Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 494]
| |
De Sikhs in India
| |
Vijf eeuwen geschiedenisIn 1499, wanneer in Delhi de islamitische Lodi-dynastie heerst, verlaat de legerintendant Nanak Dev het keizerlijke hof en sticht de gemeenschap van de ‘Sikhs’, de ‘Leerlingen’. Hij wil hindoes en moslims verzoenen op de gemeenschappelijke basis van een monotheïstisch geloof. ‘Er is geen hindoe en er is geen moslim, wiens pad kan ik dan volgen? God is niet hindoe en Hij is niet moslim en ik volg Gods pad’. Hij wil beide religies zuiveren van rituelen, ascetische verplichtingen en praktijken die hij nutteloos of immoreel acht. Hij veroordeelt polygamie, alcolholgebruik en het eten van vlees; hij verwerpt elke vorm van priesterschap of hiërarchie binnen de gemeenschap. Van hem stamt de Japjie, de verzameling van hymnen, gebeden en geloofsartikelen die later opgenomen zal worden in | |
[pagina 495]
| |
het Heilige Boek, de Adi Granth. De kern van de cultus en de prediking wordt de persoonlijke verbondenheid met de éne God en de dienst aan de geloofsbroeders. Zo wordt Nanak Dev de eerste van de tien ‘Goeroes’, die elkaar als geestelijke leiders van de gemeenschap zullen opvolgen. Zij houden de Sikh identiteit zuiver in een samenleving waarin hindoeïsme en islam overheersen. Een Hymne voor vrede, die gecomponeerd is door Arjan, de vijfde Goeroe, en die nog altijd gebruikt wordt bij de crematie van Sikhs, zingt b.v.: ‘Ik vast niet zoals de hindoes en houd me niet aan de moslim ramadan. Ik dien alleen de Ene Heer die ook Allah is, ik dien Hem en niemand anders’. En de grote stichter Nanak had al gezegd: ‘Er is maar één God. Hij wordt gekend met de hulp van de goeroe’. In de 16e en 17e eeuw worden de Sikhs door de islam vervolgd. Arjan, de vijfde Goeroe (1563-1606), die de Gouden Tempel oprichtte in het meer van Amritsar en de Adi Granth compileerde, wordt op bevel van keizer Jahangir doodgemarteld. Tegh Bahadur, de negende Goeroe (1664-1675) ondergaat onder keizer Aurangzeb hetzelfde lot. Zijn zoon Govind Singh is de tiende en laatste Goeroe (1666-1708). Hij maakt van de Sikh gemeenschap een militaire theocratie, gebaseerd op de khalsa, de zuiverheid van Gods uitverkorenen. Voortaan vormen de Sikhs de Sarbat Khalsa, de Gemeenschap van de Zuiveren. Aan hun familienaam voegen zij de naam van hun laatste Goeroe toe: Singh (= leeuw), symbool van strijdvaardigheid, en zij dragen de vijf uiterlijke tekenen van de khalsa: haar dat nooit geknipt wordt, een kam in het haar, een stalen armband, een broek i.p.v. de gebruikelijke dhoti, en een dolk. Door zich op zijn sterfbed tot de laatste Goeroe uit te roepen wilde Gobind Singh voorgoed een einde maken aan elke afwijking van de religieuze leer en alle middelpuntvliedende tendensen ten opzichte van het hoogste politiek-religieuze gezag. Voortaan zou de enige en definitieve ‘goeroe’ van de Gemeenschap van Zuiveren het Heilige Boek zijn, de Adi Granth, die nu de Guru Granth Sahib wordt: ‘Wie mij wil zien, moet naar de goeroe Granth Sahib kijken. Wie mij wil ontmoeten, moet zorgvuldig in de hymnen zoeken’. Het Heilige Boek en de Gouden Tempel, waar het bewaard wordt, zijn voortaan de twee pijlers van de gemeenschap. Wanneer India in 1947 onafhankelijk wordt, slagen Gandhi, Nehru en de Congrespartij erin de leiders van de Sikhs ertoe te bewegen te kiezen voor aanhechting bij India, een lekenstaat, en niet bij Pakistan, een islamitische staat. De meerderheid van de Sikhs vestigt zich in het Indiase gedeelte van Punjab, het Vijfstromengebied. Maar al vlug volgt de ontgoocheling. Van de culturele autonomie, die door de regering in Delhi beloofd is, komt | |
[pagina 496]
| |
niets terecht. In het overheersend hindoeïstische sociaal-religieuze klimaat van de nieuwe staat Punjab vrezen de Sikhs hun identiteit te verliezen. De twee Sikh leden van de Grondwetgevende Vergadering weigeren in 1950 de nieuwe Indiase grondwet te ondertekenen. Pas in 1966 wordt een eerste eis van de Sikhs gedeeltelijk ingewilligd. Punjab wordt verdeeld in twee staten: Haryana, waar de meerderheid hindoe is en het hindi de officiële taal, en Punjab, voor de tweede keer opgesplitst, met een Sikh meerderheid en het Punjabi als taal. Dat geeft de Sikhs weer uitzicht op meer autonome culturele en sociaal-economische ontwikkeling. Maar de centrale regering heeft beslist dat Chandigarh, de stad die Le Corbusier gebouwd heeft en die nu op de grens tussen de twee nieuwe staten ligt, de gemeenschappelijke hoofdstad blijft. Dat leidt al spoedig tot conflicten tussen Haryana en Punjab. Van de 15 miljoen Sikhs in India leven er ongeveer 6 miljoen verspreid | |
[pagina 497]
| |
over het land, hoofdzakelijk in de steden; de overige 9 miljoen wonen in het ‘moederland’ Punjab. Daar vormen zij met hun 52% van de bevolking een meerderheid en voelen zij zich thuis. De landbouw heeft in deze streek van de Indus-Ganges-vlakte een op het eerste gezicht spectaculaire ontwikkeling gekend. En toch leven de Sikhs hier al jaren in een sfeer van revendicaties en conflict. Onophoudelijk heersen er onrust en geweld. Alleen al in maart, april en mei 1986 zijn door het Sikh extremisme en de politierepressie 300 personen omgekomen. Hoe is deze blijkbaar uitzichtloze situatie ontstaan? Dat wordt pas duidelijk als we alle elementen in ogenschouw nemen die alles samen het probleem zo ingewikkeld maken: sociaal-economische factoren, invloeden van buiten Punjab en spanningen binnen de Sikh gemeenschap zelf. | |
Landbouwontwikkeling in PunjabEconomisch is Punjab een van de Indiase staten waar de rurale ontwikkeling het snelst vooruitgegaan is. Door de Groene Revolutie van de jaren zeventig is het de graanzolder van India geworden: 60% van de tarwe en 50% van de rijst in India komen uit dit kleine gebied in het noordwesten. In 1979-80 oogstte Punjab op zijn 4,8 miljoen hectare landbouwgrond 12 miljoen ton graan, terwijl Uttar Pradesj op een bijna vijf maal zo grote oppervlakte 16 miljoen ton won. De bewoners van Punjab behoren tot de meest gegoede van India: 1,5% van de bevolking onder de armoedegrens, tegenover 40% in geheel India. Maar de welvaart is wel heel ongelijk verdeeld, en dat druist in tegen het gelijkheidsideaal van de Sikh gemeenschap: 65% van de landbouwgrond is eigendom van 23% heel rijke of rijke boeren (meer dan 12 of van 4 tot 12 hectare grond), terwijl de 56% arme boeren (minder dan 2 hectare) slechts over 15% van de grond beschikken. Onmisbaar voor de landbouw is hier een goed werkend irrigatiesysteem. Afhankelijk van de regelmaat in het waterdebiet van de rivieren in de streek, geeft dit voortdurend aanleiding tot betwistingen tussen de buurstaten Punjab, Haryana en Rajastan. De regering in Delhi kan wel beslissen dat het water van de Ravi en de Beas zo en zo verdeeld wordt, kan een verbindingskanaal (het Syl-kanaal) laten aanleggen tussen de Sutley en de Yamuna, de regeringen van de drie belanghebbende staten nemen daar geen vrede mee: ze willen alle drie meer water. Dat vooral Punjab zich daaromtrent zorgen maakt, is in zoverre begrijpelijk dat landbouw daar de enige bron van inkomen is: uit overwegingen van nationale veiligheid | |
[pagina 498]
| |
is de streek, vlak bij de Pakistaanse grens, nooit geïndustrialiseerd. Recente wetenschappelijke studies brengen nu aan het licht hoe zorgwekkend de situatie wordtGa naar voetnoot1. In het zuidwesten van Punjab is het grondwater verzilt en boven de grond gestegen (200.000 hectare zijn al vermoerast) terwijl in het zuiden het grondwater gezakt is en landbouwgrond verandert in woestijn. Een voor iedereen bevredigende oplossing is er natuurlijk niet. Intussen wordt het probleem van de verdeling van het rivierwater nog stekeliger doordat zowel de Sikh regering in Punjab als de regering van Haryana - daar hoort de eerste minister tot de Congrespartij - uit electoraal belang er een politieke kwestie van maken en zich zo onverzettelijk mogelijk opstellen. | |
Het probleem van de hoofdstadTussen Punjab en Haryana bestond er tot voor kort nog een ander conflict. Bij de verdeling in 1966 was Chandigarh de gemeenschappelijke hoofdstad van beide staten gebleven. Daar hebben de Sikhs zich nooit bij neergelegd. Nu eindelijk, in 1985, is er na lange onderhandelingen tussen de centrale regering in Delhi en de gematigde Sikh leider Harchand Singh Longowal een akkoord ondertekend. In ruil voor 83 dorpen met een overwegend hindoebevolking staat Haryana Chandigarh af aan Punjab. De overdracht, die eerst voorzien was voor 26 januari 1986, de Indiase nationale feestdag, werd na weer nieuwe moeilijkheden uiteindelijk vastgesteld op 15 juli 1986. | |
Inmenging van buitenafDe op zichzelf al zo ingewikkelde situatie in het ‘Vijfstromenland’ wordt nog vertroebeld door externe factoren, van buiten Punjab en buiten India, met name groepen van in de diaspora over de wereld verspreide Sikhs. Discreet maar heel actief wordt het extremisme van de fanatieke minderheid in Punjab gesteund door groepen Sikhs in Europa, de VS, vooral in Groot-Brittannië en Canada. Niet alleen leveren zij een niet te verwaarlozen financiële bijdrage aan de strijd, maar zij propageren de idee van een Khalistan, een ‘Vaderland der Zuiveren’, een gebied dat exclusief voor | |
[pagina 499]
| |
Sikhs zou zijn voorbehouden en helemaal onafhankelijk van India. De idee stamt eigenlijk al van de tijd van de verdeling van India (1947). Pakistan werd toen een moslimstaat, waarom zou zo iets ook niet voor de Sikhs mogelijk zijn? In het begin van de jaren tachtig leefde de idee weer op. Nu zetelt er in Londen een regering van de ‘Republiek Khalistan’ in ballingschap, onder leiding van Jagjit Singh Chauhan. Dezelfde idee zit voor bij de extremisten in Punjab. Die van een partij als de United Akali Dal, van bewegingen als de All India Sikh Students Federation, van gewapende fracties zoals de ‘Commando's van Khalistan’ of het ‘Bevrijdingsleger van Khalistan’. De meerderheid van de Sikhs in India - nog geen 2% van de 760 miljoen Indiërs - is echter niet gewonnen voor een onafhankelijke Sikh staat, die economisch nauwelijks leefbaar zou zijn. Zij blijven de Indiase Unie trouw. Daarnaast rijst de vraag welke rol Pakistan in het conflict wil spelen. Is het waar dat terroritische acties in Punjab opgezet worden vanuit basissen in Pakistan? Herbergt Pakistan opleidingskampen voor de gewapende extremisten van de Khalistan? De regering van Rajiv Gandhi heeft dit herhaaldelijk geïnsinueerd of beweerd, tot voor kort zonder het ooit te kunnen bewijzen. Maar begin mei 1986 legde Arun Nehru, toen minister van Nationale Veiligheid in de centrale regering, het Indiase parlement duidelijke aanwijzingen voor betreffende de Pakistaanse verantwoordelijkheid. Opleidingscentra voor de guerrilla werden gelokaliseerd, Sikh ‘terroristen’ werden met hun wapens in de hand aangehouden op het moment dat zij India weer binnenkwamen (de grens tussen Pakistan en Punjab is 400 km lang en gemakkelijk te overschrijden!). India Today, 15 mei 1986 geeft informatie uit Indiase en buitenlandse bronnen en publiceert enkele interviews met gevangen genomen terroristen. Het schijnt b.v. juist te zijn dat extremistische Sikhs in de gevangenis van Faisalabad, een Pakistaanse stad ten westen van Lahore, in vogelvlucht 130 km van Punjab, onder het mom van ‘technische hechtenis’ een zo goed als officieel georganiseerde training krijgen. De relaties tussen India en Pakistan zijn sedert 1947 nooit erg vriendschappelijk geweest. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat het Sikh probleem Pakistan niet ongelegen komt om Rajiv Gandhi's regering te destabiliseren. | |
Gurudwaras en Akali DalOnder de interne factoren die de evolutie van het Sikhisme bepaald hebben en een licht werpen op de huidige situatie, zijn vooral twee intstellingen te | |
[pagina 500]
| |
noemen: de Gurudwaras of de ‘Huizen van de goeroe’, de heiligdommen van de Sikhs, en de politieke partij Akali DalGa naar voetnoot2. Zowel de Gouden Tempel van Amritsar als de kleine dorpstempels, de Gurudwaras, zijn voor alles plaatsen waar de Sikh broeders en zusters op voet van gelijkheid samenkomen, zowel voor de gemeenschappelijke eredienst, gebaseerd op het Heilige Boek, de Guru Granth, als voor de gemeenschappelijke maaltijd die normaal gratis aan iedereen zonder onderscheid verstrekt wordt in de bijgebouwen van de tempel. Mettertijd hebben de Gurudwaras een aanzienlijk socio-economisch belang gekregen. Hun beheerders, de Mahants (geen priesters: het egalitarisme van de Sikhs sluit immers elke religieuze hiërarchie uit) gebruikten hun positie vaak om zich te verrijken, vooral nadat de Britten, die hen als bondgenoten wilden gebruiken, hun de tempels in eigendom hadden gegeven. Om de Gurudwaras aan de controle van de Britten en hun ‘collaborateurs’ te onttrekken, ontstonden tussen 1920 en 1925 twee organisaties: het Shiromani Gurudwara Parbandhak Committee (SGPC) en de Akali Dal. De eerste zou toezien op de eenheid van de leer, de morele normen, de praktijken; zij zou de religieuze zaken en het centrale beheer van de Gurudwaras behartigen, en tegen de bedreigingen van buitenaf de politico-religieuze identiteit van de Sikhs veilig stellen. De beweging droeg in zich de kiemen van een politisering van de godsdienst. En aangezien in India beide dominante godsdiensten, hindoeïsme en islam, zich voortdurend op socio-politico-religieus terrein bewegen, ontstonden er in de SGPC onvermijdelijk uiteenlopende strekkingen. Het duidelijkst trad naar voren de harde, fundamentalistische lijn, die alle gezag van de centrale regering en alle gezag van anderen dan Sikhs afwijstGa naar voetnoot3. Hun verzet daartegen gaat zo ver dat het tot gewelddadige ‘communalistische’ actie leidtGa naar voetnoot4. De vertegenwoordigers van deze strekking zijn Bhindranwale en zijn aanhangers. Daarnaast zou de Akali Dal als politieke partij de politieke belangen van de Sikh gemeenschap verdedigen. Voor haar revendicaties refereert zij zich | |
[pagina 501]
| |
nog altijd aan haar ‘Resolutie van Anandpur Sahib’ van 1973. Maar aangezien de Akali Dal zich naar de richtlijnen van de SGPC moet voegen, was het te verwachten dat zich vroeg of laat ook in haar schoot dezelfde uiteenlopende stromingen zouden manifesteren. Verschillende fracties kwamen binnen de partij tegenover elkaar te staan en er ontstonden schisma's. Zo stichtte b.v. een tijd geleden de vader van Bhindranwale de ‘United Akali Dal’ als protest tegen het beleid van eerste minister Surjit Singh Barnala en zijn ‘profanatie’ van de Gouden Tempel. Overigens hebben de leiders van de Akali Dal gaandeweg zich meer macht over de gemeenschap toegeëigend ten nadele van de vijf hogepriesters en het Comité van de Gurudwaras. Die macht is grotendeels gebaseerd op de controle die zij uitoefenen over de opbrengst van de schenkingen aan de heiligdommenGa naar voetnoot5. Zij gebruiken deze aalmoezen vaak voor partijpolitieke doeleinden en worden door de gemeenschap dan ook van corruptie beschuldigd. Verschillende religieuze leiders wenden de misbruiken van de SGPC en de Akali Dal aan om zich te distantiëren van het officiële Sikhisme. Zij verzetten zich tegen het samengaan van godsdienst en politiek zoals dat door de laatste goeroes als leer werd voorgehouden. Sommigen aanvaarden bovendien niet dat de Khalsa na de tiende Goeroe geen geestelijke leermeesters meer zou hebben, dat het Heilige Boek, de Guru Granth de enige gids zou zijn. Daarmee verschillen zij op een essentieel punt van de Sikh gemeenschap. Zij roepen zich uit tot ‘authentieke goeroes’ en tolereren soms zelfs een ware personencultus. De conflicten waartoe dit aanleiding geeft binnen de gemeenschap worden nog verscherpt door het feit dat de regering in Delhi deze marginale goeroes vaak haar steun verleent. Om de Sikhs van Punjab beter onder controle te houden, wakkert ze hun interne geschillen soms nog aan. Ook tegen deze religieuze ‘deviatie’ reageren de fundamentalistische Sikhs: zij ijveren voor een integrale terugkeer naar het oorspronkelijke Sikhisme dat naar de letter getrouw moet worden geïnterpreteerd en beleefd. | |
Het Sikh extremisme en de centrale regeringDe restauratiepogingen met het oog op een terugkeer naar een orthodox | |
[pagina 502]
| |
Sikhisme zijn sinds 1980 steeds hardnekkiger geworden. Ze bereikten een hoogtepunt toen de extremisten zich organiseerden rond Jarnal Singh Bhindranwale en diens integristisch seminarie, de ‘Damdami Taksal’. Tot hij in de slachtpartij in de Gouden Tempel aan zijn einde kwam, leidde hij zijn fundamentalistische strijd met het geloof van een desperado, hierin gevolgd door een schaar van al even fanatieke aanhangers. De beweging telde slechts een kleine minderheid van de Sikhs van Punjab en elders, maar ze kon rekenen op de uiterst roerige militanten van de All India Sikh Students Federation. De operatie ‘Blue Star’, de gewelddadige ontruiming van de Gouden Tempel in juni 1984, is er niet in geslaagd het extremisme ook maar enigszins in te dijken. Indira Gandhi, die uiteindelijk voor deze harde aanpak had gekozen, werd op 31 oktober 1984 door haar Sikh lijfwachten vermoord. (Laatst nog, in januari 1987, werd een voormalig eerste minister van Punjab en leider van de Congrespartij, Joginder Pal Pandey, vermoord.) De nieuwe premier Rajiv Gandhi opteerde van meet af aan voor een andere beleidslijn en streefde naar een dialoog met de gematigde Sikhs. Ondanks een nieuwe golf van aanslagen, tot in Delhi toe, kwam het tot onderhandelingen en op 24 juli 1985 werd een akkoord ondertekend met Harchand Singh Longowal, de gematigde voorzitter van de Akali Dal. Naast de transfer van de hoofdstad Chandigarh naar Punjab werden ook verkiezingen beloofd voor september 1985. Longowal werd op 20 augustus 1985 vermoord, het geweld woedde voort, maar Rajiv Gandhi week niet af van zijn beleid: de verkiezingen werden gehouden op 28 juli 1985. Ofschoon de gematigde Sikh partij een ruime overwinning behaalde en de Congrespartij naar de oppositie werd verwezen, kon Rajiv Gandhi de uitslag van de volksraadpleging toch als een persoonlijke overwinning beschouwen: de Sikhs hadden zich massaal uitgesproken voor de Gandhi-Longowal-akkoorden. Door de Akali Dal aan de macht te brengen hadden zij zich duidelijk gedistantieerd van de terroristen. Surjit Singh Barnala, de nieuwe voorzitter van de partij, werd premier van Punjab. De regering in Delhi en de publieke opinie mochten terecht verwachten dat de gematigden er nu in zouden slagen de interne problemen onder de Sikhs op te lossen. Maar na meer dan een jaar is daarvan nog maar weinig terechtgekomen. Een van de redenen is ongetwijfeld de aarzelende houding van de regering in Delhi. Aan de ene kant laat Rajiv Gandhi duidelijk blijken dat hij de gematigde Sikhs wil steunen. Hij verschafte hun sleutelposities in de centrale regering: een Sikh werd minister van binnenlandse zaken verantwoordelijk voor de ordehandhaving, een andere minister van landbouw. | |
[pagina 503]
| |
Gandhi zond Julio Ribeiro, een politie-officier die al enkele netelige kwesties had opgelost, naar Punjab om er de antiterroristische operaties te leiden. Hij versterkte de politiemacht aan de grens tussen Pakistan en Punjab en moderniseerde de legeruitrusting. Maar aan de andere kant weet de regering in Delhi nooit duidelijk partij te kiezen tussen de revendicaties van de hindoebevolking in de staat Haryana, waar de Congrespartij aan de macht is, en die van de Sikhs in Punjab en schuift ze een definitieve oplossing voor het probleem-Chandigarh steeds verder voor zich uit. In Punjab zelf is na enkele weken van windstilte die volgden op de verkiezingen van september 1985, het geweld weer in alle hevigheid opgelaaid. Begin 1986 bezetten gewapende extremisten opnieuw de Gouden Tempel. Dit keer zette de Sikh regering van Barnala zelf de ordestrijdkrachten in om de tempel te ontruimen. Maar dat veroorzaakte een scheuring in de Akali Dal: 27 van haar 73 afgevaardigden in de Wetgevende Vergadering, die in totaal 117 zetels telt, verlieten de partij. Alleen dank zij de steun van de 32 afgevaardigden van de oppositiepartij, het Congres van R. Gandhi, kon Surjit Singh Barnala alsnog aan de macht blijven. Die steun dankt de regering-Barnala aan het feit dat de Indiase premier absoluut wil voortgaan op de ingeslagen weg en zijn geloofwaardigheid bij de gematigde Sikhs en de hele Indiase publieke opinie niet wil verliezen. Barnala is voor de centrale regering een soort symbool geworden. Hem laten vallen zou zoveel betekenen als de Longowal-Gandhi-akkoorden desavoueren. Toch gaan er nu in de Congrespartij en onder de machthebbers in New Delhi stemmen op om een wisseloplossing te zoeken voor de verdeelde en verzwakte Akali Dal partij. Er wordt b.v. gedacht aan de dissidente maar invloedrijke Sikh leider M. Badal, die vroeger al premier van Punjab wasGa naar voetnoot6. Intussen blijft de situatie uitermate zorgwekkend. Ondanks de steun van de centrale regering slaagt de gematigde regering van Punjab er niet in het terrorisme van de Khalistan in te dijken. In de verschillende kampen zijn er al 10.000 doden gevallen en dagelijks vallen er onder het extremisme en de politierepressie nieuwe slachtoffers. Het communalistische geweld van een minderheid van fanatieke Sikhs keert zich min of meer stelselmatig tegen de Hindoes. Talrijke Hindoefamilies vluchten naar Rajastan en Ha- | |
[pagina 504]
| |
ryana. Aan de andere kant mobiliseren extremistische Hindoes zoals bijvoorbeeld de Shiv Sena zich onder het motto ‘Dood aan de Sikhs’. De crisis in Punjab stelt heel India voor een geweldige uitdaging. Zal Rajiv Gandhi erin slagen de grote idee van zijn grootvader Nehru en van de stichters van de natie levendig te houden? Zal hij tegenover het aanzwellend integrisme van de Sikhs en van andere fundamentalisten en tegenover de om zich heen grijpende communalisering, India kunnen uitbouwen tot een seculiere natie? Men zou het deze grootste democratie ter wereld willen toewensen. Want als men de verschillende bevolkingsgroepen en godsdiensten harmonisch met elkaar wil laten samenleven, schijnt een niet-confessionele staatsstructuur de enig mogelijke te zijn. |
|