning vergemakkelijken van de verwarrende verscheidenheid van kleine catechismussen’. De stijl van het citaat zegt al iets over zijn herkomst. Het is de openingsalinea van een voorstel dat door de Commissie voor Kerkelijke Discipline (toepasselijke naam!) op 30 september 1869 werd voorgelegd aan het Eerste Vaticaans Concilie. Vele Concilievaders tekenden er verzet tegen aan op grond van het traditionele recht (en de plicht) van de diocesane bisschop om zijn eigen catechismus op te stellen. Hoe dan ook, er werd niet over gestemd, er kwam niets van terecht: de oorlog brak uit en het Concilie werd voortijdig afgebroken. Het gevaar dat het plan in het Tweede Vaticaans Concilie opnieuw in overweging zou worden genomen, werd in de kiem gesmoord door een voorstel van Pierre-Marie Lapointe, bisschop van het Franse Beauvais: één catechismus voor de hele kerk was niet langer mogelijk en niet opportuun; in plaats daarvan kon men beter een directorium promulgeren dat algemene regels en normen zou geven voor het samenstellen van lokale catechismussen. De bevoegde commissie nam zijn voorstel over. Men was het erover eens dat één catechismus voor de hele wereld niet langer haalbaar was. Maar het zou ook niet zo mogen zijn dat ieder diocees nu weer zijn eigen aparte catechismus zou gaan opstellen, dat zou veel dubbel werk meebrengen. Daarom vertrouwde het directorium deze taak toe aan de bisschoppenconferenties. Dit had meteen het voordeel dat het de bisschoppenconferenties iets te doen gaf dat strookte met de door Vaticanum II herontdekte collegialiteit en dat in de lijn lag van de gewenste decentralisatie. Bovendien zou het directorium rekening houden met alle veranderingen die sinds 1869 hadden plaatsgehad in de idee zelf van de catechese. De catechismus die in Vaticanum I werd voorgesteld, was bedoeld voor kinderen - elementair onderricht - terwijl de voorstellen van Vaticanum II zich niet langer richtten op catechese-boeken, maar op de vorming van de hele menselijke persoon. Catecheten moesten een beroepsopleiding krijgen, zowel pedagogisch als wat de kennis van de Schrift betreft, de ‘ziel van de theologie’ volgens Vaticanum II. Het catechumenaat werd in ere hersteld en de nadruk kwam opnieuw te liggen op de nauwe samenhang tussen catechese en liturgie. De tijd was voorbij dat een handboek | |
[pagina 658]
| |
het voornaamste instrument voor de catechetische vernieuwing kon zijnGa naar voetnoot1. Op de Synode over Evangelisatie van 1974 kwam de catechese opnieuw aan de orde en de hele Synode van 1977 was eraan gewijd. Niemand evenwel trok ook maar één van de in het directorium opgesomde principes in twijfel. Niemand wilde terug naar een universele catechismus. In zijn apostolische exhortatie Catechesi Tradendae, die de adviezen van de Synode samenvatte, schreef Paus Joannes Paulus: ‘(Ik kan) niet nalaten de bisschoppenconferenties over de hele wereld vurig aan te sporen om, in overleg met de apostolische stoel, met geduld maar tegelijkertijd vastbesloten dat belangrijk werk op zich te nemen van het samenstellen van uitstekende catechismussen, die trouw zijn aan de wezenlijke inhoud van de openbaring, die wat de methode betreft bij de tijd gebracht zijn, en waarmee de christelijke generaties van de nieuwe tijd tot een krachtig geloof kunnen worden opgevoed’. En hij noemde het directorium ‘het basisdocument voor de catechetische vernieuwing in heel de kerk’. Catecheten, bisschoppen en bezorgde ouders waren opgelucht. De nieuwe paus stond aan hun kant. Maar wat gebeurde er nadien? Een eerste aanwijzing dat er een koersverandering op komst was, was er al in januari 1983. De pas tot voorzitter van de Congregatie voor de Geloofsleer benoemde Kardinaal J. Ratzinger hield in Parijs en Lyon lezingen waarin hij uitvoer tegen het catechesewerk van de Franse bisdommen, Pierres Vivantes. Dat maakte de Beierse kardinaal natuurlijk niet tot Frankrijks meest populaire figuur. De Duitsers mochten dan al koplopers geweest zijn in de zuivere theologie, wat de catechese betrof hadden de Fransen (samen met de Franstalige Belgen en de Zwitsers) het voortouw genomen. Enkele dagen na Ratzingers lezingen moest de secretaris van de Franse Bisschoppenconferentie toevallig in Rome zijn voor andere zaken. Hij nam een flinke collectie knipsels mee om de kardinaal te laten zien hoe er op zijn optreden gereageerd was. Maar dat interesseerde Ratzinger niet. ‘Ik ben zoals Rostropovitch, de Russische cellist’, grapte hij, ‘ik lees nooit recensies’. Toen kwam de buitengewone Synode van 1985. Daar opperde Kardinaal Bernard Law, aartsbisschop van Boston, een door de paus benoemd lid van de synode, schijnbaar spontaan, opnieuw de idee van een ‘universele catechismus’: ‘Nationale catechismussen kunnen niet meer beantwoorden aan de hedendaagse behoefte aan een heldere verwoording van het geloof van de kerk’. Enkele Afrikaanse bisschoppen, die niet over de middelen beschikten om een eigen catechismus samen te stellen en die de geschiedenis van de kwestie niet kenden, steunden het voorstel. Op die smalle basis werd het goedgekeurd. Zo kreeg de Heilige Vader aan het einde van deze korte Synode een plan voorgelegd dat allesbehalve grondig was bediscussieerd. Tijd om uit te leggen waarom de catechese-opvatting van Vaticanum II en Catechesi Tradendae nu ineens niet meer goed was, was er al evenmin geweest. Alle bij de catechese betrokkenen moesten een intellectuele salto maken. Voor sommigen was dit uiterst moeilijk, zelfs onmogelijk: diepe overtuigingen stonden immers op het spel. Zo kregen bijvoorbeeld de Fransen van Ratzinger het bevel hun door de bisschoppen goedgekeurde catechesewerk Pierres Vivantes, te herschrijven: het moest duidelijker ‘de objectieve orde van de heilseconomie’ in het licht stellen. Wat bedoelde hij daarmee? Een voorbeeld ter illustratie. Pierres Vivantes vangt aan met God de Bevrijder, de God die zijn volk | |
[pagina 659]
| |
uit Egypte wegleidt, de God van de Exodus. Dat is niet alleen een werkzaam uitgangspunt, maar het is ook exegetisch te verantwoorden. Genesis, het scheppingsverhaal, is wel ‘het eerste boek’ van de bijbel, maar is daarom niet het eerst geschreven. De scheppingsidee duikt voor het eerst op in de deutero-Jesaja, tevoren was de God van Israël in de eerste plaats de God van de Exodus. Toch, zegt Ratzinger, moet je beginnen met Genesis. En daarmee zitten we in een discussie waarin niet alleen meer individuele standpunten op het spel staan, maar de hele benadering van de catechese. Ratzinger staat niet alleen, hij heeft de paus achter zich. Het is al zo ver gekomen dat zijn lezingen deel gaan uitmaken van het ‘magisterium ordinarium’, het gewone leergezag. Op 15 november 1986, in zijn toespraak tot de pontificale commissie voor de universele catechismus, citeerde de paus de lezing die Ratzinger destijds in Parijs hield. Dat een prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer graag uitspraken van de paus citeert, is normaal. Het omgekeerde is hoogst ongewoon. De cruciale vraag in heel deze kwestie blijft echter: hoe kwam Kardinaal Law op het idee om opnieuw voor een universele catechismus te pleiten? Was het een ingeving die zomaar uit de hemel viel? Of waren hier andere mechanismen in het spel? Ik weet ook wel dat samenzweringstheorieën in de geschiedschrijving vermeden moeten worden als de pest, maar soms kun je er niet omheen. Had misschien iemand Law gewezen op een Spaans artikel in Scripta Theologica, 17, 1985: Een voorstel voor een Universele Catechismus? De auteur ervan was de quasi onbekende theoloog M.J. Gimenez. Maar Scripta Theologica is een publikatie van de Opus Dei universiteit van Navarra. En Law schijnt voor Opus Dei wel enige sympathie te hebben. Onlangs nog gaf hij hun de raad wat minder aan geheimdoenerij te doen als ze in de Verenigde Staten voet aan de grond wilden krijgen. Het kan een toevallige samenloop van omstandigheden zijn. Maar zo zijn er de laatste tijd meer geweest. De synode van 1985 kwam slechts tot twee praktische conclusies: het theologisch statuut van de bisschoppenconferenties moest ‘verder bestudeerd’ worden en er moest een ‘universele catechismus’ komen. Beide taken vallen op de schouders van Kardinaal Ratzinger. Hij heeft er al vaak over geklaagd dat zijn staf te beperkt en overwerkt is. Dat is gemakkelijk op te lossen: geef een ander ook eens een kans. Want Ratzinger moet nog meer doen: hij moet ook onderzoeken of het ‘subsidiariteitsbeginsel’ wel van toepassing is op het interne leven van de kerk. Volgens Pius XII bestond daarover niet de minste twijfel. Een perfecte illustratie ervan zijn de bisschoppenconferenties: schuif nooit iets naar een hoger niveau wat op een lager afgehandeld kan worden. Maar aangezien Ratzinger het grootste deel van 1985 besteed heeft aan het ontkennen dat bisschoppenconferenties enige theologische status hebben of een reëel college vormen, is hij in deze zaak zeker niet de minst geïnteresseerde partij. En hoe weinig vertrouwen hij heeft in de bisschoppenconferenties blijkt dan nog maar eens als hij hun het recht wil ontzeggen hun eigen catechismus op te stellen. Misschien is er toch een lichtpuntje. Het gebeurt wel vaker dat paus Joannes Paulus twee stappen vooruit zet en dan weer één achteruit. Hij deelde de leden van de commissie voor de universele catechismus mee dat wat van hen verwacht werd ‘niet een surrogaat voor diocesane of nationale catechismussen’ is, ‘maar eerder een referentiewerk’, dat niet tot levenloze uniformiteit moet leiden, maar een hulpmiddel kan zijn om de ‘eenheid in geloof’ veilig te stellen die een essentieel aspect is van de eenheid van de kerk die ‘voortvloeit uit de eenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest’. Dit laatste is een citaat van St.-Cyprianus, bisschop van Carthago in | |
[pagina 660]
| |
de 3e eeuw. Lumen Gentium gebruikt het in de context van de collegialiteit. En dat is het waar het hier om gaat. Misschien is er alles bij mekaar dus niet zoveel veranderd. Maar ik vind dat dat dan wel eens gezegd zou mogen worden. Peter Hebblethwaite |