Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat verandert er met Gorbatsjov?
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De evolutie van het leiderschapNa de persoonlijke dictatuur van Stalin en het gepersonaliseerde en onstuimige leiderschap van Chroesjtsjov kreeg Brezjnev, toen hij in 1964 de nieuwe secretaris-generaal van de CPSU werd, een duidelijk mandaat: hij moest het systeem stabiliseren. Brezjnev wendde zijn macht, die gebaseerd was op consensus, dan ook aan om de continuïteit van de instellingen te verzekeren en het beleid gradueel aan te passen. Het topleiderschap werd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
collectief: zowat alle belangrijke bureaucratische belangen waren erin vertegenwoordigd. De machtsconcentratie die in de voorgaande periodes had bestaan, werd ongedaan gemaakt. Om de oligarchie te verstevigen werd een systeem van interne ‘checks and balances’ uitgewerkt. 1. De twee hoofdposten (partijsecretaris en voorzitter van de ministerraad) mochten niet langer door een en dezelfde persoon worden bekleed. 2. Het patronage-systeem moest worden beperkt, zodat een leider geen numerieke meerderheid meer kon krijgen in de belangrijkste politieke organen; om te voorkomen dat de willekeurige zuiveringen van het Stalintijdperk en de experimenten van Chroesjtsjov nog ooit herhaald zouden worden - lange tijd de voornaamste zorg van de Sovjetelite - werd het personeelsbeleid gericht op de stabiliteit van de kaders. 3. De overlapping tussen de leidinggevende organen diende beperkt te worden. Er zijn immers twee patronen die een ernstig gevaar inhouden voor de handhaving van de oligarchie: 1) wanneer een van de ondergeschikte organen slechts door één van zijn leden in het Politburo vertegenwoordigd is en 2) wanneer de leden van een ondergeschikt lichaam een meerderheid vormen in het Politburo. De situatie die het oligarchisch principe het beste dient, is die waar drie tot vier (van de tien tot twaalf) leden van het Politburo ook in het Secretariaat van de partij zetelen en een gelijk aantal in het Presidium van de Ministerraad vertegenwoordigd is. Tabel 1: Personele overlapping tussen Politburo, Secretariaat en Presidium van de Raad van MinistersGa naar voetnoot*
Uit bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat in het post-Chroesjtsjovtijdperk het oligarchisch principe overheerst. Het patroon van overlappingen tussen de drie toporganen is ongetwijfeld van groot belang om een overdreven concentratie van persoonlijke macht te voorkomen. Maar dit mechanisme werkt slechts wanneer de beslissingen genomen worden in deze organen en niet door middel van informele procedures over de hoofden van deze organen heen. Deze pogingen om de oligarchie te stabiliseren bleken echter ernstige | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neveneffecten te hebben. In de eerste plaats immobilisme. Waar een sterk leiderschap ontbreekt, komt men vaak tot relatief trage en ineffectieve probleemoplossingen. Het zoeken naar een consensus, naar een gemene deler heeft tweeërlei gevolgen. Niet altijd de beste of meest effectieve maatregelen worden getroffen, maar die maatregelen die door de hele oligarchie geaccepteerd worden. En als er geen consensus kan worden gevonden, komt er helemaal geen besluitvorming. Dit immobilisme leidde tot een opeenstapeling van onopgeloste problemen. Een tweede belangrijk neveneffect van deze stabilisatiepolitiek was een veroudering van de leiders en hiermee gepaard gaande het ontstaan van een generatiekloof. In het begin van de jaren tachtig ontstond hierdoor een crisis binnen het topleiderschap, die haar uitdrukking vond in de interimperiode tussen de dood van Brezjnev in 1982 en de opvolging in 1985 door Gorbatsjov met de twee overgangsfiguren Andropov en Tsjernenko. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Persoons- en generatiewisselingHet zwakke punt van iedere secretaris-generaal van de CPSU is dat hij het Politburo in dezelfde personele samenstelling erft als zijn voorganger naliet. Aanvankelijk moet hij dus roeien met de riemen die hij heeft. Pas na verloop van tijd wordt het mogelijk in die situatie veranderingen aan te brengen door nieuwe leiders te benoemen en oude te verwijderen. Alleen zo kan hij zijn machtspositie veilig stellen. In het geval van de post-Brezjnevsuccessie in het algemeen en de opvolging door Gorbatsjov in het bijzonder krijgt die personeelswisseling een speciale dimensie: alleen al om fysieke redenen moesten (en moeten) politici en ambtenaren massaal vervangen worden. Een heel nieuwe generatie kwam (en komt) aan de macht. De volgende tabellen kunnen dat illustreren. Tabel 2: De gemiddelde leeftijd van de Sovjetoligarchie in 1952, 1964 en 1980Ga naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 3: Verschuivingen in het Politburo (1953-1986)Ga naar voetnoot*
Tabel 4: Omwentelingsgraad van de kiesgerechtigde leden van het Centraal Comité op de eerstvolgende congressen (in %)Ga naar voetnoot*
Binnen de vier maanden na zijn verkiezing tot secretaris-generaal benoemde Gorbatsjov reeds vier stemgerechtigde leden in het Politburo (in maart 1986 kwam daar nog een vijfde bij). Brezjnev had daar indertijd zeven jaar voor nodig. Andropov kon gedurende zijn anderhalf jaar durend bewind drie nieuwe Politburoleden aanstellen en Tsjernenko zelfs geen een. Het Secretariaat kreeg onder Gorbatsjov zeven nieuwe gezichten. En zoals tabel 4 laat zien, werd het Centraal Comité misschien niet zo drastisch, maar wel in aanzienlijke mate vernieuwd: op 7 maart 1986 werden er 125 nieuwelingen gekozen op een totaal van 307. Daarbij komt dat alle seniorsecretarissen (zowel lid van het Politburo als van het Secretariaat) gerekend mogen worden tot Gorbatsjovs aanhang (Gorbatsjov zelf, Ligatsjov en Zajkov, die onder Gorbatsjov een steile opgang kende). Dit is niet zonder belang aangezien, door het overwicht dat ze hebben over alle secretariaten van het Centraal Comité en over diverse regeringsdepartementen, heel wat macht in hun handen geconcentreerd is. Alleen de premier beschikt eveneens over een aanzienlijke invloed op het dagelijks beleid van de staatsbureaucratie. Maar Ryzjkov, die deze functie waarneemt, is ook al verwant met Gorbatsjov. Naast een nieuwe premier is er onder Gorbatsjov eveneens een nieuwe president (Gromyko) en een nieuwe minister van Buitenlandse Zaken aangesteld (Sjevarnadze). Anderzijds heeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gorbatsjov enkele niet onbelangrijke potentiële tegenstanders uit de toporganen laten verdwijnen. We denken hier in de eerste plaats aan Romanov en Grisjin. Reden te over dus om te stellen dat Gorbatsjov stevig in het zadel zit. Toch is de balans niet onverdeeld positief. Honderdtweeëntachtig politici die onder Brezjnev in het Centraal Comité kwamen, werden op het 27e Partijcongres opnieuw verkozen. Onder hen Ponomarjoev (81 jaar) en Koezetzov (85 jaar), die Gorbatsjov als kandidaat-leden van het Politburo reeds wandelen had gestuurd. Ook twee Politburoleden van de oude garde konden zich handhaven: Koenajev en Sjtsjerbitski (respectievelijk 74 en 67) behielden hun positie ondanks de sterke kritiek die Gorbatsjov op hen gespuid had. En ook Baibakov, de voormalige directeur van het centrale planorgaan Gosplan, werd opnieuw verkozen na eerst op pensioen te zijn gestuurd. Daarnaast werden enkele nabije medewerkers van Gorbatsjov niet in het Centraal Comité opgenomen. Balans: de vernieuwing is ingrijpender dan wat onder Brezjnev gebeurde, maar de verwachtingen waren nu veel hoger gesteld. Men blijft met de indruk zitten dat de verjonging halfweg is stopgezet. En vooral met de vraag of deze nieuwe mensen ook een nieuw beleid mogelijk maken. Of zoals G.W. Breslauer (1984) het stelt: ‘Whether this age gap translates into an attitudinal gap’. De onvermijdelijke verjonging van de Sovjetelite wordt vaak optimistisch geassocieerd met een hervorming van het systeem. Hough en Bialer geven aan deze redenering een theoretische onderbouw. In zijn Soviet leadership in transition (1980) hanteert J.F. Hough het begrip chronologische leeftijd en argumenteert dat de politici die geboren zijn in 1926 of later als groep ertoe neigen innovatiever, kritischer en gesofisticeerder te zijn dan hun voorgangers. S. Bialer (1980) legt de nadruk op de politieke carrière en stelt vast dat diegenen die hun eerste uitvoerende functie kregen na Stalins dood de neiging vertonen meer bevragend te zijn en over het algemeen ook meer ongeduld aan de dag leggen i.v.m. de inefficiënties van het stalinistische systeem. Beiden betogen dat er, door het ontstaan van een generatiekloof, veroorzaakt door formele ervaringen in een vorig stadium van hun carrière, een generatie-omwenteling zal plaatsvinden, die mede zal leiden tot een beleidsverandering. Op basis van empirisch onderzoek bevestigt Breslauer (1984) dat de nieuwe generatie ongeduldiger is en meer eisend, maar hij stelt eveneens vast dat ze minder homogeen is. Dat is volgens hem niet alleen te verklaren door achtergrondsfactoren maar ook door aspecten van de economische en politieke situatie. Of dit verschil zal doordringen in het beleid en met welke intensiteit moe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten we echter nog afwachten. Feit is dat dit proces aanzienlijk gehinderd wordt door de rigiditeit en het zwaar autoritaire karakter van het Sovjetbestel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Politieke successie en beleidsveranderingPolitieke successies kunnen een belangrijke stimulans zijn voor een vernieuwing en heroriëntering van het beleid. De impact ervan op het beleid gaat echter wel in dalende lijn omdat incrementele beleidsvoering - een besluitvorming die alleen maar op marginale veranderingen gericht is - de bovenhand heeft verkregen in de Sovjetunie. Enerzijds is dit het gevolg van de steeds complexer wordende Sovjetsamenleving, die maakt dat de leiders in toenemende mate afhankelijk zijn van informatie en advies van derden. De besluitvorming wordt steeds meer een ‘bargaining process’. Anderzijds leidt ook, zoals we reeds opmerkten, de oligarchisering tot voortdurende compromissen. Daarbij komt nog dat de machtsoverdracht zelf in verregaande mate geformaliseerd en geïnstitutionaliseerd is, het is bijna een routinezaak geworden. Hoe zijn deze twee stellingen - enerzijds vernieuwing, anderzijds incrementalisme - te verzoenen? Na de verdwijning van de oude en de opvolging door een nieuwe leider ontstaat er een gunstiger klimaat voor innovatie. Deze veranderingsdynamiek is niet uitsluitend toe te schrijven aan de leider, maar aan het topleiderschap als geheel. De koerswijzigingen die hieruit voortvloeien, betreffen hoofdzakelijk veranderingen waarover in het oude Politburo eigenlijk al stilzwijgend overeenstemming bestond, maar die onder de oude leider niet konden worden doorgezet. Bekende voorbeelden zijn het stopzetten van de verheerlijking van Stalin na diens dood en het staken van de destalinisatie na de val van Chroesjtsjov. Wat de opvolging door Gorbatsjov betreft, kunnen we de strijd tegen het alcoholisme, tegen de corruptie, het arbeidsverzuim en de zwarte economie noemen. Dit is een eerste type van koerswijziging. Bij een tweede type probeert de nieuwe leider eigen beleidsdenkbeelden te verwezenlijken. Maar hiervoor moet hij eerst zijn positie stevig uitgebouwd hebben. Dit alles betekent dat wij de cyclische theorie van Bunce enigszins moeten aanpassen. In haar ‘policy cycle’ onderscheiden wij drie fasen: 1. veranderingen vanuit het topleiderschap; 2. veranderingen onder invloed van de leider nadat die stevig in het zadel zit; 3. incrementele beleidsvoering. Daarmee hebben wij enkele elementen aangehaald die aanleiding kunnen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven tot een zekere hervorming. Maar zijn hervormingen in de Sovjetunie überhaupt wel mogelijk? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Sovjetunie en hervormingenAls het over de Sovjetunie gaat, wordt er in het Westen nogal eens met de term hervorming gezwaaid. Vooral sinds Gorbatsjov secretaris-generaal werd, heeft men er de mond van vol. Maar wat wordt er precies onder die term verstaan? Sommigen geven hem een minimalistische vulling en stellen hervormingen gelijk met om het even welke beleidsverandering die in de richting gaat van een verbetering van de economische efficiëntie. Anderen interpreteren hem maximalistisch en zien hervormingen als een verandering in de richting van een marktsocialisme en een politieke democratie. Zelf geven wij de voorkeur aan Breslauers omschrijving: ‘Reformist policies are those which significantly challenge the core traditional values of the Stalin era in the pursuit of post-Stalin goals’. In de maximalistische interpretatie gaat het fundamenteel om een hervorming van het systeem, terwijl de minimalistische opvatting en die van Breslauer hervormingen ook en vooral binnen het systeem situeren. Hervormingen stuiten in de Sovjetunie van meet af aan op tegenstand. In de eerste plaats is er de oppositie van de centrale planners en de centrale bureaucratieën, die natuurlijk vrezen dat zij aan macht zullen inboeten. In de tweede plaats is er het politieke en economische apparaat dat de negatieve repercussie van eventuele hervormingen vreest. Ten derde: vele managers en technocraten zijn onderhand gewend om binnen het bestaande systeem te werken en zien op tegen de nodige aanpassingen. De Sovjetunie staat dan ook voor een dilemma. Enerzijds ontstaat er door de tekortkomingen een enorme druk in de richting van hervormingen. Anderzijds is het politiek riskant hervormingen door te voeren in periodes van economische achteruitgang. Vanwege de inherente instabiliteit van hervormingspogingen in de Sovjetunie zal men pas tot fundamentele wijzigingen overgaan wanneer men ervan overtuigd is dat de crisis binnen het systeem deze noodzakelijk maakt. Dat betekent dat hervormingen alleen denkbaar zijn als het resultaat van interne en externe achteruitgang. Ze zullen er alleen komen wanneer de nomenklatoera beslist dat dat de prijs is die moet worden betaald voor het overleven. ‘Vanwege de inherente instabiliteit van de hervormingspogingen...’ zeggen we. Twee dingen zijn hier van belang. Ten eerste, de beginperiode van hervormingen gaat bijna altijd gepaard met negatieve neveneffecten: des- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
organisatie, tijdelijke daling van de produktie, enz. Men moet dus over een zekere reserve beschikken, temeer daar een hervorming ook een toename van investeringen vereist. En in de tweede plaats biedt alleen een verregaande hervorming een duurzame oplossing, maar deze is tegelijkertijd ook het hachelijkst. Daar komt bij dat men de hervormingen eerst op een beperkte schaal, gedurende een korte periode zal uittesten. En als de resultaten dan tegenvallen, wat om evidente redenen meestal het geval is, zal men teruggrijpen naar de traditionele methoden. Dit allles geeft ons enkele aanwijzingen over de waarschijnlijkheid van verregaande hervormingen. Maar welke positie neemt Gorbatsjov hier in? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het perspectief van GorbatsjovIn zijn speeches legt Gorbatsjov vooral de nadruk op de verbetering van de levensstandaard van de bevolking, de versterking van de defensiecapaciteit, de modernisering en intensivering van de economie. In een interview met Time (9.9.85) zei Gorbatsjov dat de hoogste prioriteit de radicale verbetering van de economie is. Dit veronderstelt o.m. een verhoging van de investeringen. Dat betekent dat de vertraagde economische groei vooral ten koste van de consument zal zijn, tenzij men de militaire uitgaven reduceert. Anderzijds ondermijnt een eventuele stagnatie van de consumptie onvermijdelijk de toename van de produktie, waarop de groei gebaseerd is. Gorbatsjovs doelstellingen lijken dus nogal optimistisch en brengen ernstige allocatieproblemen met zich. Recente gebeurtenissen schijnen erop te wijzen dat hij vooral de militaire uitgaven wil stabiliseren om zo ruimte te creëren voor binnenlandse hervormingen (In het Time-interview: ‘We would prefer to use every ruble that today goes for defense to meet civilian, peaceful needs’). Een dergelijke herallocatie heeft zich ook voorgedaan toen Brezjnev secretaris-generaal werd. Tussen 1964 en 1966 daalde toen het ritme van de militaire uitgaven en pas in 1967-1969 gingen ze weer flink omhoog (Hough, 1983). Met de vraag hoé Gorbatsjov zijn prioriteiten wil verwezenlijken komen we bij Gorbatsjovs strategie terecht. Deze berust op drie pijlers: de verhoging van de discipline, de modernisering van het arbeidsproces en de dynamisering van het buitenlands beleid. Wat de verbetering van de discipline betreft trekt Gorbatsjov de lijn van Andropov door. Concreet betekent dat: bestrijding van corruptie, nepotisme en incompetentie in partij- en staatsapparaat en de benoeming van nieuwe, bekwame mensen, die een zekere industriële vernieuwing voor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staan; disciplinering van het arbeidsleger o.m. door een campagne voor een betere arbeidsmoraal, een anti-alcoholprogramma, harder optreden tegen werkverzuim enz... om zo de produktiviteit van de arbeid te verhogen; een grotere bereidheid om te experimenteren met prestatiestimulansen door maatregelen die loon en prestatie evenals loon en economischpolitieke prioriteiten meer met elkaar in overeenstemming brengen. Een tweede pijler van Gorbatsjovs strategie is de modernisering van het arbeidsproces. Hier pleit hij voor een omschakeling van een extensieve economische groei, gebaseerd op een toenemend gebruik van inputs (arbeid, kapitaal, grondstoffen), naar een intensieve groei, gebaseerd op een beter gebruik van die inputs. Om dit te verwezenlijken stelt Gorbatsjov veranderingen voor zowel in bestuurlijke als in technische zin. Wat het bestuurlijke aspect betreft, staat het begrip decentralisatie centraal. Volgens Pipes betekent dat ‘in essence transferring much of the authority to make economic decisions from the Party and its various branches to the professional managers’. Gorbatsjov ziet dit meer dualistisch. Hij opteert voor een verstrakking van de centralisatie in de strategische sectoren van de economie samen met een verruiming van de autonomie van de managers in de ondernemingen. Hij laat er dus geen twijfel over bestaan dat hij binnen de grenzen van de centraal geleide economie wil blijven. Met veranderingen in de technische zin wordt enerzijds een versnelde invoer van technologieën bedoeld en anderzijds een uitbreiding en verbetering van de eigen produktie in deze sector. Wat dit laatste punt betreft, is Gorbatsjov gedeeltelijk afhankelijk van het buitenland. Een aangepaste buitenlandse politiek is dan ook de derde pijler van zijn strategie. We constateren dat er zich een evolutie aftekent in het buitenlands beleid van de Sovjetunie van de oude ‘two-camp’ theorie naar een grotere beleidsdifferentiatie. De bedoeling hiervan is een economische opening naar de buitenwereld te verzekeren. De Verenigde Staten zijn in het verleden immers geen erg betrouwbare handelspartner gebleken. Door bepaalde concessies te doen tegenover Europa en de Pacific-landen wil de Sovjetunie haar handelspolitiek intensiveren maar vooral de leverantie van hoog technologisch materiaal veilig stellen. Onder Gorbatsjov wordt de traditie van ideologische retoriek samen met een pragmatische diplomatie als basis van het buitenlands beleid dus verder gezet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BesluitWe zijn vertrokken van de vraag waarom de Westerse verwachtingen i.v.m. belangrijke hervormingen in de Sovjetunie niet bewaarheid werden. Die verwachtingen worden echter door een drietal elementen onderbouwd. Zowel de economische problemen als de zgn. generatieomwenteling en de successie op zichzelf wettigen een zeker geloof in veranderingen. We hebben ons vervolgens de vraag gesteld of meer verregaande veranderingen, hervormingen dus, wel mogelijk zijn in een rigide, autoritaire maatschappij als de Sovjetunie. We stelden vast dat dergelijke plannen al meteen op tegenstand stuiten van verschillende maatschappelijke groepen. Daarbij komt nog dat een oligarchisch leiderschap niet zo goed geplaatst is om veranderingen door te voeren, en er zoiets bestaat als een inherente instabiliteit van hervormingspogingen. Als we Gorbatsjovs klemtonen en zijn strategie na een jaar evalueren, moeten we vaststellen dat de veranderingen niet zo drastisch zijn. Op de vraag of Gorbatsjov een hervormer is, kunnen we dan ook alleen maar een voorzichtig antwoord formuleren. Enerzijds zijn er enkele elementen die in die richting zouden kunnen wijzen. Anderzijds is het ook zo dat Gorbatsjov, ondanks het feit dat hij zeer snel zijn positie wist te consolideren, toch nog duidelijk binnen een collectief leiderschap opereert. Als hij hervormingen wil doorvoeren, zal hij dat pas kunnen wanneer hij sterk genoeg is om zijn opvattingen door te duwen, eventueel tegen de oppositie van collega's in. Wanneer hij dus uitstijgt boven het collectieve leiderschap. Maar dat is zeer moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk in nauwelijks anderhalf jaar tijd te bereiken. Zelfs voor Gorbatsjov. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|