| |
| |
| |
Vluchteling in Samlor Chngangn
Geschiedenis van een kamp
Soriya J.-M. Birsens s.j.
Samlor Chngangn (in het Khmer of Cambodjaans ‘goede soep’) is een vluchtelingenkamp op de grens van Thailand en Cambodja. Het bestaat al sedert 1984 maar moest in januari 1985 vanwege de Vietnamese aanvallen naar Thais grondgebied geëvacueerd worden. Het ligt midden in het woud, tussen de kampen Ampil (Ban Sangae) en Dong Ruk (zie kaart) en herbergt 9.000 Cambodjanen, aanhangers van Son Sann, die (met de Rode Khmers én Sihanoek) strijd levert tegen de Vietnamese bezetting. Officieel zijn het displaced persons, ontheemden, ze hebben geen vluchtelingenstatuut en komen niet in aanmerking om naar een ander land te vertrekken. Twee jaar heb ik als verpleger onder hen gewerkt en geleefd. Ik wil hier iets vertellen over de geschiedenis van dit kamp en plaats deze in de globale context van de Cambodjaanse tragedie. Misschien kan ik zo iets bijdragen tot een beter begrip van de verschrikkelijke omstandigheden waarin deze mensen leven en het vluchtelingenprobleem in het algemeen.
| |
Historisch overzicht
De Cambodjanen zijn de erfgenamen van een schitterende cultuur die haar hoogtepunt bereikte tussen de 9e en de 14e eeuw. Na de teloorgang van de Angkor Vat-beschaving werd het land in de loop van zijn geschiedenis, beurtelings door de Thai en de Vietnamezen, ingenomen en bezet. In 1864 maakte het Franse protectoraat aan die burenoorlogen een einde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het land even door de Japanners bezet. Toen de Fransen waren teruggekeerd riep Koning Norodom Sihanoek de onafhankelijkheid uit. De akkoorden van Genève legden in 1954, na de oorlog van Indochina, de neutraliteit van het land vast. In maart 1970 wierp een staatsgreep prins Sihanoek omver en bracht Lon Nol aan de macht. In april 1975 begon met het bloedige regime van de Rode Khmers (Cambodjaanse communisten) de meest donkere periode van de Khmer- | |
| |
geschiedenis; ze duurde tot in januari 1979, toen de Vietnamezen het land binnenvielen. Mijn geschiedenis van Samlor Chngangn laat ik beginnen in 1970, toen Lon Nol aan de macht kwam. Toen immers begon de tragedie waaronder de mensen in Samlor Chngangn en andere kampen nog steeds lijden.
1970-1975. De VS, die in hun Vietnam-oorlog waren verwikkeld, steunden het Lon Nol-regime. Om de Vietcong uit te schakelen, die in Cambodja schuilplaatsen hadden van waaruit ze in Zuid-Vietnam infiltreerden, bombardeerde de Amerikaanse luchtmacht Cambodja in het wilde weg. De mensen uit de dorpen vluchtten naar de stad of het woud. In het woud vielen zij in de handen van de Rode Khmers die hen bij hun troepen inlijfden; in de stad Phnom Penh ontstond er een onvoorstelbare chaos. Toen al werden deze duizenden mensen echter niet als ‘vluchtelingen’ erkend, dat paste niet in de Amerikaanse kraam: de Amerikaanse militaire acties konden onmogelijk tot zulke gevolgen leiden. ‘Begin 1974 bedroeg de humanitaire hulp aan Cambodja 2,5 miljoen dollar, de militaire hulp 516,5 miljoen. In mei 1973 gooiden de B52-bommenwerpers 36.000 ton bommen op Cambodja, maar niet één kilo voedselhulp’ (Shawcross).
1975-1979. Het land werd door de bombardementen volledig ontwricht. De Rode Khmers hadden de handen vrij om, na de val van Phnom Penh in april 1975 hun bloeddorstig regime te installeren. Alle ‘opposanten’, vaak intellectuelen en oud-militairen, werden geëlimineerd. Pol Pot zou een nieuw Cambodja creëren, de grondslag daarvan was het werk in de rijstvelden. ‘Voor die wederopbouw volstaan 1 tot 2 miljoen Cambodjanen’ (Pol Pot). Hoevelen zijn er aan die idee ten offer gevallen? Door een uitermate scherpe grenscontrole was vluchten in die tijd praktisch uitgesloten. Ondervoeding en dwangarbeid maakten de vaak lange tocht naar veiliger oorden zo goed als onmogelijk. De grensstreek was bezaaid met mijnen die ravages aanrichtten. Het gebeurde, o.a. in 1978, dat Thailand de weinige Cambodjanen die toch over de grens waren geraakt, terugstuurde naar de Rode Khmers die hen aan de andere kant van de grens terechtstelden. Of aan hun verhalen over de wreedheden van het rode regime werd geen geloof gehecht.
Na 1979. De grote stroom Khmer vluchtelingen arriveerde pas na 1979, toen Vietnam het land binnenviel ‘om de Rode Khmers te verjagen en Cambodja te bevrijden’. Van dat soort ‘bevrijding’ waren kennelijk niet alle Cambodjanen gediend. Geen vluchtelingen keerden naar Cambodja
| |
| |
terug: in tegendeel, hun aantal steeg gestaag. Op het ogenblik zijn er, alleen al in de grensstreek, een 250.000. En, ja, ze zijn zich als guerrilla gaan organiseren en willen vechten om hun vaderland te heroveren. De drie partijen-regering van Sihanoek, Son Sann en de Rode Khmer, die het verzet tegen Vietnam leidt, is door de Verenigde Naties erkend.
| |
Het kamp van Samlor Chngangn
Begin 1984 telt Ampil (Ban Sangae), een van de grenskampen, ongeveer 35.000 vluchtelingen. Het ligt nog in Cambodja, vlak bij de grens met Thailand. Het herbergt burgers, maar ook het hoofdkwartier van de verzetsbeweging van Son Sann. In april 1984 wordt het kamp aangevallen door de Vietnamese communisten en de bewoners worden geëvacueerd naar het Thaise binnenland. Er ontstaan ideologische geschillen binnen de beweging. Twee maanden later scheidt een groep van ongeveer 9.000 personen zich af en richt met de hulp van de internationale hulporganisaties een nieuw kamp op: Samlor, nog altijd op Cambodjaans grondgebied, 1 km van de grens.
Zoals in andere grenskampen zorgt de UNBRO (United Nations Border Relief Organisation) voor levensnoodzakelijke dingen zoals water, rijst, onderdak... Aangezien men niet aan water geraakt door het graven van
Kampen en aantal Cambodjaanse vluchtelingen in 1984.
| |
| |
putten, wordt er iedere ochtend met tankwagens water aangevoerd uit Thailand. Het is gerantsoeneerd, maar ieder gezin krijgt genoeg om zich te wassen, om te drinken en te koken. Eenmaal per week worden rijst en sardines uitgedeeld. Iedere vrouw en ieder meisje krijgt een rijstkaart. De mannen krijgen niets, want ‘de Verenigde Naties mogen geen soldaten te eten geven’. De rantsoenen volstaan om het hele gezin te onderhouden - als er tenminste meer meisjes dan jongens zijn, anders blijft het gezin vaak ondervoed. De huizen zijn gemaakt van bamboe en stro met soms een lap plastic om de regen buiten te houden.
In oktober 1984 is het kamp helemaal klaar en functioneert het normaal. De huizen staan mooi op een rij in verschillende secties, een sectiechef heeft het beheer. Ieder gezin heeft zijn huis: één kamer, soms een aparte kookhoek. De wegen zijn van lateriet, de waterafvoer en de hygiëne worden verzorgd door een groep vrijwilligers, geholpen door vluchtelingen. Ze hebben zelfs een regenwaterreservoir gebouwd om een autonome voorraad te hebben, maar zullen die in feite nooit kunnen gebruiken. Voor hun materiële welzijn zijn de vluchtelingen aangewezen op de internationale humanitaire organisaties maar, ondanks deze afhankelijkheid, zijn zij toch nog onder elkaar en in hun eigen culturele omgeving. Daardoor houden zij het vol en kunnen ze elkaar helpen, hopend op een betere toekomst.
Zieken en gewonden worden aanvankelijk in een plastic tent verzorgd, maar zodra de huizen voor de gezinnen klaar zijn, beginnen ze een heus ziekenhuis te bouwen: een zaal van 20 m lang met een dertigtal bedden. In een aanpalend dispensarium worden de minder ernstige gevallen behandeld, in een derde (bamboe) gebouwtje de spoedgevallen. Daar worden ook Khmer verplegers opgeleid en werkt een team van een dertigtal Khmer verplegers onder de leiding van twee dokters en drie verplegers. De meest voorkomende ziekten zijn uiteraard de courante tropische aandoeningen, vooral malaria, dysenterie of bronchitis, naargelang het seizoen. Af en toe zag ik ook oorlogsgewonden, zoals die drie jonge mannen bij voorbeeld, de drie overlevenden van een groep van dertig die naar het binnenland van Cambodja waren getrokken om een strategisch punt te vernielen. De heel ernstig gewonden, mannen die een been of een arm verloren hebben, worden overgebracht naar het Rode Kruis-hospitaal in het kamp van Khao-I-Dang in Thailand. Dat is in het hele grensgebied het enige hospitaal dat over een chirurgische uitrusting beschikt.
Als eind 1984 het kamp gereed is, gaat men denken aan een lagere school. Er zijn al volley bal velden, er is een naai-atelier, een voorlichtingscentrum voor moeders en toekomstige moeders, er wordt gezorgd voor ondervoede
| |
| |
kinderen. Op het eerste gezicht ziet het kamp eruit als een kalm en vredig Khmer dorp van voor de oorlog. Maar de militaire activiteiten langs de grens zijn hervat, de berichten worden beangstigend. Op 18 november moet de bevolking van Nong Chan overgebracht worden naar Thais grondgebied, ver van de vuurlinie. Op 25 december wordt ook Nong Samet aangevallen en geëvacueerd. De kanonnen bulderen en iedereen loopt er angstig bij. Op 4 januari 1985 wordt het buurkamp Ampil geëvacueerd naar Site One, op 7 km van Ampil, maar nauwelijks 1 km van de grens. Men vreest dat er een aanval op til is. Op een avond, voor het naar huis gaan, zegt Chin me: ‘Overdag lopen wij glimlachend rond, 's nachts liggen wij in onze huizen te huilen’. Sommigen verlaten 's nachts hun huizen om in het woud te gaan slapen, zo ver mogelijk van het front. Op 7 januari 1985 wordt de aanval op Ampil ingezet en, aangezien Samlor het volgende kamp is in de Vietnamese opmars, laten de Thaise militairen de bewoners uiteindelijk naar Site One gaan.
Met die voortdurend toenemende bedreigingen staan de vluchtelingen opnieuw voor een onvermijdelijke ontworteling. In de kampen zijn ze niet alleen volledig afhankelijk van vreemde hulp, zij leven bovendien in constante onzekerheid over hun toekomst, waartegenover zij volkomen machteloos staan. Ontworteld worden ze niet eens en voorgoed, maar steeds weer opnieuw, nu eens door de Khmer militairen, dan weer door de Thai, meestal onder de druk van de Vietnamese troepen. Door de oorlog, de slachtpartijen, honger en ziekten zijn families en gezinnen uit elkaar gerukt, is hun hele sociale leven grondig ontwricht. Slagen zij erin in een kamp weer een zekere ‘sociale ruimte’ op te bouwen, zoals dat in Samlor Chngangn lukte in de periode van juni tot december 1984, dan worden ze ook daaruit weer verdreven en moeten ze weer van voren af aan beginnen. Maar het wondere is, dat zij ondanks die voortdurende ontwortelingen en hun totale machteloosheid, altijd weer blijven hopen dat het ooit beter wordt. Dat blijkt telkens weer bij een evacuatie. Ginder wordt het beter, voor onze kinderen is er nog toekomst, we moéten doorgaan.
| |
Site One
Ze gáán door, maar veel uitzicht is er niet. Site One, waar ze terechtkomen, ligt wel op Thais grondgebied maar nauwelijks 1 km van de grens, slechts 2 km van het oude kamp en precies in de vuurlijn van het Vietnamese geschut dat voor het oude kamp is opgesteld, op een 4 km van de eerste hutten van Site One. Daar zijn we met ons werk begonnen twee
| |
| |
dagen na de aankomst, in open lucht. Ons dispensarium bestond uit een paar stoelen en tafels in de schaduw van een boom en het achterruim van de wagen als apotheek. Later hebben we een tent gekregen.
De evacuatie is in allerijl moeten gebeuren en iedereen heeft zo veel mogelijk spullen bij elkaar gescharreld om mee te nemen. Een vrouw is in een kanaal gestruikeld en heeft haar kind verloren. Dag en nacht buldert het geschut van de Vietnamezen en de Khmers. Zolang hun grens niet geschonden wordt, komen de Thai niet tussenbeide. Is dat wel het geval, dan zitten de vluchtelingen tussen de batterijen van Vietnamezen en Thai. In de rudimentaire hutjes, vier bamboe palen en een stuk blauw plastic, blijven de schamele bezittingen ingepakt: alleen het strikt nodige wordt uitgepakt en onmiddellijk weer opgeborgen. Saphou heeft een oude fiets zonder remmen, daar kan hij zijn povere bezittingen en die van zijn buren op laden. Zijn hele bezit bestaat uit twee Engelse studieboeken, een schrift, vijf foto's, drie balpennen, een spiegeltje en een kam, tandenborstel en tandpasta, een paar plastic schoenen, twee paar sokken, twee lange en één korte broek, drie hemden en drie stellen ondergoed. Hij deelt de hut met een ander gezin, want zelf is hij alleen. Daar hij in het ziekenhuis werkt is hij een van de weinige mannen die rijst krijgen. Ik zie dat hij alleen een hangmat en twee boeken uitgepakt heeft, de rest zit op de fiets gebonden. De mensen houden zich allemaal gereed om ieder ogenblik weer verder te vluchten. Of dat mogelijk is, hangt af van de Thai. Die vinden de situatie voorlopig nog niet gevaarlijk genoeg, terwijl 10 km verder het land in Thaise dorpen al lang ontruimd zijn! Naast hun hutten hebben de mensen putten gegraven, daar kruipen ze met hun gezin in als het kanonnengebulder te dreigend wordt. Regelmatig breekt er bij een zware ontploffing ineens paniek uit, de mensen rennen naar hun putten; in twee, drie minuten zijn de honderd of meer mensen die in het dispensarium op consult waren, verdwenen.
Verslagen door de Vietnamese agressor, hebben de Khmer troepen die Ampil verdedigden, hun pantserwagens opgesteld tegenover de kampen van Samlor en Dong Ruk. Geregeld vallen granaten vlak bij de grens, vaak op niet meer dan 500 m van de eerste hutten, één keer op 50 m van het ziekenhuis. Al zo vaak zijn de vluchtelingen in paniek verder Thailand in willen trekken, maar telkens worden zij manu militari teruggedreven Toch ligt er verder in het binnenland al een tweede opvangkamp klaar Hoeveel doden moeten er eerst vallen voor de evacuatie toegestaan wordt In de nacht van 24 januari 1985 slaat in de dichtst bevolkte wijk van he naburige kamp Dong Ruk een granaat in: twintig doden en nog een twintig gewonden. Pas dan wordt de vluchtelingen van Dong Ruk toe
| |
| |
stemming gegeven om Thailand binnen te komen. De ongeveer 30.000 vluchtelingen van Samlor en Ampil, die in Site One bijeengebracht zijn, moeten nog even wachten. Op 5 maart vallen de Vietnamezen Samlor aan. Pas dan, als ze op 800 m van het kamp zijn, mogen de vluchtelingen 1 km verder Thailand binnen, naar Site Two.
Van januari tot maart hebben we van nabij met de angst en de onmacht van deze opgejaagden mee kunnen leven. Angst voor ons eigen leven, maar meer nog voor onze vrienden die ter plaatse moesten blijven als wij 's avonds naar een Thaise stad trokken, 80 km verder. Wij waren verplicht iedere avond of zodra het gevaar te groot werd ijlings het kamp te verlaten, zij bleven achter in de nacht. Zal het in Site Two nu beter worden? Hoop doet leven. Maar de rand van het kamp ligt maar 2 km van het Vietnamese front verwijderd.
| |
Site Two
In Site Two wordt in de elementaire levensbehoeften voorzien volgens hetzelfde schema als in Site One. In de eerste plaats water, want we zitten in het droge seizoen. Daarna worden rijst en sardines uitgedeeld, af en toe groenten of pakjes met eieren, brood, sinaasappelen en groenten. In de derde plaats worden bamboe en plastic aangevoerd waarmee een eerste onderdak gebouwd kan worden. Daarna wordt het dispensarium geopend. Door ervaring geleerd, weet de UNBRO een snelle en efficiënte noodhulp op gang te brengen: op ieder moment staan vrachtwagens klaar met bamboe, plastic, water en tenten. Gaandeweg komt het leven weer op dreef. Na ongeveer een maand houdt ook het lawaai van geschut en explosies bijna volledig op. Het Vietnamese leger heeft zijn doel bereikt: de guerrillastrijders en hun gezinnen zijn uit het gebied verdreven.
Het kampleven is weer georganiseerd. In juni 1985 zijn er weer lagere scholen en is een nieuw ziekenhuis met dispensarium en verplegersschool klaar gekomen. Met het regenseizoen breekt dan een bijna zorgeloze tijd aan, de stortregens maken alle troepenbewegingen onmogelijk. In de loop van de volgende maanden worden nog andere grenskampen naar Site Two overgebracht: Nong Chan, Nong Samet, Ampil, Samlor en Dong Ruk. De totale bevolking loopt op tot 130.000. Site Two is nu op één na de grootste Khmer stad ter wereld. Een stad met een (min of meer erkende) markt, een centrum voor landbouw en visteelt, opleidingscentra voor vrouwen, een hygiënische dienst, een technische school waar oorlogsinvaliden een vak kunnen leren. Op alle domeinen zijn organisaties van vrijwilligers actief,
| |
| |
in nauwe samenwerking met de Khmers. Aanvankelijk kon ons medisch team alleen de meest urgente hulp op zich nemen, nu proberen we de vluchtelingen zo veel mogelijk hun lot in eigen handen te laten nemen. Op de achtergrond blijft echter altijd de beangstigende vraag hangen: voor hoe lang nog? Voorlopig zijn deze mensen veilig, maar ze maken zich geen illusies. Zoals Sophanny me zei: ‘We leven als honden. We dolen rond, hebben geen nest. Zegt men “naar rechts”, dan gaan we rechts; “hier blijven”, dan houden we ons koest. Is men zo goed ons eten te geven, dan komen we aanrennen. Houdt de hulp op, dan zitten we aan de grond. Vrijheid hebben we niet en we worden gedwongen te leven als monniken’.
| |
Het leven van de vluchtelingen
Het leven van de Khmer vluchtelingen langs de grens is in de eerste plaats getekend door instabiliteit en opeenvolgende ontwortelingen. Zij staan totaal machteloos tegenover wat hun overkomt. Al hun energie gaat op in het gevecht om te overleven. De materiële nood is schrijnend; als ze weer eens geëvacueerd worden, zijn ze weer alles kwijt wat ze nog hebben. Toch moet gezegd dat, in vergelijking met de situatie in de Thai dorpen in de buurt, voor de materiële behoeften van de vluchtelingen behoorlijk gezorgd wordt. Hun menselijke en geestelijke nood is veel erger. In het verleden hebben zij niets anders meegemaakt dan dood, ontbering, onmenselijke behandeling. Op het ogenblik worden hun waardigheid en levenskracht ondermijnd door het feit dat zij, in kampen waar zelfs de prikkeldraad niet ontbreekt, voortdurend onder de dreiging van de Vietnamese aanvallen leven en volkomen afhankelijk zijn van de hulp die hun welwillend verleend wordt. En de toekomst biedt geen uitzicht. Geen enkel ander land wil hen opnemen en zelf willen zij vechten om naar hun vaderland terug te keren. Er blijven maar twee mogelijkheden open: ofwel blijven ze in Thailand, maar dat zullen de Thai niet voor onbepaalde tijd toestaan; ofwel gaan ze terug naar Cambodja, maar er bestaat op dit ogenblik nauwelijks een kans dat de guerrilla erin slaagt de bezetter te verdrijven of dat er een diplomatieke oplossing komt.
De situatie van deze mensen werd me door een Khmer ambtenaar eens als volgt beschreven: ‘Soms, als ik bedenk hoe lang mijn volk al in de jungle leeft, krijg ik bijna de indruk dat het weer apen worden’. Die man besefte dat zijn volk meer nodig heeft dan de leniging van zijn materiële behoeften: ‘Ik tracht de internationale hulporganisaties op alle mogelijke manie- | |
| |
ren duidelijk te maken dat het niet bij het aanvoeren van drinkwater, rijst of geneesmiddelen mag blijven, maar dat ons weer geleerd moet worden hoe we samen moeten leven, hoe we elkaar moeten respecteren, hoe we weer zin en waardering krijgen voor vorming en gemeenschapsleven’. Het zwaarst gehavend is inderdaad hun sociale leefruimte. Zij hebben geen enkele inspraak, geen recht, geen kans meer op een eigen gemeenschapsleven. Dat hebben ze al verloren toen hun land bezet werd en zij op de vlucht sloegen, nu wordt het hun ontzegd: alle poorten en alle harten blijven voor hen gesloten. Nergens is er plaats voor hen, nergens wordt er naar hen geluisterd. De ‘vrije’ landen sluiten hun ogen voor het drama van dit volk, weigeren het in de internationale instellingen ter sprake te brengen. Vooral dat is het wat je op het gelaat van deze mensen leest: de tekenen van de wraakroepende wanorde die in onze wereld heerst. Daarvan word je je pijnlijk bewust als je het voorrecht hebt een tijdje met hen (met hen, niet voor hen) te leven en te werken. Tegelijk dringt iets anders tot je door: niet kapot te krijgen is de hoop die in deze mensen leeft. Steeds weer beginnen ze opnieuw. Steeds weer willen ze geloven dat aan hun ontworteling en de ontwrichting van hun samenleving een einde komt, dat ze ergens - waar? - weer ruimte vinden om te leven. Hun situatie weerspiegelt in haar schrijnende tragiek de algemene situatie van onze wereld: onrecht, onmacht, dood en vernieling, maar tegelijk een niet uit te roeien hoop.
|
|