Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| |||||||
Godsdienstbeleving in een democratische maatschappij
| |||||||
Godsdienst en vrijheidEen samenleving houdt slechts stand wanneer haar leden hun opvattingen ontlenen aan een gemeenschappelijke bron en zij, ‘zoals de geleerdste filo- | |||||||
[pagina 213]
| |||||||
soof’, bepaalde leerstellingen aanvaarden zonder deze kritisch te willen analyseren (434)Ga naar voetnoot2. Slechts weinige geesten getuigen van ‘het brandend verlangen om de laatste oorzaak te ontdekken van alles wat bestaat’ (461), in het tijdperk van de democratie behoren zij tot de uitzonderingen. De meeste mensen staan kritiekloos achter een filosofische of politieke theorie, dat schrijft de publieke opinie hun nu eenmaal voor. Zelfs als het aantal aanhangers van zo'n theorie slinkt, durft niemand dat publiek duidelijk te maken (644). In die samenhang is het te verklaren waarom de religie zo'n belangrijke rol speelt in de democratische samenleving. Niet zozeer omdat ze steunt op geopenbaarde waarheden, maar omdat ze tot het gemeenschappelijk waardengoed van de maatschappij behoort (436). Dit laatste dienen we echter goed te begrijpen. Het betekent namelijk niet dat de godsdienst gedetailleerd mag voorschrijven hoe mensen zich behoren te gedragen. En dat is maar al te vaak gebeurd. Tocqueville illustreert deze idee met een aantal gevalstudies. In de Puriteinse maatschappelijke ordening van de dertien Amerikaanse koloniën b.v. was het strafrecht gebaseerd op de voorschriften van de bijbel: ‘De leden van een behoorlijk opgeleide samenleving dienden te gehoorzamen aan de wetten van een ruw, half-beschaafd volk’ (42). Er waren praktijken als collectieve bekering of heksenverbranding; ze getuigen alleen van de boosaardigheid van de menselijke natuur, die, niet in staat het onderscheid te maken tussen goed en kwaad, haar toevlucht neemt tot extremistische oplossingen (43). Ook de Koran bemoeit zich te veel met politiek, wetenschap, straf- en burgerlijk recht. Mede daarom is de Islam gedoemd in een tijdperk van verlichting en democratie te verdwijnen (445). Het Hindoeïsme lijkt Tocqueville al even ongeschikt voor een moderne samenleving, al heeft het wel iets voor op het zuivere materialisme: ‘Het is beter te geloven dat na de dood de ziel van de mens verhuist naar het lichaam van een varken dan te geloven dat de ziel niet bestaat’. (544). De meest geschikte godsdienst is het christendom. Maar hoe moeten de politici er gebruik van maken? ‘Niet door de godsdienst uit te roepen tot staatsreligie’, argumenteert Tocqueville, ‘ook niet door de clerus indirect een bestuurlijke functie toe te kennen’. Wel dienen politici het volk het goede voorbeeld te geven: door zo te handelen alsof zij zelf geloven, zullen ze niet alleen het politiek bedrijf gunstig beïnvloeden, maar tegelijkertijd ook door hun voorbeeldig gedrag de burger leren zijn persoonlijk bestaan te grondvesten op deugd en moraal (546 en 549). Aangezien | |||||||
[pagina 214]
| |||||||
het aristocratisch tijdperk definitief tot het verleden behoort, wordt het de ‘heilige’ taak van de politici ervoor te zorgen dat in de door God gecreëerde democratische orde, vrijheid wordt beschouwd als de hoogste waarde (695). De godsdienstbeleving zelf moet daarom gekenmerkt worden door zoveel mogelijk individuele vrijheid. In dat perspectief pleit Tocqueville niet alleen voor de afschaffing van overbodige rituelen (om te vermijden dat men te maken krijgt met ‘een groep fanatieke zeloten te midden van een sceptische massa’), maar ook voor de terugkeer naar het zuivere monotheïsme (heiligen en engelen zijn afgoden) (445-447). Met genoegen stelt hij vast dat in de VS de katholieke priesters en gelovigen strikt vasthouden aan fundamentele dogma's, maar zich heel onafhankelijk opstellen in politieke vraagstukken (289). Om waarlijk vrij te zijn moet de mens stabiele opvattingen huldigen inzake God, zijn ziel en zijn plichten tegenover God en zijn naasten; de minste twijfel in dit verband kan ertoe leiden dat hij alle levensperspectief verliest (443). Zonder geloof wordt de burger beducht voor zijn eigen onafhankelijkheid en bij afwezigheid van een godsdienstig gezag onderwerpt hij zich al te gemakkelijk aan een wereldlijke macht (444). De doorsnee-mens heeft er gewoonlijk moeite mee een onderscheid te maken tussen ‘natuurlijke’ en ‘burgerlijke’ vrijheid. Maar de inherente stabiliteit van de Amerikaanse samenleving is juist te danken aan het feit dat de Amerikaan zijn vrijheid op een adequate manier heeft weten te definiëren en een gezonde burgerzin ontwikkeld heeft. Zijn opvattingen over persoonlijke vrijheid en menselijke waardigheid danken veel aan de religieuze grondslag van de Amerikaanse beschaving. ‘Ik betwijfel’, schrijft Tocqueville, ‘of de mens terzelfdertijd religieus ongebonden én politiek vrij kan zijn. Veeleer geloof ik dat vroeg of laat de ongelovige zal moeten gehoorzamen en dat wie vrij is zal moeten geloven’ (444). | |||||||
Godsdienst en rationalisme‘Al hebben de Amerikanen nooit Descartes gelezen, ik beschouw hun filosofische methode als cartesiaans’, schrijft Tocqueville (429). Overigens kon het rationalisme pas twee eeuwen na zijn ontstaan ook op het politieke denken worden toegepast, het beantwoordde niet aan zeden en wetten van de aristocratische samenleving. Onder invloed van de cartesiaanse denkmethode wordt in een democratie al het bestaande continu aan kritiek onderworpen, zodat wetten en zeden veel frequenter veranderen dan in de twee voorgaande eeuwen. Maar interessant is de vraag waarom dit ratio- | |||||||
[pagina 215]
| |||||||
nalisme in de Amerikaanse samenleving niet tot dezelfde spanningen heeft geleid als in Europa, waar het de meeste revoluties, te beginnen met de Franse, heeft geïnspireerd. In de Europese samenleving beheerste na de revoluties het zuivere rationalisme volgens Tocqueville het denken van alle klassen. De anarchie die volgde op de revoluties belette dat nieuwe denkbeelden ontstonden die gunstig waren voor de opbouw van een stabiel democratisch regime. Bovendien rekenden de Europese revolutionairen ook af met de kerkelijke hiërarchie, een steunpilaar van het Ancien Régime, en wanneer haar religieuze basis wordt aangetast verliest een samenleving haar morele kracht. In de VS daarentegen bleek het mogelijk rationalisme en religie met elkaar te verzoenen. Hier bestaan wel vele religieuze sekten, maar die hangen toch altijd nog leerstellingen van het christendom aan. M.a.w. het rationalistisch denken kent hier zijn eigen beperktheden. Daarbij komt dat de Amerikaanse samenleving niet is ontstaan uit een klassenstrijd, zodat de godsdienstbeleving er nauw verbonden blijft met de nationale moraal (de grondwet kan b.v. wel worden geamendeerd, maar niet door een andere worden vervangen). Tocqueville besluit dat er een onderscheid bestaat tussen de intellectuele vrijheid die steunt op het idee dat mensen elkaars gelijke zijn, en de anarchistisch getinte vrijheid die voortkwam uit de Franse revolutie (433). De Amerikaan is ondernemend, boven alles een innovator, die gelooft in de mogelijkheid tot vervolmaking van het menselijk bestaan. Dat geldt niet alleen voor zijn dagdagelijkse werkzaamheden maar ook voor zijn godsdienstbeleving (404, 452). In de VS heerst nl. het zgn. republikeins ideaal: er wordt de burgers op ieder domein net zoveel macht gegeven als ze nodig hebben om zichzelf te besturen. De meerderheid regeert, maar moet ook aan een hogere wet van ‘menselijkheid, gerechtigheid en rede’ gehoorzamen (395). Zoals het bestuur van de staat of van een onderneming, zoals het onderwijs is ook het geloof een republikeinse instelling: ‘Iedere mens mag vrij het pad bewandelen dat naar de hemel leidt, net zoals hij het recht bezit eigen politieke mandatarissen te kiezen’ (397). In Europa is dat anders. Daar regeren tirannen voor wier despotische neigingen de nodige eerbied wordt opgebracht, zolang alles maar gebeurt ‘in naam van het volk’. De heiligste rechten treden deze tirannen met de voeten, de corruptie tiert welig, maar dat wordt zonder meer getolereerd (400). Komt na x aantal jaren een nieuwe meerderheid aan de macht en worden alle collaborateurs van het vorige bewind geëlimineerd, dan vallen daar ook diegenen onder die met hun geestelijk gezag het regime een (tijdelijke) morele legitimiteit hadden verleend. Alleen een strikt persoon- | |||||||
[pagina 216]
| |||||||
lijke godsdienstbeleving kan volgens Tocqueville een beroep doen op universele gevoelens; alleen wanneer zij haar kracht put uit ‘verlangens die telkens opnieuw ontstaan’ (het verlangen om eeuwig te leven) kan zij de nefaste invloed van het rationalisme bestrijden. Ontaardt de godsdienst echter in de ideologie van een regime, dan moeten de geestelijke leiders vroeg of laat het ideologisch gedachtengoed van dat regime verdedigen. Zij nemen het dan op voor wereldlijke opportunisten die alleen maar in schijn de belangen van de godsdienst dienen. Tocqueville vergelijkt hen met de middeleeuwse ‘condotierri’, die om het even welke vorst hun diensten aanboden met als enig doel de uitbreiding van hun persoonlijke macht (297-298). De (intellectuele) Amerikaan gelooft meer met zijn verstand dan met zijn hart. In dit verband spreekt Tocqueville over een republikeinse en tegelijk democratische godsdienstbeleving (288), en hij citeert Pascal: ‘Mochten we ten onrechte geloven dat de christelijke religie waar is, dan verliezen we daar niet veel bij, mochten wij echter geloven dat zij onwaar is en we vergissen ons, dan zijn we reddeloos verloren’ (529). Daarom houden in de VS ongelovige intellectuelen of weifelaars hun mond; zij zijn nl. overtuigd van het maatschappelijk nut van de godsdienst. In Frankrijk gebeurt het omgekeerde: ongelovigen en weifelaars proclameren luidkeels hun afvalligheid, lauwe gelovigen durven niet uitkomen voor hun religie, terwijl overtuigde christenen fanatiek elke innovatie bestrijden (300). Geen wonder dat het rationalisme triomfeert over de godsdienst. | |||||||
Godsdienst en gelijkheid‘God hoeft niet tot ons te spreken opdat we zouden weten wat Hij van ons verlangt... zonder daarvan een bijzondere kennis te bezitten weet ik dat de sterren in de hemel een plaats innemen die Hij heeft voorbehouden... Ook de vooruitgang die het idee van de gelijkwaardigheid van alle mensen in de geschiedenis heeft gemaakt, draagt in zich het heilig karakter van de wil van de Almachtige’ (12). In het besluit van zijn boek komt Tocqueville op dit idee nogmaals terug: ‘De menselijke gelijkwaardigheid - waarvan ikzelf weliswaar niet hou - past in de opvatting van de Schepper. Wat mij verval toeschijnt is in Zijn ogen vooruitgang en wat mij pijnigt is voor Hem aanvaardbaar’ (704). Het beginsel dat alle mensen gelijkwaardig zijn, ontleent Tocqueville dus duidelijk aan de christelijke levensleer waaraan hij een universele betekenis toekent. Heftig kant hij zich daarom tegen de opvattingen van zijn | |||||||
[pagina 217]
| |||||||
vriend Arthur de GobineauGa naar voetnoot3, die in zekere zin een tegengestelde thesis verdedigt: het christendom leert dat de mensen hun (ongelijk) lot lijdzaam moeten aanvaarden. Tocqueville daarentegen gelooft b.v. dat de slavernij werd afgeschaft onder impuls van de christelijke leer. Gobineau's theorie, dat niet religieuze beginselen maar wel biologische karakteristieken de beschaving van een volk determineren, zal volgens Tocqueville alleen worden toegejuicht door de Duitsers (!) of door de Amerikaanse slavenhouders; mensen die zich door Gobineau laten beïnvloeden, vergelijkt hij met ‘zieke opiumschuivers wier bloedcirculatie reeds tot stilstand is gekomen’Ga naar voetnoot4. Zulke theorieën leren de burgers berusten in hun lot, bedreigen niet alleen de menselijke vrijheid maar ook de stabiliteit van de Europese samenleving. Tocqueville van zijn kant gelooft in de succesrijke afloop van het Amerikaanse experiment: op lange termijn zullen rassen en klassen verdwijnen, de mensen zullen volledig gelijkwaardig aan elkaar worden (660, voetnoot 2). De mensheid, schrijft Tocqueville verder, heeft Gods goedheid niet naar waarde weten te schatten. In plaats van de aarde te bewerken die hun in beheer werd gegeven, verkozen de meeste volkeren oorlog te voeren tegen hun naasten (280). Alleen in Amerika werd het land gecultiveerd, zodat een heel werelddeel de bakermat werd van een nieuwe natie die de wereld met verstomming heeft geslagen (30). Daarnaast gaven de Amerikanen de andere volkeren een les in politiek bestuur: ‘De Puriteinen zochten een woest en verwaarloosd land waar ze op hun manier zouden kunnen leven en vrij hun God konden vereren’ (36). Van hun voorvaderen erfden de Amerikanen hun gehechtheid aan vrijheid en gelijkheid, maar alleen God stelde hen materieel in staat om eeuwig vrij en gelijk te blijven (279). ‘De hele bestemming van Amerika zie ik weerspiegeld in de eerste Puritein die op haar kusten landde zoals ik de bestemming van het hele menselijke ras weerspiegeld zie in de eerste mens’ (279). Kortom, Amerika is het levend getuigenis van de band die God met de mens en de mens met zijn gelijken verbindt. | |||||||
Godsdienst en materialismeIn Tocqueville's visie vormt de godsdienst een tegengewicht voor het materialisme. In een moderne democratie behoort de meerderheid van de be- | |||||||
[pagina 218]
| |||||||
volking tot de middenklasse, die voortdurend tracht haar maatschappelijke positie te verbeteren door het verwerven van steeds meer consumptiegoederen; Tocqueville vergelijkt de Amerikaanse samenleving zelfs met één grote handelszaak (532). De Amerikanen weten weliswaar hun hedonistische hebzucht te temperen, maar toch wordt hun geestesleven beheerst door een materialistische ingesteldheid (534). Een gevaarlijke evolutie, schrijft Tocqueville, want de mens kan dan de mogelijkheid verleren zijn geestelijke vermogens ten dienste te stellen van zijn lichamelijke capaciteiten (546). Maar ook dit wordt door de godsdienstbeleving gecorrigeerd: zij leert de burger te handelen met zijn toekomstige belangen in het achterhoofd. Niet alleen overwint hij zo zijn scepticisme en zijn wantrouwen wat de toekomst betreft, maar hij leert ook dat de voordelen verbonden aan zijn dagelijks bestaan slechts mogelijk worden gemaakt door een verregaande stabiliteit in de publieke samenleving (548), die op haar beurt gekenmerkt wordt door eerbied voor het recht op eigendom, contractuele vrijheid en afkeer van algemene ideeën. Een samenleving m.a.w. waar de revolutionair van gisteren gemakkelijk een conservatief van vandaag wordt (285). Kortom, de Amerikaan heeft er belang bij dat orde en vrijheid in de samenleving worden gehandhaafd omdat hij aan den lijve heeft ervaren dat dit zijn materiële welvaart bevordert. Alleen het geloof in God, in een hiernamaals en in de zin voor persoonlijke verantwoordelijkheid zet de mens ertoe aan zijn materialistische belangen opzij te schuiven en erop te vertrouwen dat ook niet aardse waarden bestaan. ‘Wanneer hij weet dat hem een eeuwig leven wacht, is de mens in staat in zijn aardse bestaan grote dingen te verrichten’ (547). | |||||||
Godsdienst en nihilismeIn een democratische samenleving is de godsdienst een tegengif voor het nihilisme. Mensen kunnen in hun leven niet al hun dromen verwezenlijken, daarom koesteren zij een haat-liefde-verhouding t.o.v. hun aardse bestaan; die kunnen zij slechts overstijgen door te geloven in een eeuwig leven. Voor Tocqueville is het geloof inherent aan de menselijke natuur (297). Verliezen de mensen hun geloof, dan geraken hun passies op drift; zij kunnen niet langer het onderscheid tussen goed en kwaad maken, alle morele waarden komen op de helling te staan en niemand weet nog tot waar machtsuitoefening mag gaan (312). De meeste mensen tomen hun passies slechts in wanneer zij daar baat bij vinden. Hun komt een actieve | |||||||
[pagina 219]
| |||||||
godsdienstbeleving ter hulp. Al impliceert deze een vrijwillige onderwerping aan een religieus gezag, ze heeft meer te maken met voorspoed in dit leven dan met eeuwige zaligheid in het hiernamaals (530). Alleen op die manier bestrijdt de godsdienst met succes het pantheïsme en de geest van individuele onafhankelijkheid, voor Tocqueville twee gevaarlijke maatschappij-ondermijnende stromingen (449-452). Hoe overwon in de Amerikaanse samenleving de godsdienstbeleving uiteindelijk het rationalistisch pantheïsme? Dat was volgens Tocqueville te danken aan de religieuze opvoeding in de schoot van het gezin. In een democratie is de taak van de vrouw van wezenlijk belang. Zij inspireert haar man, wiens politieke en economische activiteiten na verloop van tijd haar gunstige invloed uitstralen (291). De vrouw zelf mag niet (rechtstreeks) aan het politieke en economische leven deelnemen, dan zou ze haar invloed op de samenleving verliezen. Alleen in het gezin bestaan immers nog de nobele deugden die in het feodale tijdperk op alle niveaus van de samenleving bloeiden. Verlaat de vrouw haar familiale kring, dan verdwijnen deze deugden voorgoed uit de maatschappij, die dan aan nihilistische passies wordt overgelaten (600-603). | |||||||
Godsdienst en individualismeIn een democratische maatschappij-ordening fungeert de godsdienst tenslotte als tegengewicht voor het individualisme. De democratische mens is nog alleen geïnteresseerd in industriële en commerciële activiteiten; de politiek schuwt hij, die werpt financieel weinig baat af. De klasse die vroeger de staat bestuurde (de oude aristocratie) verdween, de nieuwe rijken (de bourgeoisie) weigeren politieke verantwoordelijkheid op zich te nemen. ‘Treedt op dat moment iemand naar voren met de nodige bekwaamheid en ambitie, dan ligt de weg naar de macht voor hem open’ (540). Individualisten maken dus dat alleen de regering verantwoordelijk is voor 's lands bestuur en dat is weer het begin van een gevaarlijke evolutie. Kan een regering immers ooit hetzelfde presteren als een creatieve burger? Is het bovendien niet zo dat een regering alleen bevelen kan geven, zodat uiteindelijk elke meningsvrijheid wordt onderdrukt (516)? Een godsdienstig volk daarentegen beschouwt politiek als een essentieel instrument voor het verwezenlijken van zijn welvaart (541). Daarom behoort het tot de taak van een democratisch wetgever de aandacht van het volk te vestigen op de relatie met God. Van hun kant moeten priesters de gelovigen liefde tot het vaderland inprenten. In een brief aan zijn harts- | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
vriendin, mevrouw de Swetchine, schrijft Tocqueville: ‘Van priesters vraag ik niet dat ze de mensen zouden overtuigen van de wenselijkheid van een bepaald regime; wel zou ik graag zien dat ze hun vertellen dat ze als christenen tevens behoren tot naties die God heeft opgericht teneinde de band te expliciteren die tussen individuen bestaat... verder wens ik dat ze hen zouden overtuigen van de noodzaak zich in te zetten voor hun volk, voor de welvaart van de natie en ervoor te zorgen dat ze grootmoedige en eerbiedwaardige leiders kiezen’Ga naar voetnoot5. Godsdienstbeleving en politieke activiteit zijn voor Tocqueville nauw met elkaar verbonden. Een christen zal van zijn geloof een weldoende invloed ondervinden op zijn politiek bewustzijn: ‘De ziel van de mens poogt hemel en aarde met elkaar te verzoenen, de stad van God en de politieke samenleving op uniforme manier te besturen’ (287). | |||||||
Besluit
| |||||||
[pagina 221]
| |||||||
| |||||||
[pagina 222]
| |||||||
|
|