niet: ‘in principe komt dat niet bij mij terecht’ - maar omdat zijn geweten de misdaad oneindig vergroot tot hij al het misdadige van de anderen op zich laadt. Omdat het geweten niet uitkomt op een dader of een motief, wordt de misdaad grenzeloos. Het gaat bij Maurits om de misdaad in het algemeen. Om het kwade. Om de schuld. En om de dood.
De dood, want dat is de gapende vormeloosheid die de vormeloze schuld en misdaad nog kan absorberen en oplossen. In het leven is daar geen ruimte voor. De schuld woekert en neemt alle plaats. ‘Zo wordt de ruimte om hem heen steeds kleiner (95). In het graf daarentegen is nog plaats genoeg: ‘Er is ruimte genoeg - in de kuil die ze voor mij gegraven hebben’ (83).
Als detective werkt het geweten omgekeerd. Het zoekt naar de oorzaak en komt - via de omweg van de vormeloosheid - uit bij het gevolg, nl. de dood. Gevolg van de moord is niet alleen de dood van Mirjam en van Zwaan, maar uiteindelijk ook die van Maurits. Het geweten zoekt naar de wil en de beslissing op het niveau van de oorzaak, maar vindt die alleen op het niveau van het gevolg:
Ik wilde niets. Ik heb het niet gewild. Ik heb alleen de gevolgen gewild. Misschien wil ik dit. Niet wat er gebeurd is, maar wat er nu gebeurt met mij (106).
Wat gebeurt er nu met hem? Hij wordt ondervraagd en geanalyseerd, gefilmd en geïnterviewd, hij bestaat voor duizenden anderen, en hij begint te geloven dat hij iets bijzonders is: ‘Je wordt bepaald door de mensen die jou bestuderen en denken dat ze iets bijzonders zien’ (94). Vóór de moord bestond hij voor niemand, zijn leven was ‘één lange verveling, voortvloeiend uit een intense eenzaamheid’ (108). Als er dan een motief voor de moord is, dan gaat het om een gevolg en niet om een oorzaak. Een gevolg, namelijk de aandacht van anderen. Een vernietiging van de oorzaak, namelijk het grijze leven van de onzichtbare.
Het gevolg is vernietigend. Bestond Maurits vroeger alleen voor zichzelf, dan bestaat hij nu alleen voor de anderen. Hij wordt zijn eigen geweten. En hij smacht naar de tijd dat hij niemand was, alleen maar dat grijze en onopgemerkte zelf:
Jullie moeten mij niets vragen, je moet niet naar mij wijzen, niet naar mij kijken zelfs - alleen dan ga ik goed (95)
Dit soort van zelfbeslotenheid leidt naar de dood, c.q. de moord. De extreme openheid die er het gevolg van is, leidt ook naar de dood, c.q. de zelfmoord. Het zelfbeslotene doodt het andere, het volledig ontslotene doodt het zelf. Probleem van Maurits: wat ligt daartussen? Even lijkt hij het te vinden in een harmonieuze openheid: