Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||||||
Karl Polanyi
| |||||||
Economie en antropologiePolanyi's kritiek op de methode van de formele economie ligt in de lijn van de polemiek die was ontstaan rond het gedachtengoed van de jonge historische school, die radicaal wilde breken met de abstract-deductieve werkwijze van de klassieke economen. Economische wetten zijn nooit zo absoluut dat om het even welke economische organisatievorm eruit af te leiden zou zijn. Voor ieder type van economische organisatie moet een afzonderlijk denkkader worden ontworpen. Polanyi vertrok vanuit dezelf- | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
de probleemstelling doch herdacht ze in originele en interdisciplinaire zin. Hij onderzocht een aantal leefgemeenschappen en de instellingen die hun sociaal-economische ordening weerspiegelden. Meer bepaald zocht hij een antwoord op de vraag welke plaats deze maatschappijen toekenden aan de economische structuur. In Polanyi's begrippenarsenaal kunnen we grosso modo twee categorieën onderscheiden: de ‘principes’, die betrekking hebben op de verschillende vormen van economische interactie, en de ‘institutionele patronen’, die de maatschappelijke organisatie betreffen. De principes zijn de geïnstitutionaliseerde bewegingen via welke de verschillende stadia van het economisch proces (produktie, transport, opslag en verdeling van goederen) met elkaar verbonden zijn. Polanyi vermeldt er drie: ‘wederkerigheid’, ‘herverdeling’ en ‘ruil’. Onder ‘wederkerigheid’ verstaat hij de beweging van goederen en diensten tussen corresponderende punten van een symmetrisch geheel; ‘herverdeling’ betreft de beweging van goederen en diensten naar een bepaald centrum toe en vice versa; ‘ruil’ is een beweging van goederen en diensten tussen twee willekeurig gekozen punten. Er bestaat, aldus Polanyi, een eenduidig verband tussen de principes en het institutioneel patroon van een samenleving. Dit geeft de principes namelijk een structurele dimensie en bepaalt welke wijze van economisch handelen op maatschappelijk vlak betekenis heeft en welke niet. Het wederkerigheidsprincipe b.v. kan alleen door het instituut ‘symmetrie’ worden gerealiseerd, het herverdelingsprincipe door het instituut ‘centrum’, het ruilprincipe door het instituut ‘markt’. Met deze stelling onderscheidt Polanyi zich van een aantal van zijn tijdgenoten. Dezen houden immers slechts één soort van economische activiteit voor mogelijk, de ruil; eventuele afwijkingen van dit standaardpatroon zijn volgens hen slechts gradueel, niet institutioneel. Een tweede meningsverschil betreft de relatie tussen maatschappelijke structuur en economische sfeer. De klassieke economen vertrokken vanuit ‘the propensity to truck, barter and exchange’: het economisch handelen werd geleid door een ‘onzichtbare hand’ die een zelfregulerende markt en de marktmaatschappij in het leven had geroepen. Daartegenover stelt Polanyi dat juist de ordening van de maatschappij het economisch gedrag van haar leden zin en betekenis geeft. Alleen wanneer de maatschappelijke structuur wordt getransformeerd kan een andere soort van economische activiteit ontstaan. Welk maatschappijmodel beantwoordt dan aan Polanyi's ideaaltypische categorieën? De primitieve maatschappij is gebaseerd op het wederkerigsheidsprincipe en op symmetrie als institutioneel patroon, de samenleving van de oudheid op het herverdelingsprincipe en het centruminstituut, de | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
Westerse industriële maatschappij op het ruilprincipe en het marktinstituut. Natuurlijk is deze indeling niet absoluut: ook in een primitieve maatschappij komt ‘herverdeling’ voor, net als ‘wederkerigheid’ ook in de inustriële samenleving of ‘ruil’ ook in de oudheid voorkomt. | |||||||
Een ‘substantivistische’ economiePolanyi's classificatie leidt tot een alternatieve definitie van de economische wetenschap. Aangezien de traditionele formele economie nauw verband houdt met het ruilprincipe, kan zij logischerwijze alleen markteconomische fenomenen bestuderen en verklaren. Daarom pleit Polanyi voor een andere, een ‘substantivistische’ economie. De economische wetenschap moet het geïnstitutionaliseerde interactie-proces beschrijven dat bestaat tussen mens en natuur en dat leidt tot een voortdurend aanbod van materiële goederen waarmee de menselijke behoeften kunnen worden bevredigd. In deze definitie staan zowel de ‘principes’ als de ‘instellingen’ centraal. Het woord ‘proces’ wijst immers op het dynamisch karakter van datgene wat in de economische wetenschap wordt bestudeerd: ofwel gaat het om een verandering van plaats (cfr. het produktieproces), ofwel om een verandering in de bezitsverhoudingen (cfr. het marktproces). En ‘geïnstitutionaliseerd’ verwijst naar een van de drie bovenvermelde institutionele patronen. In een Westerse economie gaat het uitsluitend over het instituut-markt, waarin vraag en aanbod elkaar op zodanige manier ontmoeten dat een vrije prijsvorming ontstaat; dank zij die markt krijgt het ruilprincipe een méér dan louter toevallig en eenmalig karakter. Laten we deze theoretische analyse illustreren met enkele voorbeelden. Daarvoor gebruiken we de bronnen waarop Polanyi zelf zich baseertGa naar voetnoot2. | |||||||
Trobianders: wederkerigheid en symmetrieIn een primitieve samenleving als die van de Trobianders in Nieuw-Guinea met hun kula-systeem komen louter economische fenomenen als zodanig niet voor, ze vormen slechts een deelaspect van andere sociale activitei- | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
tenGa naar voetnoot3. De kula is een vorm van ruilhandel tussen verschillende gemeenschappen die op dicht bij elkaar gelegen eilanden wonen. Twee soorten goederen die in tegengestelde richting circuleren worden telkens voor elkaar geruild. Dat gaat gepaard met allerlei plechtigheden en de ruilhandeling zelf is aan bepaalde regels onderworpen. Hoe laten het wederkerigheidsprincipe en het instituut symmetrie zich hier gelden? De kula is voorbehouden aan de leden van de elite van de verschillende gemeenschappen (de ‘corresponderende punten’) en dezen zijn verplicht na verloop van tijd hetzelfde voorwerp aan iemand anders door te geven. Niet zozeer de overdracht van eigendom of van waarde telt, wel die van ‘geestelijk vermogen’, een activiteit die tussen de deelnemers een intieme band schept. De kula-plechtigheden worden begeleid door een aantal nevenactiviteiten, waartoe het handel drijven behoort, een gelegenheid voor niet-kula-participanten om gebruiksvoorwerpen te kopen en te verkopen. De relatie die daar ontstaat is er een van ‘negatieve wederkerigheid’, maar blijft de klassieke uitzondering op de regel van de reciprociteit. Voedsel b.v. mag niet worden verhandeld en het is ondenkbaar dat iemand in de stam honger lijdt, tenzij natuurlijk niemand nog eten heeft. De economische activiteit bekleedt in deze samenleving dus wel een belangrijke plaats in het geheel van de maatschappelijke handelingen, maar religieuze, politieke, culturele en sociale motieven wegen zwaarder door dan louter economische. Polanyi karakteriseert dit type van economische organisatie als een ‘embedded economy’: het economisch gebeuren ligt ingebed in de hele samenleving. Het Westers economisch systeem noemt Polanyi een ‘disembedded economy’, een economie die uit haar bedding is getreden. | |||||||
Babylonië: herverdeling en centrumOnder koning Hammoerabi (1728-1686 v.C.) was de Babylonische handelaar (karoum) rechtstreeks aan de koning verantwoording verschuldigd. Alleen de koning bepaalde wie tot de klasse van de karoum kon behoren, verstrekte een soort commissievergoeding wanneer de karoum een transactie hadden afgesloten, stelde de prijzen vast en eiste de registratie van elk contract. Toch behield de karoum een zekere onafhankelijkheid: zijn handelsactiviteiten bleven strikt gescheiden van zijn privé-handelingen. Hij stond onder de controle van de overheid, maar diende zelf geen enkel | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
risico op zich te nemen. De koning van zijn kant zag in de handel vooral een mogelijkheid tot uitoefening van politieke controleGa naar voetnoot4. | |||||||
De grote transformatie van de Westerse samenleving: markt en ruilIn The Great Transformation onderzoekt Polanyi de factoren die ten grondslag lagen aan de ineenstorting van de 19e eeuwse Europese beschaving die volgens hem op drie pijlers had gesteund: een systeem van politiek machtsevenwicht, het stelsel van de gouden standaard en het geloof in de vrije markt-economie. Het machtsevenwicht tussen de vier grootmachten van die tijd (Pruisen, Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Groot-Brittannië) maakte elke politieke coalitievorming onmogelijk. Aangezien er tussen de verschillende hoofdsteden hechte financiële en commerciële banden bestonden, had geen enkele staat er belang bij dit politieke evenwicht in gevaar te brengen. Beperkte regionale conflicten bleven natuurlijk steeds mogelijk, maar zelfs dan gingen de commerciële transacties tussen de oorlogvoerende partijen gewoon door. Het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog maakte aan dat politieke machtsevenwicht voorgoed een einde: Duitsland werd ontwapend, het Verenigd Koninkrijk trok zich terug in zijn ‘splendid isolation’ en de nieuwe grote mogendheden, de VS en de USSR, weigerden deel te nemen aan het spel van de internationale politiek. Frankrijk, dat zich als enige overgebleven Europese mogendheid tegen de territoriale ambities van zijn oosterbuur moest beschermen, sloot wederkerige niet-aan-valsverdragen met naties van tweede rang. Vanzelfsprekend boden zulke diplomatiek verouderde methoden geen voldoende tegengewicht voor de nieuwe ontwikkelingen die zich op militair-strategisch en economisch vlak in de jaren twintig en dertig zouden voordoen. De leefbaarheid van het systeem van politiek machtsevenwicht werd volgens Polanyi verzekerd door zijn economische basis: het stelsel van de gouden standaard dat het internationaal betalingsverkeer in goede banen poogde te leiden. Dit kon slechts werken wanneer ieder land bereid was zijn munt in goud te laten omzetten. Boekte een land een deficit op de handelsbalans, dan diende het anti-inflatiemaatregelen te nemen door prijzen en lonen te verlagen zodat zijn uitvoer kon toenemen en de invoer | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
verminderen. Tijdens zulke pijnlijke operaties kon een kleine staat hulp krijgen van de financieel machtigen, op voorwaarde dat hij zich ertoe verbond zijn begroting in evenwicht te brengen. Omdat ze een dergelijke saneringseis gemakkelijker aan een democratisch regime konden opleggen dan aan een dictatoriale regering, eisten de ‘City of London’ en andere schuldeisers, soms manu militari, dat de parlementaire democratie ook in de dictaturen zou worden ingevoerd of hersteldGa naar voetnoot5. Alleen al hierom moest het systeem van de gouden standaard mislukken: in de economisch onleefbare Middeneuropese landen bleek al spoedig dat een democratisch regime er geen lang leven beschoren zou zijn. Uiteindelijk moesten dus vooral de drie groten, Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten, de goede werking van het internationaal monetair systeem waarborgen. Via ingewikkelde financiële transacties werden omvangrijke bedragen aan de kleine landen uitgeleend en vooral de VS draaiden op voor zowel de lasten verbonden aan de systematische herschikking van de zgn. Duitse herstelbetalingen als voor de steunmaatregelen ten gunste van de Europese munten. Polanyi's besluit is duidelijk: omdat ze onvoorwaardelijk vasthielden aan een verouderde instelling als de gouden standaard, waren de democratische naties slechter op de Tweede Wereldoorlog voorbereid dan de totalitaire, die zich al lang tevoren uit het internationaal politiek en economisch leven hadden teruggetrokken. | |||||||
De zogenaamd vrije markteconomieZowel het systeem van het politieke machtsevenwicht als de gouden standaard konden volgens Polanyi slechts kunstmatig in leven worden gehouden door de morele kracht die uitging van het utopisch geloof in het automatisch marktmechanisme. Dit 19e eeuwse economisch stelsel van het ‘laisser faire’ was echter allesbehalve spontaan gegroeid, het was door de nationale staat opgelegd. Om deze originele thesis te illustreren, schetst Polanyi de evolutie in Groot-Brittannië. De ‘Anti-Corn Law Bill’ van 1846 schafte de douanerechten af op de invoer van landbouwprodukten, zodat de binnenlandse prijzen konden dalen. De opkomende industrie voerde een loonsvermindering door en de oude ‘Poor Law’ verdween. De zogenaamde ‘Peel's Bank Act’ van 1844 tenslotte verhief het mechanisme van de gouden standaard | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
tot norm ter regularisering van het binnenlands geldverkeer. Wat was het effect van deze maatregelen? Arbeid, grond en kapitaal, die tot dan toe zelfstandige produktiefactoren waren, werden ‘fictieve koopwaren’, samengebracht in dienst van één motief, dat centraal stond in de organisatie van het economisch leven van de vroeg-19e eeuwse samenleving: het maken van winst door de produktiehuishoudingen. | |||||||
ProtectionismeIn de eerste helft van de 19e eeuw ontstond een eigenlijke arbeids-‘markt’: de werknemer diende om het even welke job aan te nemen, wilde hij niet verhongeren. In een eerste fase verdedigde de landaristocratie, uit eigenbelang, nog de belangen van de arbeiders en wist ze in het parlement een aantal sociale wetten door te drukken. Maar uiteindelijk waren het alleen harde sociale strijd en coalitievorming die de arbeiders in staat stelden een voldoende tegengewicht in de industriële schaal te werpen. Polanyi meent dan ook dat de vakbonden en de socialistische partijen in de jaren twintig de nationale eenheid binnen de diverse Europese landen hebben gered. Net als de arbeid was ook de produktiefactor grond een handelsgoed geworden. Deze evolutie was niet alleen onvermijdelijk geworden door het ontstaan van het landbouwkapitalisme, maar ook door de industriële omwenteling en de daarmee gepaard gaande verstedelijking. In de laatste decennia van de 19e eeuw slaagt de landaristocratie er evenwel in het ‘nationaal’ karakter van de produktiefactor land te benadrukken en er komen wetten die een einde maken aan de vlotte overdracht van grond. In de jaren dertig komen trouwens in de meeste Europese landen vertegenwoordigers van landbouw en middenstand aan de macht. Zij werpen zich op als de verdedigers van recht en orde op het moment dat de arbeiders door hun sociale eisen maar al te duidelijk de wetten van de vrije markteconomie negeren. Tenslotte transformeert de instelling van de gouden standaard de produktiefactor kapitaal tot een fictieve koopwaar. Sarcastisch merkt Polanyi op dat als het liberale credo consequent ten uitvoer mocht zijn gelegd, dit zou hebben geleid tot de ineenstorting zelf van het kapitalistische produktiesysteem. Immers, wanneer in een nationale economie de geldhoeveelheid drastisch inkrimpt, dient ofwel de geproduceerde hoeveelheid, ofwel het algemene prijsniveau te worden teruggeschroefd. Om de zgn. vrije onderneming te beschermen, opteerden de Europese regeringen echter voor een derde alternatief: ‘binnenlands’ geld (tekenmunt) werd gecreëerd en de | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
centrale bank kreeg de taak het nationale geldverkeer onder controle te houden. | |||||||
De fascistische tegenbewegingHet politiek-economisch systeem dat gedurende de eerste helft van de 19e eeuw blijk had gegeven van een verregaande stabiliteit - internationaal machtsevenwicht, de gouden standaard en liberale markteconomie - stortte eind 19e eeuw in elkaar. Ontwrichtende spanningen traden op zowel in de economische als in de politieke sfeer: massale werkloosheid, beperking van de internationale handel, klassenstrijd en imperialistische wedijver om de koloniën. Met het loslaten van de gouden standaard door Groot-Brittannië en de VS (1932) verdween de laatste contradictie van het systeem. De illusie dat er een vrij internationaal handelsverkeer zou bestaan in een geheel van essentieel autarkisch geworden nationale economieën, kon niet langer standhouden. Met het loslaten van de gouden standaard werd het startsein gegeven voor een fatale controverse tussen de liberale en de socialistische doctrinairen. Terwijl de eersten in samenwerking met de ondernemingshoofden bleven pleiten voor een sterke regering die de prijzen en de lonen moest controleren, wilden de vertegenwoordigers van de arbeiders hun politieke macht benutten om een meer rechtvaardige inkomensverdeling te bewerkstelligen. Zo werd de tijd rijp gemaakt voor het fascisme, volgens Polanyi een sociale doctrine die de kop opsteekt telkens wanneer een uitzichtloze crisis de werking van het marktmechanisme ontwricht en tot de desintegratie van het politiek-economisch systeem leidt. De 19e eeuwse beschaving ging dus ten onder aan haar eigen contradicties, aan maatregelen die door alle naties zonder uitzondering werden getroffen teneinde zich te kunnen verdedigen tegen de blinde werking van het automatisch marktmechanisme. | |||||||
Besluit
| |||||||
[pagina 32]
| |||||||
|
|