Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |
Een spiritualiteit van geweldloosheid in een situatie van geweld
| |
[pagina 400]
| |
maakt voor de aanval, terwijl een vlinder op enkele passen van hem neerstrijkt. Hij kijkt ernaar en zijn gedachten dwalen af naar zijn thuis, zijn dorp en zijn jeugd. Je ziet hem op een heerlijke lentemorgen samen met zijn zusje op vlinders jagen in het veld achter hun huis. Terug in de loopgraaf, steekt hij zijn arm uit om de vlinder te vangen. Direct daarop kijk je naar die scène vanuit ‘onze’ kant. Je blik volgt de loop van een geweer en je ziet die Duitse soldaat zijn hand uitsteken naar de vlinder op de rand van de loopgraaf. Je vangt hem in het vizier. Een vinger haalt de trekker over, je hoort een schot en de Duitse jongen - de ‘vijand’ - valt voorover, dood. De film was uit, en ik kon niet blijven zitten voor de volgende film. Dat was toen voor de kleine jongen die ik was, heel ongewoon. Jaren later, juist voor mijn priesterwijding, ging ik een andere film zien, De Brug, het verhaal van vijf Duitse jongens in de laatste weken van de Tweede Wereldoorlog. Ze zijn 15, 16 jaar oud. De een heeft een troetelkonijntje, een ander een vriendinnetje aan wie hij zijn horloge gegeven heeft. Je leert ze kennen, je raakt ermee vertrouwd. Maar dan worden ze ineens opgeroepen. Gehersenspoeld, zullen zij nu eens als helden gaan vechten voor het vaderland, de brug verdedigen die toegang geeft tot de stad. Hun kapitein is een goeie kerel en hij beseft hoe zinloos dit allemaal is: de oorlog is verloren, waarom die kinderen er nu nog ingooien? Hij besluit de brug zelf op te blazen vóór de Amerikanen arriveren, zodat de kinderen terug naar huis kunnen. Maar dat lukt niet, hij wordt gedood. Als de Amerikanen er aankomen en die kinderen zien, kunnen zij zich niet voorstellen dat die gaan schieten. Maar de jochies zijn zo geïndoctrineerd, zo door de oorlogskoorts aangestoken, dat zij het vuur openen. Ze gaan er natuurlijk allemaal aan, op één na. Die strompelt huilend weg. En er verschijnt een noot op het scherm: dit was een echt gebeurd verhaal. Kinderen die veranderen in soldaten vol haat en geweld. De dag nadien vertelde ik dit aan een van mijn professoren in het seminarie, waarop die zei: ‘Maar je beseft toch dat dit een anti-oorlogsfilm is’. Hij bedoelde dat het een verkeerde film was. Ik herinner me dat ik weg liep en tot mezelf zei: ‘Als dit een film tegen de oorlog is, dan ben ik ook tegen de oorlog’. Dat was de eerste keer dat ik me daarvan bewust werd. Kort na mijn wijding kreeg ik een abonnement op The Catholic Worker. Ik ben er nog altijd op geabonneerd. In die jaren las ik er niet veel in, maar ik kreeg het tijdschrift ook toegestuurd op de Filippijnen en daar heeft het me ontzaglijk veel geholpen om mijn ideeën over geweldloosheid vorm te geven. Als je me toen gevraagd had waar ik daarvoor mijn diepste inspiratie zocht, dan denk ik niet dat ik me op een of andere tekst uit het | |
[pagina 401]
| |
evangelie zou hebben beroepen. Ik weet maar al te goed dat je met evangelieteksten verschillende kanten uitkunt. Maar gaandeweg besefte ik dat geweldloosheid in het hart van het evangelie zit. Ik kan me gewoon niet voorstellen dat Jezus iemand zou hebben gedood. Ik wist wel dat er zo iets bestaat als ‘de leer van de rechtvaardige oorlog’, dat er omstandigheden kunnen voorkomen waarin mensen het recht hebben zichzelf met geweld te verdedigen. Maar ik kon me en kan me niet voorstellen dat Jezus dat zou doen. Op de Filippijnen nu leefde ik in zo'n situatie waarin de voorwaarden voor een gerechtvaardigd gebruik van tegengeweld wel degelijk aanwezig waren. Op het eiland Negros werden de mensen op alle mogelijke manieren onder de voet gelopen en door het leger uitgemoord. Ik bevond me in een onmogelijke situatie. In mijn hart kon ik geweld niet accepteren, maar ik kon deze mensen ook niet gaan vertellen dat ze zichzelf niet mochten verdedigen. Ik stond voor een dilemma. En ik heb niet geprobeerd het op te lossen. Ik geloof niet dat je zulke dilemma's moet oplossen. Je moet ermee leren leven. Ik denk b.v. aan wat de Filippijnse bisschop Francisco Claver, een overtuigd voorstander van de geweldloosheid eens schreefGa naar voetnoot1: In de Filippijnse context zijn er redelijke argumenten te vinden voor revolutionair geweld, maar als je diezelfde argumenten in een bredere sociale context hanteert, dan kun je ook de koude oorlog goedkeuren, de wapenwedloop, de nucleaire afschrikking en zelfs een nucleaire oorlog en de vernietiging van het hele menselijke ras. Wat in aanvang redelijk is, wordt irrationeel, ja, absurd als je het tot zijn laatste logische conclusies doortrekt. Daarom sta je voor de keuze: ofwel trek je uit je argumenten geen conclusies, ofwel laat je je argumenten vallen. Ik verkoos er niet aan te beginnen. Ik koos voor geweldloosheid. | |
Mythe en spiritualiteitWat gebeurt er als iemand kiest voor geweldloosheid als een evangelische imperatief? Wat gebeurt er als ik zeg dat geweldloosheid voor mij de enige weg is? Dan zwicht ik, zegt Claver, voor de macht van een ‘mythe’. Wat betekent dat? In sociologische termen is een mythe iets waarin mensen echt geloven, of het nu waar is of vals. En dat geloof bepaalt je manier | |
[pagina 402]
| |
van denken en handelen en je houding tegenover je medemensen. Als geweldloosheid deel uitmaakt van mijn mythe, hoe ga ik me dan gedragen? Geweld is dan voor mij nooit meer moreel aanvaardbaar, ook niet als uiterste middel. Nooit, in geen enkele omstandigheid zal ik iemand doden, ‘mensen die op die manier voor geweldloosheid kiezen’, schrijft Claver, ‘zullen alles op alles zetten om voor de oplossing van sociale problemen andere wegen te zoeken dan die van het geweld’. Mensen die daarentegen de mythe aanvaarden dat geweld onder bepaalde voorwaarden, hoe beperkt die ook zijn, moreel aanvaardbaar is, zullen vroeg of laat voor situaties komen te staan waarin geweld als allerlaatste middel geoorloofd is. Mensen realiseren wat zij in hun mythen symboliseren. Wij leven en sterven met en door onze mythen en er zijn mythen die ons tot doden aanzetten. Geweld of geweldloosheid, voor beide kun je redelijke argumenten inroepen. En die argumenten worden aan beide zijden gebruikt door mensen die bereid zijn hun leven ervoor te geven. Waar sta ik dan? Ik die leef in een revolutionaire situatie waarin geweld gemakkelijk gerechtvaardigd kan worden en die toch probeer te kiezen voor geweldloosheid? Wat betekent ‘spiritualiteit’ voor mensen van mijn slag? Wat is ‘spiritualiteit’ überhaupt? Er zijn allerlei soorten spiritualiteit naargelang van ieders roeping, levensomstandigheden en temperament. Maar alles wel beschouwd is spiritualiteit een manier om jezelf er telkens weer aan te herinneren dat je leeft in Gods aanwezigheid. Het is een manier van omgaan met de dagelijkse dingen en omstandigheden in mijn leven die me helpt daarin Gods aanwezigheid te herkennen. Er zijn enkele dingen die in elke spiritualiteit fundamenteel zijn. Bijvoorbeeld, ze moet verband houden met de manier waarop je omgaat met je medemensen. En ze veronderstelt altijd gebed, omgang met de levende God. Welnu, hoe ga ik, in een revolutionaire situatie, om met mensen en met welke mensen? En hoe bid ik? | |
Leven met armenDe mensen met wie ik te doen heb, zijn in de eerste plaats de armen, de verdrukten. Vervolgens de verdrukkers, de rijken, de bourgeoisie. En ten derde de revolutionairen die geweld met geweld willen beantwoorden. Laat ik beginnen met de armen. De armen op het eiland Negros leren me dat lijden en ontbering deel uitmaken van het leven. Zij leren mij. Ik luister naar hen. Ze leren me geduld. Ze leren me wat het betekent je | |
[pagina 403]
| |
familie en je buren lief te hebben. Verbazingwekkend is het dat zij vaak letterlijk alles wat zij hebben verkopen om een ander in leven te houden. Ze gaan daarin tot het uiterste. Het is gewoonlijk op die manier dat de armen hun land verliezen. Ze hebben een zieke en ze verpanden hun grond om een dokter en medicijnen te kunnen betalen. De helft van de mensen in de bergen waar ik gewerkt heb, heeft zo zijn grond verloren. De armen geloven dat mensen belangrijker zijn dan dingen. Zo was ik eens aanwezig bij de dood van een 19-jarige jongen. Ik had hem weten over te halen deel te nemen aan een cursus in onze basisgemeenschap. Zijn ouders hadden zich daar heftig tegen verzet, maar hadden uiteindelijk toegegeven. En nu was hij, tijdens die cursus, omgekomen in een accident. Ik moest het die mensen gaan vertellen. Zijn vader ging tekeer als een bezetene, sloeg met stoelen en tafels om zich heen. Ik wist niet wat ik moest doen of zeggen. Maar zijn vrouw zei: ‘Als jij al gek wordt, wat moet ik dan doen? Ik heb hem gedragen en gevoed’. We gingen naar het dodenhuis. Zij namen de jongen, helemaal bebloed, in hun armen. En zijn moeder zei: ‘Je zou zo graag een T-shirt gehad hebben en je hebt er nooit een gekregen. Als je nog leefde, was je misschien verlamd of imbeciel gebleven, maar we zouden voor je zorgen, ons leven lang’. Wat zouden wíj gezegd hebben? ‘Het is misschien nog een geluk dat hij er niet doorkomt. Hij zou zijn leven lang een sukkelaar geweest zijn’. Dat had ik ook al op mijn lippen. Veel heb ik geleerd van mensen met wie ik in de gevangenis zat. Wanneer mijn overste me daar kwam opzoeken, zei hij altijd: ‘Vergeet niet dat je hier zit om te leren’. Die gevangenis was gewoon verschrikkelijk. Als je de film The Kiss of the Spider Woman gezien hebt, heb je er een idee van. We zaten in holen in de grond, geen toiletten, geen stromend water, geen tafel of stoel, niets. Ik dacht vaak: ‘leren’? Wat kunnen die gevangenen mij bijbrengen? Het enige wat ik hoorde was: ‘Waar blijven nu je vrome gevoelens voor ons?’ Dat werkte me danig op de heupen. Maar toen kreeg ik een boek in handen, Jesus vóór het christendom, dat sprak over Jezus' medelijden. ‘Zijn hart kromp ineen van medelijden met de massa’. Zijn geloof was compassie, geloof en medelijden waren voor hem hetzelfde. Ineens besefte ik dat het dat was wat mijn medegevangenen me zeiden: ‘Waar is jouw compassie? Zie je dan niet dat we niets hebben om aan te trekken, dat we niets te eten hebben, alleen ratten, dat de tanden ons uit de mond vallen? Jij hebt toch vrienden, jij kunt ons toch helpen! Wij zijn jouw broers, besef je dat niet?’ Dat was hún evangelie, hún blijde boodschap: we zijn allemaal broers en zusters, er bestaan geen barrières meer. | |
[pagina 404]
| |
En ik geloof dat dat de kern is van een spiritualiteit in een revolutionaire situatie: dat je wilt leren van de armen, dat je je daarvoor openstelt. Omdat een van de jongens jarig was, begonnen we op een avond Happy Birthday te zingen. De bewakers werden razend en wilden hun woede koelen op de kopmannen van twee cellen (iedere cel had zo zijn eigen leider aangesteld, meestal de stoerste van de groep). Cel 7 leverde zijn kopman in, Moldes heette de man; de mijne, cel 9, weigerde: we waren bang dat onze man in elkaar geslagen zou worden of vermoord. De bewakers dreigden met hun geweren en losten enkele schoten. We verdedigden ons met de deur van de cel onder stroom te zetten en een barricade op te werpen. De wachters haalden er het leger bij, driehonderd soldaten met het geweer in de aanslag. Brian, een Australische priester die met ons gevangen zat, schreeuwde naar de kolonel: ‘Wat is dat hier voor waanzin! We zingen gewoon Happy Birthday, er is hier geen sprake van muiterij!’ En ik: ‘Kolonel, die man heeft gelijk dat hij de cel niet uit komt. Zes maanden geleden hebben ze er hier een doodgeklopt, daar op de plaats waar u nu staat’. De kolonel was verbaasd dat hier Engels werd gesproken, dat hier priesters zaten. Kennelijk verveeld, zei hij: ‘O.K., als jullie die mannen kalmeert, trekken wij ons terug’. En ik tegen de gevangenen: ‘Haal die barricaden weg. Ze gaan geen geweld gebruiken, maar wij moeten iets doen dat ze hun gezicht niet verliezen’. Zij antwoordden: ‘Geen sprake van. Wij halen die barricaden niet weg voor ze Moldes teruggeven’. Moldes, ik was Moldes vergeten! Ik ging terug naar de kolonel en zei heel sullig: ‘Zij willen eerst hun Moldes terug’. En Moldes kwam terug. De muiterij was over. Dit was voor mij een keerpunt. Tot dan toe had ik mijn medegevangenen alleen maar wat kleine diensten bewezen: ik had wat met hen gepraat over hun persoonlijke problemen, ik had voor wat kleren en medicijnen gezorgd, of geprobeerd een of andere vrij te krijgen. Ik had hun nog nooit iets gezegd over de christelijke basisgemeenschappen ofschoon dat toch mijn levenswerk was. Daar was de tijd niet rijp voor, dacht ik. Maar de dag na de opstand zag ik hoe Manuel, de kopman van onze cel, stilletjes, kwaad én kapot in zijn hoek zat. We begonnen te praten. Hij was helemaal in de war bij de gedachte dat ze ons door zijn schuld, omdat hij zich niet overgeleverd had, allemaal hadden kunnen neerschieten. En wat stond hem nu te wachten als hij ooit maar even de cel uitkwam? Ik zei hem dat ik tegen de bewakers had gezegd: ‘Als hier ooit nog aan iemand wordt geraakt, staat het de volgende dag in de krant’. - ‘Weet je’, zei ik, ‘die bewakers zijn ook maar gewone jongens die weggehaald zijn uit hun dorp. Slachtoffers net als wij. Als wij hen gaan haten, wat voor zin heeft onze | |
[pagina 405]
| |
revolutie dan nog? Dan is het allemaal voor niks geweest. Ook zij zijn onze broers en zusters. Als wij hen gaan haten, staan we nergens meer’. En ik vertelde hem over onze basisgemeenschappen. ‘Wat jij gisteren deed, weigeren de barricaden weg te halen voor ze Moldes hadden teruggegeven, daarover gaat het juist in die gemeenschappen. En daar heb jij me aan herinnerd, ik was het vergeten. Ik schaam me, dat ik niet meer aan Moldes had gedacht’. In een revolutionaire situatie leven zou ik bijna een privilege durven noemen. Het gaat daarin altijd om armen die verdrukt worden. Als je de armen raakt, raak je in zekere zin God. God is de God van het leven. Hij wil dat mensen leven. Het is waar, Gods wil is voor arme mensen vaak iets dat ze over zich heen laten komen. Zij leggen zich neer bij hun lot. Ze vechten niet meer terug. Ze zien niet dat inzet voor verandering een heilige roeping is en tot heil kan strekken. In onze basisgemeenschappen leren wij dat als we strijden voor verandering we ook als mens groeien. We leren dat datgene waarvoor we vechten en dat we veroveren, misschien niet eens het belangrijkste is. Het kan best zijn dat we het nooit bereiken. Maar het resultaat is niet zo belangrijk als de inzet zelf. Want wat gebeurt er als wij vechten voor een stuk grond en de burgemeester komt langs en zegt: ‘Hier heb je 't, je krijgt het’. Al wat we dan hebben is dat stuk grond. Maar als wij er samen geweldloos voor vechten en daarin groeien in geloof en kameraadschap, dan is dat veel belangrijker dan dat stuk grond. Grond is belangrijk, maar samen mens worden nog veel meer. Het is iedere keer weer verbazend als je het voor je ogen ziet gebeuren dat mensen die helemaal geen besef van eigenwaarde meer hadden, daarin groeien. Groeien in je mens zijn en je menswaardigheid, daar gaat het om in de spiritualiteit. Vooral in een spiritualiteit van geweldloosheid, want de weg van de geweldloosheid is een lange weg, meestal leef je niet lang genoeg om ook de concrete resultaten ervan nog te zien. Dat wil niet zeggen dat we niet voor concrete resultaten moeten vechten. Die strijd stopt nooit. Maar we weten dat we in die strijd meer mens worden en dat is het belangrijkste resultaat. | |
Leven met rijkenJe leeft niet alleen met de armen, maar ook met de ‘heersers’, de rijken, de landeigenaars. Die houden godsdienst gescheiden van hun business, godsdienst voor de zondag en voor liefdadigheid. Voor hen zijn dingen belangrijker dan mensen, tenzij het gaat om mensen van hun eigen clan of familie. Direct of indirect houden zij de armen arm. Vaak doen zij dat via | |
[pagina 406]
| |
de kerk, het kerkgebouw dan, dat voor hen veel belangrijker is dan de gelovigen. Voor kerkgebouwen geven ze graag geld. ‘Wat je niet met mensen kunt, kun je nog altijd met stenen.’ Ze tellen graag geestelijken onder hun vrienden, hebben er graag eentje in een of ander van hun comités of kringetjes. Ze hechten daar veel meer belang aan dan wijzelf soms doorhebben. Een religieuze, een pastoor, als het even kan een bisschop, ze hebben er een handje van weg om die in de watten te leggen. Als ik met rijke mensen omga, moet ik altijd zien dat ik me niet prostitueer, me niet aan hen vergooi. Maar ik moet hen niet misprijzen. Het is gemakkelijk, vind ik, om alles wat zij doen af te schrijven als hypocrisie. Het is niet allemaal hypocrisie. Je moet proberen hen te wijzen op de sociale consequenties van hun geloof. Als arme mensen je iets willen geven, mag je dat nooit weigeren. Geschenken van rijken wijs je beter af. Ik denk bijvoorbeeld aan enkele rijke mensen die ik ken. Ze woonden niet ver van een kibboets die ik had opgezet. Het waren harde werkers, maar hun rijkdom hadden ze toch vooral te danken aan hun connecties met de Marcos-clan. Toen ik eens bij hen binnenliep, vroeg de man me of hij me al een tractor had gegeven. Ik zei: ‘Niet dat ik weet’. - ‘O, dan moet het Father Garcia geweest zijn’, zei hij. ‘U weet toch dat u er maar om hoeft te vragen’. En ja, ik had er bijna om gevraagd! Gelukkig snoerde mijn engelbewaarder me de mond. ‘En hoe vindt u dit wijntje?’ - ‘Heerlijk’, zei ik. ‘Hier, pater, nog een fles, neem maar mee’. Toen ik buitenstond, had ik die fles mee en twee sloffen sigaretten plus een aansteker. Ik voelde me rot. 's Anderendaags ontmoette ik toevallig de broer van die man, de mede-eigenaar van een groot hotel. Bij een gin-tonic vertelde hij me dat hij van plan was een suikerraffinaderij op te richten in de bergen vlakbij de kibboets. ‘Maar, pater’, zei hij, ‘is het niet godgeklaagd? De mensen weten niet wat goed voor ze is. Ze willen hun grond niet verkopen. Wij hebben iemand nodig als u, u kent die mensen, u spreekt hun taal’. Ik moest hem zeggen dat hij me niet voor die kar kon spannen. En het was afgelopen met de gin-tonic. Ik wil helemaal niet zeggen dat dit slechte mensen zijn. Een van de mysteries van het leven is niet dat slechte mensen slechte dingen doen, maar dat goede mensen kwaad doen. | |
Leven met revolutionairenDan zijn er nog de revolutionairen. Zij leiden een hard en sober leven. Ze zijn bereid hun leven te geven, ze weten dat ze, als ze gepakt worden, | |
[pagina 407]
| |
gemarteld of vermoord worden. Noodgedwongen werken ze in de clandestiniteit en ze zijn soms niet vies van bedrieglijke praktijken. Vogelvrij verklaard, verkeren ze bestendig in gevaar. In iedereen met wie ze in contact komen, zien ze een mogelijke verklikker. Een van de triestigste dingen is de nooit aflatende argwaan die in hun rangen heerst. Mede daarom verloopt het contact met hen vaak heel moeilijk. Je kunt beter meteen al je kaarten open en bloot op tafel leggen, terwijl je beseft dat ze je mogelijk zullen gebruiken. Tegelijk moet je blijven geloven dat je ze, hoe heimelijk ze ook doen, kunt vertrouwen. Ze zijn geneigd alles te ‘ideologiseren’. Ze hebben vaak geen oog meer voor menselijke waarden als vertrouwen, barmhartigheid, humor. Ze sluiten zich voor opvattingen en informatie van anderen. Door dik en dun overtuigd van hun gelijk, worden ze intolerant. Gebed is in hun ogen opium of tijdverlies - of erger nog, een bruikbare façade. Ze hebben me ooit gevraagd een basisgemeenschap bij hen te komen oprichten waarachter ze zich dan zouden kunnen verschuilen! Hoe sta ik daar persoonlijk tegenover? Ik wil respect opbrengen voor hun toewijding, ik wil leren van hun bereidheid om offers te brengen en eenzaamheid te dragen. Maar ik moet ook de moed opbrengen hun te vragen míjn standpunt te respecteren. De verleiding is groot eerder op mijn kop te gaan staan dan ook maar iets te zeggen dat hen zou kunnen kwetsen. Tegenover de gelovigen onder hen moet ik me realiseren dat mijn kijk op het christendom verschilt van de hunne, maar dat hun standpunt eigenlijk meer aansluit bij wat de kerk tegenwoordig leert. Zij sacrifiëren hun leven als een soort mis voor de zaak van het volk. Ik heb een man en een vrouw gekend die samen de bergen in zijn getrokken en zich bij de gewapende guerrilla aansloten. Hij is gesneuveld. Hij leefde als een monnik, als een contemplatief. Zij is een aantal keren ternauwernood aan de dood ontsnapt. Ik stuurde hun af en toe wat medicijnen. Zij schreef me vaak, haar brieven begonnen met de woorden: ‘In de naam van de verrezen Heer’. | |
Laat ik een en ander samenvattenMijn vraag was: Vanuit welke spiritualiteit leef je als je ook in een gewelddadige revolutionaire situatie meent dat geweldloosheid de enige weg is? En wat betekent zo'n spiritualiteit in de praktijk? In de eerste plaats dat je ruimte en tijd schept voor gebed. Geestelijk leven verbindt gebed normaal met bepaalde ruimten en tijden. Maar in een revolutionaire situatie weet je vandaag vaak niet waar je morgen zult slapen. | |
[pagina 408]
| |
Maar waar je ook bent, meestal zul je nog wel een half uurtje vinden om wat te eten. Van die tijd kun je een ‘heilige’ tijd maken. Je moet een beroep doen op je creatieve verbeelding en blíjven zoeken naar ruimte en tijd voor gebed en naar wegen om je vrienden en relaties daarin een plaats te geven. Je hebt waarschijnlijk geen kapel, geen gebedenboek, maar je hebt je verbeelding. Je bidt waar en wanneer je kunt. Mensen die werken voor geweldloze actie komen vaak samen voor gezamenlijk gebed. Het gevaar is niet denkbeeldig dat die samenkomsten gebruikt worden als wapens, zodat er van gebed eigenlijk geen sprake meer is en het alleen maar een façade wordt. Daardoor verspelen we een geweldige kans en verliezen we een bron van kracht en bemoediging. Offers zoeken we niet. Als je je in de dienst van de armen stelt en vecht tegen onrechtvaardige structuren, brengt dat wel vanzelf zijn offers mee. Al was het maar de ascese van de vaak eindeloze vergaderingen! Je hebt geduld nodig. De weg van de geweldloosheid is een lange weg. Je moet lang wachten op de komst van het Rijk. Terwijl je aan den lijve ervaart hoezeer de tijd dringt. Af en toe moet je je even kunnen terugtrekken. Daar is soms veel moed voor nodig. Heel belangrijk is trouw aan de kerk. Dat kan je soms heel zwaar vallen. De kerk kan je soms zo ergeren! Haat mogen we geen kans geven. Persoonlijk ben ik instinctief geneigd de zondaar met de zonde te haten. Haat geeft je vaak een deugddoend gevoel. Maar het leidt nergens toe. Integendeel, het doet juist datgene waarvoor je je inzet teniet. Woede, verontwaardiging is iets anders. Je doet zonde als je je door mensen laat vertrappen. Geweldloze actie stelt je in staat ze te weerstaan zonder ze te haten. Geweldloosheid moet je beleven. ‘Geweldloosheid’ is voor revolutionairen vaak een vies woord, ook al omdat het ook in de mond genomen wordt door mensen die duchtig gebruik maken van geweld, door militairen bij voorbeeld. We moeten laten zien dat geweldloosheid niet een holle frase is, maar een actieve, volgehouden strijd tegen onrecht, maar dan met geweldloze wapens. Geweldloosheid is even veeleisend als de gewapende strijd. Zij leidt evenzeer tot botsing en confrontatie. Zijn we daartoe niet bereid, dan bevestigen we alleen maar de status quo van het geweld. Waartoe geweldloze weerstand in staat is, in de februarirevolutie in Manila. Ik zeg niet dat, zoals de zaken er ginder nu voorstaan, de mensen die voor een geweldloze oplossing blijven ijveren, het gemakkelijk zullen hebben. Maar het blijft voor mij wel de enige weg. |
|