Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |
Augustinus: A Man For All Seasons
| |
[pagina 259]
| |
het minst onder theologen en intellectuelen, een aantal gemeenplaatsen - in overwegend pejoratieve zin - over persoon en werk van Augustinus in omloop bleven. Zijn werk zou getuigen van een wereldvreemd platonisme en dualisme, een pessimistische wereldverachting, een moreel rigorisme met name op het vlak van de seksualiteit, een zowel pragmatische als principiële rechtvaardiging van geloofs- en gewetensdwang (uitgeoefend door de christelijke staat)... Stuk voor stuk verwijten die niet zonder meer als ongegrond kunnen worden weggewuifd, maar die bij nader toezien op hun best van die halve waarheden blijken te zijn die de persoon en het werk van Augustinus geen recht laten wedervaren. | |
Nieuw beeld van de zielzorgerDe grote verdienste van F. Van der Meers Augustinus, de zielzorgerGa naar voetnoot2 is het geweest, opnieuw aandacht te vragen voor de ruim veertig jaar uit Augustinus' leven ná zijn bekering. Van der Meer liet de christen, monnik, priester en bisschop veelvuldig zelf aan het woord en kon zo laten zien wat voor een veelzijdige en genuanceerde, diepgeestelijke en verrassend nuchtere, en bovenal beminnelijke en geliefde mens deze zielzorger is geweest, vaak letterlijk overstelpt met erg moeilijke, ‘theoretische’ vragen en vrijwel uitzichtloze, concrete conflictsituaties van kerkelijk-religieuze én socio-politieke aard. Sommige inderdaad bedenkelijke en later door de kerk zelf opgegeven standpunten van Augustinus werden door Van der Meer niet verheeld noch goedgepraat. Maar hij wist ze wel behoorlijk te relativeren door ze terug te plaatsen in de cultureel-historische - toentertijd ook al geo-politieke - context waarin Augustinus zich bevond. Een context overigens waaraan een theoloog of bisschop zich heden ten dage evenmin kan onttrekken, al wenst hij nog zulke schone handen te hebben. Van der Meer slaagde er vooral in, achter de vele banale en anekdotische feiten en feitjes de kern bloot te leggen van wat Augustinus eigenlijk bezielde in al wat hij zei, schreef en ondernam. Dat ‘nieuwe’ Augustinus-beeld was bij de insiders, de aandachtige lezer, de oudere en recente biografen al wel bekend, maar Van der Meer wist het op boeiende en overtuigende wijze naar een groot en verrast publiek over te brengen. Augustinus bleef natuurlijk de geniaal begaafde, beweeglijke en gevoelige geest, schrijver en retor, die men altijd in hem had gezien. Maar hij bleek tevens een christe- | |
[pagina 260]
| |
lijk én humanitair bewogen, bezorgde en zorgende mens te zijn geweest. Als geen ander was hij vertrouwd met het wel en wee van zijn tijdgenoten, ‘goede’ en ‘slechte’ katholieken, afgescheurde of ‘ketterse’ christenen en ‘laatste’ heidenen. Hartstochtelijk was hij begaan met de geestelijke en stoffelijke noden van alle categorieën van mensen waarmee hij te maken kreeg: zijn vele persoonlijke vrienden, de machthebbers en gegoeden van de samenleving (ambtenaren van het Romeinse Rijk, landeigenaars en handelaars) wier machtsmisbruik en hardvochtigheid hij aanklaagde, de arme, onontwikkelde en licht ontvlambare Punische boeren, de slachtoffers van geweldplegingen en oorlog, en zelfs schuldig bevonden misdadigers. Wat dit laatste punt betreft: Augustinus was radicaal gekant tegen de doodstraf, tegen strafrechtelijke lichamelijke verminking en, tegen de toentertijd nog ‘legale’ folteringen tijdens of na het gerechtelijk verhoor, en zelfs tegen overdreven geldboetes, die de bestrafte zozeer zouden verarmen dat hij voor de rest van zijn leven op liefdadigheid zou zijn aangewezenGa naar voetnoot3. Van der Meer had het nagenoeg uitsluitend over de praktijk van de zielzorger, hij liet zich niet in met Augustinus' theologische, morele en ascetische visie als samenhangend geheel of systeem. Dat was zijn goed recht. Toch was het vooral via zijn leer, zoals deze dan verstaan en geïnterpreteerd werd, dat Augustinus zo lang en zo diep in het leven van de kerk heeft nagewerkt. Vooral op dat vlak zijn er, tot in de officiële leer en theologie van de kerk, nogal wat ingrijpende correcties nodig geweest. Ook na Augustinus, de zielzorger, bestond er dus nog altijd een reële behoefte aan een eigentijdse inleiding in zijn theologie en spiritualiteit. Hebben die spiritualiteit en die theologie ons vandaag de dag nog iets te zeggen? Er zijn immers zo veel passages uit dit omvangrijke oeuvre die bij de hedendaagse lezer duidelijke bezwaren of een onbestemde wrevel wekken. Zonder omwegen inspelen op die bezwaren en tegelijk zo onbevangen mogelijk op zoek gaan naar wat in Augustinus' inzichten van blijvende en zelfs inspirerende waarde zou kunnen zijn, dat is het juist wat prof. dr. T.J. van Bavel nu al een paar keer voor het Nederlandstalige publiek heeft willen doen. In dit herdenkingsjaar van Augustinus' bekering (386) ver- | |
[pagina 261]
| |
scheen de tweede ongewijzigde herdruk van zijn studie uit 1970, Augustinus. Van liefde en vriendschap, en bracht hij een gloednieuw gedenkboek over Augustinus' leven en werk uit: Veel te laat heb ik jou liefgekregen. | |
De denker achter de losgeweekte etikettenIn Augustinus. Van liefde en vriendschapGa naar voetnoot4 geeft Van Bavel van meet af aan te kennen waar het hem om te doen is. Vooreerst: de hinderlijke simplificaties die over Augustinus de ronde doen afbreken of ten minste terdege nuanceren. Vervolgens: volmondig erkennen dat ‘een geest van formaat’ als Augustinus ‘die het oude samenvat en het nieuwe voorbereidt, dat tevens ook vastlegt... zodat er generaties nodig zijn om die invloed te verwerken, en nog meer generaties om er uiteindelijk weer afstand van te nemen’. Tenslotte: ervan uitgaan dat ‘wij naar Augustinus terugkeren als mensen van onze tijd... en trachten zo veel mogelijk het waardevolle, wat nog belang heeft voor onze tijd, naar voren te halen’. Deze inleiding in het theologisch denken en de spiritualiteit van Augustinus wilde niet de zoveelste levensbeschrijving zijn, en valt qua thematiek en behandeling dan ook wat ‘abstracter’ en stroever uit dan het van leven bruisende verhaal van Augustinus, de zielzorger. Zij veronderstelt bij de lezer enige belangstelling voor en vertrouwdheid met een aantal grote theologische vragen uit verleden en heden en de antwoorden die daar in de loop der tijden op gegeven zijn. De systematische behandeling van enkele grote thema's of krachtlijnen van Augustinus' denken vergt dus wel enige ‘intellectuele’ inspanning. Ondanks de onvermijdelijk gedrongen vorm waarin de auteur zijn consideraties aanbiedt, komt zijn opzet steeds goed uit de verf: hij brengt de bezwaren of het onbegrip van de hedendaagse lezer onomwonden ter sprake en weet de nog altijd actuele betekenis van Augustinus' inzichten en inspiratie te situeren en te duiden. Om het bij één voorbeeld te laten: Van der Meer besloot zijn hoofdstuk over het trieste conflict tussen de donatistische en de katholieke kerken met de woorden: ‘Het dossier van het donatisme is een woestijn van koppigheid en bloedige ernst, met een eenzame zon erboven: het verblindende inzicht van Augustinus en de vergeefse warmte van zijn hart’. Met de laatste appreciatie zal Van Bavel het wel eens zijn, en ook over de voorlaatste heeft hij veel | |
[pagina 262]
| |
positiefs mee te delen; maar tegelijk spreekt hij, met andere historici, het vermoeden uit dat er aan de kerkelijke verdeeldheid in het toenmalige Afrika ook wel sociale, economische, politieke en ‘nationalistische’ aspecten vastgezeten zullen hebben, die zelfs een Augustinus misschien ontgaan zijn. Maar moet men hem dat verwijten? Terecht onderstreept Van Bavel dat Augustinus niet alleen vóór en tot aan zijn bekering, maar even goed daarna, een voortdurende innerlijke evolutie heeft doorgemaakt. Reeds voor zijn bekering had hij het radicaal dualistisch manicheïsme afgezworen. De aanvankelijk nog sterk neo-platoonse, dualistische, ‘pessimistische’... inslag van zijn gelovig denken werd met verloop van tijd niet alleen getemperd, maar zijn hele denken onderging een grondige metamorfose. Augustinus' visie op mens, wereld en God werd steeds uitdrukkelijker bepaald en getekend door de Bijbel waaraan hij geest en hart had verpand, en door zijn dagdagelijks dienstwerk onder het hem toevertrouwde volk. Getuigt het niet van een beproefd maar onverwoestbaar optimisme, wanneer hij in De Stad Gods noteert: ‘Het is (jammer genoeg) waar dat leeuwen en draken onder elkaar nooit zulke oorlogen hebben gevoerd als mensen... maar even waar blijft dat niets zo zeer verdeeld is door slechte daden, en tegelijk zo sociaal van nature als het menselijk geslacht’? En hebben wij aan wat hij ooit zei over de ‘werken van barmhartigheid’ die hij zelf zo veelvuldig beoefende en onophoudelijk aan anderen voorhield, geen actueel doordenkertje, allicht op wereldschaal: ‘Het heeft geen zin te verlangen dat er ongelukkige mensen zijn om zich barmhartig over hen te kunnen buigen. U geeft brood aan iemand die honger heeft, maar het zou veel beter zijn dat niemand honger leed en u aan niemand iets hoefde te geven. U geeft kleren aan iemand die er geen heeft, maar het zou veel beter zijn dat iedereen kleren had en er geen armoede bestond... Al de hulp die wij kunnen geven, wordt opgeroepen door nood. Neem de ongelukkigen weg uit de wereld en alle werken van barmhartigheid zijn overbodig... Maar betekent dit dan niet noodzakelijk het einde van de weldoende gloed van de liefde? Geenszins! Uw liefde zal authentieker zijn als zij uitgaat naar een gelukkig mens aan wie u niets hoeft te geven; zij zal zuiverder en oprechter zijn. Want als u geeft aan een ongelukkig mens, dreigt het gevaar dat u over hem wilt heersen en dat hij, die de beweegreden van uw liefde was, u onderdanig moet zijn. Hij verkeert in nood, u geeft hem iets. Omdat u de gevende partij zijt, lijkt u meer en beter te zijn dan hij aan wie u geeft. Wens veeleer dat ieder mens uw gelijke is, zodat wij allen op gelijke wijze afhankelijk zijn van de Ene, aan wie wij niets kunnen geven.’ De continue evolutie in zijn denken achtte Augustinus zelf zo belangrijk, dat hij het, tegen het einde van zijn leven, nodig vond in zijn Retractatio- | |
[pagina 263]
| |
nes terug te komen op al zijn teksten die, voor zo ver hij wist, in omloop waren. In die ‘nalezingen’ gaf hij aan in welke zin hij eerdere opvattingen of verwoordingen gewijzigd en desgevallend verworpen wenste te zien. Dat sommige van deze ‘herzieningen’ niet altijd even geslaagd of gelukkig kunnen heten, doet niets af van de verdienste van deze unieke opzet. De titel die Van Bavel zijn eerste boek meegaf, Van liefde en vriendschap, komt bij de argeloze buitenstaander misschien wat goedkoop en weinig zeggend over: zijn dit geen al te verbruikte termen om iemands doen en denken te karakteriseren? Maar in het concrete en overvloedig gedocumenteerde geval van Augustinus zijn dit nu eenmaal geen loze woorden: vriendschap met name is in het werk en leven van Augustinus een zo opvallend thema dat de biografen zich van ouds ertoe genoopt zagen aan dat onderwerp aparte aandacht te wijdenGa naar voetnoot5. In deze context past nog enige commentaar bij de ruim 200 brieven die ons van Augustinus bewaard zijn gebleven, ongetwijfeld slechts een fractie van zijn overvloedige briefwisseling. Van der Meer had reeds opgemerkt: ‘Wie de schrijver zoekt in zijn eigenlijke bedoelingen, die behoeft niet te kiezen; hij leze het eerste beste uit ik weet niet welke brief, en onmiddellijk zal hij de man herkennen’. In zijn brieven onthult Augustinus op de meest directe en vaak aangrijpende manier wat hem ter harte ging, wat hem bezorgd en verdrietig maakte, verblijdde en hoopvol stemde, welke de diepste en eigenlijke drijfveer van al zijn doen en denken was. Uit eigen ervaring durf ik de indruk die van Augustinus' brieven uitgaat vergelijken met de ‘openbaring’ die de publikatie van Teilhard de Chardins correspondentie voor onze tijd is geweest: pas daarin drong men echt door tot de ‘ziel’ van Teilhards gedachten, motiveringen en strevingenGa naar voetnoot6. | |
Toegankelijk en actueelWie zich niet meteen geroepen voelt of zich te weinig onderlegd acht om zich in de systematische uiteenzetting van Augustinus' theologisch denken te verdiepen, vindt zijn gading in het tweede boek van Van Bavel dat dit | |
[pagina 264]
| |
jaar het licht zag, Veel te laat heb ik jou liefgekregenGa naar voetnoot7. Om de historische Augustinus toegankelijk te maken voor een ruim hedendaags publiek gebruikt de auteur een dubbele weg. In het eerste deel van zijn boek presenteert hij een vertaling van de oudste Augustinus-biografie, geschreven door diens leerling, vriend en mede-zielzorger Possidius. Met anderen had ook Van der Meer reeds de uitzonderlijke historische verdiensten van dit pretentieloos werkje erkend: ‘Ware heiligen verdragen het door hun huisgenoten beschreven te worden, zelfs door zo eenvoudige, fantasieloze - “voor genialiteit stompe” vond Harnack - en eerlijke huisgenoten als Possidius’. In het woord vooraf van zijn uitgebreide Augustinusstudie had Van der Meer zich zelfs al afgevraagd ‘of het misschien (niet) beter ware geweest dat boekje van nog geen twintig kolommen eenvoudig te vertalen en het daarbij te laten’. Dat is nu juist wat Van Bavel voor het Nederlandstalige publiek heeft gedaan. Het is een ongemeen verkwikkende ervaring. Het literair gesproken nogal onbeholpen relaas van Possidius blijkt mijlen ver verwijderd te zijn van zovele opgeklopte, van wonderverhalen en legenden wemelende hagiografieën uit latere tijden. Dank zij de beknopte en verhelderende situatieschets waarmee Van Bavel elk ‘hoofdstuk’ of nieuw onderwerp van Posidius' verhaal inleidt, heeft hij van dit ongekunstelde ‘heiligenleven’ voor de lezer van vandaag licht verteerbare kost gemaakt. Een van de langste ‘hoofdstukken’ in Possidius' relaas is trouwens niets anders dan een in zijn geheel geciteerde brief (!) van Augustinus over een prangende gewetensvraag: mag een zieleherder in tijden van oorlog, onrust of vervolging de wijk nemen naar veiliger oorden en het hem toevertrouwde kerkvolk in de steek laten? De lezer overtuige er zich zelf van op welke indringende en glasheldere, veeleisende en genuanceerde wijze Augustinus deze netelige kwestie besprak en oploste. In het tweede deel van zijn werk laat Van Bavel Augustinus zelf aan het woord. Hij heeft een dertigtal teksten vertaald en de iets uitvoeriger geciteerde daarvan van een inleidende of begeleidende commentaar voorzien. Die commentaren zijn bondig en verhelderend genoeg om de toegang tot de oude tekst behoorlijk te vergemakkelijken. In de gepresenteerde teksten komen de meeste van de boven vermelde thema's of kentrekken van Augustinus' denken en doen op aansprekende wijze tot hun recht: pogingen | |
[pagina 265]
| |
tot verzoening, hereniging en vrede tussen de verdeelde christenen, vriendschap en gemeenschapsleven, liefde en aandacht voor Gods woord, liefde en aandacht voor noodlijdenden van alle slag, verzet tegen de doodstraf en vele andere vormen van onmenselijkheid. Niet toevallig is ruim een vierde van de geciteerde teksten aan de brieven van Augustinus ontleend. En daartussen zit als een verrassende nieuwigheid ook een van de 28 brieven die pas zeer onlangs ontdekt en in 1981 voor het eerst uitgegeven zijnGa naar voetnoot8. Aan zijn vriend Alypius in Italië drukt Augustinus in deze brief zijn bezorgdheid uit over de massaal toenemende wilde mensenroof door voornamelijk uit Klein-Azië overgekomen, vrijwel straffeloos en bijzonder brutaal optredende slavenhandelaars. Hij bezweert Alypius alles in het werk te stellen opdat de hoogste autoriteiten van het Rijk de passende maatregelen zouden nemen tegen die gedwongen ‘wegvoering van deerniswekkende wezens’: ‘In ieder geval is het de taak van de overheid ervoor te zorgen dat Afrika niet langer van zijn bewoners beroofd wordt. De overheid moet verhinderen dat zoveel mensen, zowel mannen als vrouwen, troepsgewijs als in een eindeloze stroom, hun vrijheid verliezen, op een manier die erger is dan wanneer gevangenen in de handen van barbaren vallen’. Zo dacht en schreef Augustinus meer dan 10 eeuwen voor ‘christenen’ van verschillende confessies begonnen de bewoners van Afrika ‘troepsgewijs als in een eindeloze stroom’ uit het continent weg te slepenGa naar voetnoot9. Om een lang verhaal kort te maken: van ganser harte durf ik dit gedenkboek van prof. Van Bavel aanbevelen aan al wie, over alle vooroordelen of slechte herinneringen heen, contact en voeling wil zoeken met de ongemeen rijke, menselijke en christelijke ‘bron’ die Augustinus blijkt te zijn. | |
Bidden met AugustinusMisschien is er nog een andere categorie potentiële Augustinuslezers: mensen die op een meditatieve en - waarom niet? - biddende manier hun geloof en leven met zijn woord wensen te voeden. Maar hoe begin je | |
[pagina 266]
| |
daaraan, hoe vind je je weg in Augustinus' immense oeuvre? Een goede hulp biedt het reeds iets eerder verschenen Augustinus-Brevier van de benedictijn L. JanssenGa naar voetnoot10. Voor elke dag van het jaar wordt hier in een Nederlandse vertaling een lectuurfragment uit Augustinus' preken, commentaren bij de Schrift en belijdenissen gepresenteerd. In een beknopte, bijna te schetsmatige inleiding worden deze werken gesitueerd in hun kerkhistorische context en wijst de samensteller vooral op het verband tussen Augustinus' betoog en de grote thema's van het kerkelijk jaar. Een uitvoerig register van de door Augustinus becommentarieerde bijbelplaatsen en een gedetailleerd trefwoordenregister verhogen de bruikbaarheid van het boek. Bijzonder gelukkig vind ik de typografische vormgeving: de lectuurfragmenten zijn niet afgedrukt als een doorlopende tekst, maar bij wijze van verzen in korte zinnen of zinsneden opgedeeld, het lijken bijna psalmen. Ze nodigen vanzelf uit tot een bedachtzame lectuur en laten de vaak trefzekere zeggingskracht van Augustinus volop tot haar recht komen. Natuurlijk zal de hedendaagse lezer ook hier wel eens moeite hebben met onwennige gedachten en gedachtesprongen, woord- en beeldassociaties. Maar mutatis mutandis geldt dit evengoed voor het handvest zelf van het christendom, de evangelies en de hele Schrift. Wie voor deze drempel niet terugdeinst, zal vaak bewondering kunnen opbrengen voor de zorg en de vaardigheid waarmee Augustinus ook ‘moeilijke’ passages of dimensies van de bijbelse boodschap zo bevattelijk én onverkort mogelijk aan zijn grotendeels ongeletterd publiek heeft weten door te geven. Sommige ‘geloofsverkondigers’ van vandaag koesteren wel eens de illusie dat zij het allemaal beter weten, maar doén ze het ook beter?
Laat ik besluiten met een persoonlijke noot. Aan het eind van haar boven vermelde monografie L'Amitié chez Saint Augustin schrijft M.A. McNamara: ‘De studie van de vriendschap volgens Augustinus is niet afgelopen met dit boek: voor wie zijn werk leest... zal Augustinus altijd een vriend zijn’. Daar ben ik het helemaal mee eens. Als zo'n vriend van Augustinus zal ik hier ten zijnen gunste dan wel wat bevooroordeeld zijn geweest. Maar dan troost mij een van die flitsen waaraan zijn oeuvre zo rijk is: ‘Niemand kent men, tenzij men van hem houdt’, letterlijk: tenzij door vriendschap. |
|