Streven. Vlaamse editie. Jaargang 54
(1986-1987)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Over Hendrik de Man in 1940-'41
| |
Nieuw zicht op zijn betekenis voor de arbeidersbeweging‘Geschreven’ en ‘gedaan’: beide hoorden voor hem samen, want het zou onjuist zijn, in hem een kamergeleerde te zien of een salonsocialist. Integendeel, wat hij voor ogen had, was altijd een innerlijke vernieuwing van de arbeidersbeweging. Met name zijn kritiek op bepaalde elementen bij Marx komen allerminst neer op de zoveelste ‘weerlegging’: ze gaat uit van de vaststelling dat een dogma-geworden marxisme tot verlamming van het socialistische elan heeft geleid. Wil de beweging weer vlot komen, dan moet er een uitzuivering plaats vinden in het door Marx en Engels ontworpen historische perspectief, de wijsgerige fundamenten ervan en de strategische consequenties. De Mans beeldenstorm heeft niets te maken met het traditionele, burgerlijke ‘antimarxisme’. Laat ik enkele thema's noemen die het denken en de actie van deze man hebben bepaald. We moeten dan tot de slotsom komen dat hij eigenlijk altijd gelijk heeft gehad - althans voortdurend de werkelijke problemen bij | |
[pagina 12]
| |
de kop heeft gepakt. Hier volgt een lijstje. Allereerst de permanente, actieve belangstelling voor de arbeiders-ontwikkeling. Het was voor De Man een fundamentele ervaring, te merken dat de marxistische ‘cursussen’ (zoals hij er vóór 1914 veel gegeven heeft) niet het resultaat hadden dat men ervan verwachtte. De deelnemende arbeiders werden nauwelijks bewuster van hun ‘historisch-revolutionaire taak’. Bij navraag bleek altijd weer dat ze weinig van het gehoorde konden navertellen. Het was over hun hoofden heengegaan. Dus, stelde hij: stelselmatig ontwikkelingswerk. Dan: de erkenning van het nationale feit, zoals het tenminste na 1914 evident had moeten zijn. Toch bleef de socialistische beweging grotendeels hangen aan de beroemde zin uit het Communistisch Manifest: ‘De arbeiders hebben geen vaderland, men kan hun niet ontnemen wat ze niet bezitten’. Misschien was dat waar geweest in 1848, zeventig jaar later was het zeker onjuist. Vervolgens: de industriearbeiders in de Verenigde Staten voelden niets voor socialisme. Waarom zij niet en de Europese proletariërs wél? Anders gezegd: wat zijn de mentale en morele drijfkrachten van het socialisme? In hoeverre zijn die economisch bepaald? In hoeverre wortelen ze in oude idealen van gerechtigheid? En zijn deze laatste niet goeddeels van christelijke oorsprong? Tenslotte: welke wegen leiden naar het socialisme (hoe men dat ook moet verstaan)? Revolutie, zoals in oktober 1917, toen de communisten in Rusland de absolute macht aan zich trokken? Reformisme? Maar werd het in de jaren 30 niet duidelijk dat de traditionele hervormingsbeweging was doodgelopen en dat de wereldcrisis dat nog verergerde? Zo ontstond het ‘planisme’, dat in België en Nederland het officiële partijprogram werd, maar voorlopig zonder weerklank bleef buiten de eigen rangen. Het lijstje zou nog uit te breiden zijn, maar uit deze vier punten ziet men al hoezeer De Man de ‘goede’ vragen stelde, meer nog, hoezeer hij de richting aangaf die het socialisme na 1945 is gegaan. Wie bijvoorbeeld het beginselprogram van de Nederlandse Partij van de Arbeid bekijkt of het Godesberger Programm van de SPD in de Bondsrepubliek, zal daar heel wat in aantreffen dat direct of indirect uit De Man is voortgekomen. Toch heeft De Man, tijdens zijn leven en postuum, weinig dank geoogst. Zeker, de zware hypotheek die op hem rust, begint langzamerhand afgelost te raken. De publikatie van zijn voornaamste werken, tussen 1974 en 1976 in Antwerpen en Amsterdam uitgegeven bij De Standaard, heeft menigeen aan het denken gezet. Toen onlangs in het Museum van het Vlaamse Kultuurleven een De Man-tentoonstelling werd gehouden, kon de | |
[pagina 13]
| |
socialistische burgemeester van Antwerpen er getuigen van de positieve invloed die van De Man was uitgegaan. De ‘Association pour l'Etude de l'Oeuvre d'Henri de Man’, waarvan Michel Brélaz, de auteur van het boven genoemde boek, secretaris-generaal is, heeft in de loop der jaren allerlei studiemateriaal gepubliceerd en ook onuitgegeven teksten van De Man zelf openbaar gemaakt. Met name in november 1985, een eeuw na De Mans geboorte, verscheen een 13e cahier van extra omvang (218 pp. groot formaat), vol interessante beschouwingen en vooral veel ‘inédits’ uit de verschillende fasen van zijn denken en leven. | |
Zijn houding bij het begin van de bezettingVolkomen wordt het ‘eerherstel’ echter nooit, zolang men geen menselijk aanvaardbare verklaring vindt voor wat bij het begin van de Duitse bezetting is gebeurd. Toen namelijk heeft De Man, als voorzitter van de Belgische Werklieden Partij (BWP), deze ontbonden en de bevolking opgeroepen zich te organiseren in een front van nationale solidariteit rond koning Leopold III. Een eenheidsvakbeweging, de Syndicale Unie van Belgische Arbeiders, werd in het leven geroepen. Ze bedoelde a-politiek en a-ideologisch te zijn en kreeg aanvankelijk steun van heel wat functionarissen, zowel uit de socialistische als uit de christelijke bonden. Dit alles, onvermijdelijk, onder Duits toezicht. Daarbij moet wel worden aangestipt dat, anders dan in Nederland, de bezetting in België werd uitgeoefend door militairen die veelal onverschillig of zelfs afwijzend stonden tegenover het Nationaal-Socialisme. De marge van reële mogelijkheden was of scheen althans breder dan in het Noorden. Deze dingen hebben zich afgespeeld in een periode waarin men geen sympatisant van het fascisme hoefde te zijn om te geloven dat Duitsland de oorlog reeds gewonnen had. Daar kwam bij, dat de Belgische koning niet naar Londen was gegaan - koningin Wilhelmina deed dat wel - en men dus kon leven in de illusie dat, hoe de strijd verder ook zou verlopen, België toen in een positie van ‘staakt het vuren’ verkeerde. Die gedachte werd trouwens door de bezetter krachtig gepropageerd: ‘Thans, nu de oorlog voor u afgelopen is...’ De idee van bondgenootschappelijke trouw, ook na de militaire capitulatie, vond in het begin nauwelijks weerklank. Deze feiten en de psychologie die eruit voortkwam, moet men voor ogen houden als men, zonder daarom zijn beoordeling van de situatie en zijn actie juist te vinden, rechtvaardig wil oordelen over De Mans houding in die maanden. Ze verklaren wellicht ook het feit dat veel van zijn ondernemin- | |
[pagina 14]
| |
gen, waarvoor hij historisch de verantwoordelijkheid draagt, destijds door niet weinigen met instemming werden begroet, ook door socialisten, die hem later als ‘verrader’ hebben gebrandmerkt. Velen hebben hem toen ook om persoonlijke diensten gevraagd met het argument dat hij zo vaak bij de Duitsers over de vloer kwam..., terwijl ze zich na de oorlog erop lieten voorstaan dat zij nooit contact met de bezetter hadden gewild! De bitterheid van De Man daaromtrent heb ik kunnen constateren, toen ik hem, niet lang voor zijn dood, in Zwitserland bezocht. Karaktervastheid bleek niet iedereen gegevenGa naar voetnoot2. Niettemin, hiermee hebben wij geen bevredigende verklaring voor wat De Man in 1940-'41 heeft gemeend te moeten doen. Zeker, zijn persoonlijke verhouding met de koning verklaart veel. Ook zijn bewustzijn, opnieuw ‘tegen de stroom’ te roeien - dat was hem, ondanks enkele successen, al zo dikwijls gebeurd. Misschien ook speelde de verwachting mee dat hij, die zo dikwijls marginaal was geweest in zijn actie, nu eindelijk de kans van zijn leven kreeg. Moest hij niet de man zijn die uitsprak wat zovelen dachten, maar te voorzichtig waren om te zeggen en a fortiori te doen? Hoe dan ook, hij heeft ‘zijn nek ver uitgestoken’ toen hij het manifest wereldkundig maakte waarin hij de ontbinding van de BWP aankondigde. Daarin staan namelijk enkele dingen die later telkens weer zouden worden aangehaald om het ‘schuldig’ over hem uit te spreken. Ondermeer: ‘Verre van een ramp te zijn, is deze ineenstorting van een vermolmde wereld voor de werkende klassen en voor het socialisme een verlossing’. De vraag die gesteld blijft, is deze: Hoe kon juist iemand als Hendrik de Man een dergelijke analyse leveren van de toen geboden kansen? Maar voordat wij daarop ingaan, moet nog één feit worden vastgelegd, namelijk dat hij al heel gauw tot het bewustzijn gekomen is dat hij zich in de ruimte die door de omstandigheden geschapen was had vergist. In Gegen den Strom, de Duitse versie van zijn deels herwerkte gedenkschriften (1953), laat hij daarover geen twijfel bestaan: ‘Schon im Spätsommer 1940 hatte ich das Gefühl, auf verlorenem Posten zu kämpfen. Dass ich diesen Kampf nicht früher aufgab lag daran, dass ich es für meine Pflicht hielt, auszuharren, so lang der Beweis der völligen Aussichtlosigkeit nicht erbracht war. Es war gewiss nicht das erste Mal, dass ich gegen eine erdrü- | |
[pagina 15]
| |
ckende Uebermacht kämpfte; dabei hatte ich jedoch nie eine so resignierte, um nicht zu sagen trostlose Grundstimmung gekannt’Ga naar voetnoot3. De Man was waarschijnlijk een slecht mensenkenner, zoals Piet Vermeylen hem verwijt in zijn memoires, Een gulzig levenGa naar voetnoot4, maar hij was wel een scrupuleus idealist. Men kan er zeker van zijn dat hij er lang voor huiverde, mensen in de steek te laten die in vertrouwen op hem de eenheidsactie hadden aangepakt. | |
Hoe is hij ertoe gekomen?Hoe dan is De Man ertoe gekomen, te geloven dat er met de bezetting wel te praten viel? Zeker niet, zoals soms is geïnsinueerd, omdat hij als midden-vijftiger niet meer volledig zichzelf zou zijn geweest. De latere jaren bewijzen het tegendeel. Zijn studie over de niet-Franse troepen onder NapoleonGa naar voetnoot5 en vooral zijn prachtige boek over Jacques Coeur van 1950 (om de Anglerfreuden. Erlebnisse eines Sportfischers in Europa und Amerika, van 1952, terzijde te laten), zijn de vrucht van een levendig gebleven intellect en een indringend historisch vermogen. Wat was er dan wél aan de hand? Aanleiding tot De Mans finale keuze was de capitulatie van Frankrijk en de Beneluxlanden. Een militair feit dat meer dan louter militaire oorzaken had. Zeker, er was hier en daar met overtuiging gevochten, maar in veel sectoren heerste een gebrek aan zelfvertrouwen en offerbereidheid, dat vooral de oudstrijders van 1914-'18 getroffen heeft. Vooral in het Franse leger had men ook te maken met een falen van de opperleiding. Het ‘establishment’ had zich gemakzuchtig verscholen achter de Maginot-linie, die technisch een aanfluiting was en psychologisch een zoethoudertje. Toen ik in februari 1940 De Man ontmoette, vertelde hij me over zijn enquête in de oorlogvoerende landen. ‘De Duitsers’, rapporteerde hij, ‘geloven in hun overwinning en daarom zullen ze die behalen. De Fransen wachten | |
[pagina 16]
| |
maar een beetje af’ (of woorden van die strekking). Mentale capitulatie dus op voorhand, als symptoom van een ‘ancien régime’ dat spankracht miste. Daartegenover: nazi-Duitsland. Het had al korte metten gemaakt met de ‘Westerse democratieën’ (Engeland, dacht De Man, zou wel bijdraaien zolang het nog troeven in handen had). Dat schiep de nieuwe historische situatie waarin wij voorlopig te leven en te werken hadden. Maar als men al zo ver is in zijn denken, trekt men al spoedig verdere consequenties. Wanneer we voor een nieuwe realiteit staan, moeten we nagaan of ze misschien ook voordelen heeft - teneinde vanuit dat perspectief een marsroute uit te stippelen. Aldus ligt de sleutel tot zijn (kortstondige) collaboratie in een passage van zijn dagboek uit die dagen: ‘Hitler vertegenwoordigt een soort elementaire of demonische kracht, die een vermoedelijk nodig geworden vernielingsarbeid verricht’. Ziedaar de persoonlijke verwoording van wat het Manifest politiek trachtte te zeggen. Ligt hierin bij de filosoof De Man, een stuk hegeliaanse geschiedenisfilosofie: ‘Die Weltgeschichte ist das Weltgericht’? Waarschijnlijk wel. Iets ook dat verwantschap vertoont met Toynbees ‘challenge and response’. Een uitdaging waarop geen adequaat antwoord komt, veroordeelt de nietantwoordende tot de dood door ineenstorting. Deze laatste was nu ‘een feit’ geworden, en het had geen zin daarover te blijven treuren. Intussen, toen de late Romeinen geen passend antwoord vonden voor hun problemen, en de ‘barbaren’ dus de kans kregen het Rijk te verwoesten, betekende dat nog niet, dat de rauwe overwinnaars de capaciteit in zich droegen iets nieuws te scheppen. Zou het met de nationaal-socialisten evenzo gaan? Misschien, dacht De Man, maar misschien (hopelijk?) ook niet. Twee doelstellingen had de mensheid nu te verwezenlijken. Het democratisch socialisme had nationaal en internationaal gefaald, en dus kreeg Duitsland een reële kans. Op de laatste bladzijde van zijn in 1941 verschenen Herinneringen (De Sikkel, Antwerpen/Van Loghum Slaterus, Arnhem) spreekt hij zijn verwachtingen van toen uit (of waren ze al ietwat voorbij?): ‘Misschien zal ik twee dingen zien gebeuren die mij nog onlangs verder verwijderd schenen dan voor vijf en dertig jaar: de Europeesche eenheid en de socialistische orde’ (p. 265). | |
Europese eenheid en socialistische ordeDie uitspraak is kenschetsend. Hij had vastgesteld dat zijn socialistische voorstellen (het Plan van de Arbeid) de mist waren ingegaan, zowel door kapitalistische tegenstand als door de politieke zwakheid van het parle- | |
[pagina 17]
| |
mentaire regeringsstelsel. Effectief regeerbeleid werd praktisch gefnuikt, telkens weer. Zeker, hijzelf was als minister betrekkelijk succesvol geweest, maar van het oorspronkelijke, ambitieuze program was weinig terechtgekomen. Het ‘Front van de Arbeid’ had zich niet verwezenlijkt doordat de christelijke vakbeweging geweigerd had eraan mee te doen. Geen sprake was er geweest van een sterke meerderheid in de bevolking, die de basis had moeten zijn van een doortastend kabinet. Ook dat was een historisch ‘Gericht’. En nu kwam Duitsland dan. De kapitalisten waren er (anders dan in fascistisch Italië) tot redelijke grenzen van hun macht gereduceerd. De economie was door de staat in handen genomen en aan ‘plan-beleid’ was geen gebrek. Natuurlijk was het doel van dit ‘dirigisme’: oorlogsvoorbereiding. Niettemin, de nazi-economie was een ‘geleide’ economie. En dus socialistisch? Voor zover men het socialistische karakter van een regime afmeet naar de mate van de staatsbemoeiing, moest men zeggen: ja. Zeker, daarvoor was een hoge prijs betaald: de vrijheid werd in Duitsland geknecht en de gevoerde politiek had een agressief karakter. De Man wist dat intellectueel en had het kort geleden zelf nog duidelijk gezegd. Toch besloot hij samen te werken met een ideologie die zijn eigen boeken had verbrand. Socialistische trekken in het nazisme waren er inderdaad, en De Man heeft op die kaart gespeeld. De reële context liet hij maar liever niet meespreken. Evenmin liet hij zich weerhouden door het nationalistische grondkarakter van de Hitlerbeweging. Wel had hij dat gezien. In het algemeen kan men zelfs zeggen dat hij tot de weinige socialisten heeft behoord die iets begrepen van fascisme en nazisme in hun wezen. Hij althans had beseft dat die twee iets anders waren dan ‘een pretorianen-garde rondom de brandkast’, zoals het vulgair-marxisme zei. Hij had scherper gekeken en het nazi-imperialisme was hem dus evenmin ontgaan als het totalitaire karakter in deze dictatuur van een nieuw type. Maar hoe heeft hij die in 1945 een boek zou publiceren Au-delà du Nationalisme, toch met dit super-nationalisme kunnen pakteren? Stellig, hij meende, zoals gezegd, dat in 1940 de teerling geworpen was, en je je plicht moest doen binnen het kader van wat ‘nu eenmaal’ door de geschiedenis (supreme rechter?) gegeven werd. Bovendien, de traditionele nationale grenzen waren in het bezette Europa opgeruimd en dat althans was winst. Curieus: de eerste politieke figuur die als bewindsman de term ‘Europäische Wirtschafts Gemeinschaft’ in de mond genomen heeft, was geen ander dan Hitlers minister van buitenlandse handel, Dr. Funk (in de wandeling ‘Rundfunk’ genoemd)! In die omstandigheden moest men met | |
[pagina 18]
| |
het verkregene werken, want de eenwording van ons werelddeel was een objectieve historische noodzakelijkheid. Dat proces had kunnen plaatsgrijpen via overleg en conferenties, zoals de Paneuropa-beweging van Graaf Coudenhove-Kalergi gewild had. In 1929 had Aristide Briand een voorstel in die richting gedaan. Er was niets uit gekomen. Blijkbaar kon Europa dus alleen worden geïntegreerd door overmacht van een hegemonist. Men zou het liever anders hebben gezien, maar zo lagen de zaken nu eenmaal. Tenslotte, ja, Hitlers Europa wàs ‘verenigd’. Men moest trachten, binnen de plurinationale, door Duitsland gedomineerde entiteit, de eigen nationale en regionale specificiteiten te handhaven. Een klein-nationaal verzet daarentegen had historisch alle rechtvaardiging verloren. Zo dachten velen. Zo dacht De Man. Vooral socialisten dachten zo, juist omdàt ze socialist waren! Bij voorbeeld Marcel Déat, die ‘chef’ werd van de principieel collaborerende Mouvement National Révolutionnaire (MNR) nadat hij eerst de ‘dauphin’ van Léon Blum was geweest in de socialistische partij (SFIO). Déat was een van de beste denkers binnen het zogenaamde ‘néo-socialisme’, en als men vandaag de redevoering herleest die hij in juli 1933 hield op het scheurings-congres te MontrougeGa naar voetnoot6, dan blijkt daaruit een uitzonderlijk scherpe kijk op de interne zwakte van het Franse socialisme, met zijn halfzachte marxistische, zijn sentimenteel pacifistische, zijn antistaats-anarchistische en zijn onvruchtbaar-internationalistische trekken. Al met al een partij, verdeeld in groepen en groepjes, met een onduidelijke strategie, vol ideologische onwaarachtigheid, die haar de gemakkelijke prooi maakte van de communistische kritiek. Tenslotte was daar nog het feit dat ze op reëel regeringswerk niet voorbereid was. Toen ik De Man tijdens een later congres ontmoette, was zijn sympathie voor de ‘néos’ evident. Natuurlijk lagen sommige zaken in België anders. België had geen Volksfront gekend, geen revolutionaire sit-in stakingen. Er was geen invloedrijke communistische partij die een socialistisch georiënteerde regering kon ‘soutenir comme la corde soutient le pendu’. De Man heeft daarom ook niet het rabiate anti-communisme gekend dat bij zo vele Fransen van links zijn oorsprong vond in de Volksfront-ervaring. De Belgische Werklieden Partij, altijd pragmatisch, kende niet de aarzeling die Léon Blum telkens als regeringsleider beving wanneer hij zich realiseerde dat hij ‘binnen het kapitalisme’ moest opereren. Wel echter heeft hij van zeer nabij de ineenstorting van de Duitse sociaaldemocratie beleefd en de gevolgen gezien van | |
[pagina 19]
| |
de toenmalige communistische strategie, ‘klasse tegen klasse’, waarbij SPD en NSDAP op dezelfde lijn werden gesteld. Dàt was zijn trauma, niet het Franse. Aan het communisme had hij geen boodschap en zijn vertrouwen in het democratisch socialisme stond op een laag pitje, al sinds 1933, toen de Weimar-Republiek ineen zeeg en de SPD, samen met haar syndicale arm, de Algemeine Deutsche Gewerkschaftsbund, strijdloos onderging. | |
Van pacifisme naar fascismeToch was dat nog niet alles. Aan de collaboratie van 1940 was, twee jaar tevoren, een overtuigde instemming met het ‘akkoord’ van München voorafgegaan. In 1938, toen ‘Munichois’ en ‘Antimunichois’ tegenover elkaar stonden, moest er gekozen worden: zou men zich verheugen omdat ‘de vrede gered was’ of zich schamen omdat Frankrijk en Groot-Brittannië voor Hitler en Mussolini hadden gecapituleerd door het Sudetenland aan Duitsland over te dragen? Vooral in socialistische kring was het drama hartverscheurend: was men meer antifascistisch of meer antimilitaristisch? ‘Pax optima rerum’ of ‘Le nazisme ne passera pas!’? De Man stond hier tegenover de meerderheid van de Internationale, die het ‘bellicistische’ standpunt innam. Men mag van de door De Man gemaakte keus zeggen wat men wil, maar in elk geval was ze grondig doordacht. Het reeds geciteerde Bulletin No 13 reproduceert het artikel Pour une Politique Socialiste de Paix dat aan de vooravond van het beslissende 57e congres van de BWP in Le Peuple verscheen. Enkele aanhalingen maken duidelijk wat De Man toen voor ogen stond. Tegenover de illusie, dat een ‘korte’ oorlog tegen Hitler-Duitsland de binnenlandse, ‘proletarische’ oppositie zou versterken: ‘Il n'y a pas de guerre libératrice’. Vrijheid door middel van georganiseerd oorlogsgeweld? ‘Une guerre européenne, aujourd'hui, commencerait à tuer la liberté partout, pour finir par tuer l'Europe elle-même’. Vervolgens komt de oud-frontsoldaat aan het woord: ‘Toute guerre est pire que le mal qu'elle peut prétendre à vaincre’. Conclusie: ‘le seul moyen d'éviter la guerre est de faire la paix avec tous les Etats européens, quel que soit leur régime politique’. Een ‘Vredesconferentie’ zou zonder verwijl moeten samenkomen. Natuurlijk heeft De Man, terwijl hij de illusie van een ‘bevrijdingsoorlog’ ontmaskerde, zelf aan illusies geleden. Hij heeft niet gezien (niet durven zien?) dat het Hitler niet te doen was om de vrede te bewaren. Velen die | |
[pagina 20]
| |
daar eerst aan hadden geloofd en ‘München’ hadden gesteund, ontwaakten uit die droom toen Duitse troepen Tsjechoslovakije bezetten. Hij echter had zich intussen zózeer in zijn standpunt vastgebeten, dat hij blééf pleiten voor vrede tot alle prijs. Zijn pacifisme bracht hem dichtbij de beroemde leus die door Marcel Déat in L'Oeuvre zou worden gelanceerd: ‘Mourir pour Dantzig?’. En toen deze grens eenmaal overschreden was, lag het in zijn lijn om wél zijn plicht te doen als officier, maar na de militaire capitulatie zich op te stellen tegenover degenen die de strijd wilden voortzetten in contact met ‘Londen’. Men kan deze evolutie noodlottig vinden (voor mijzelf was ‘München’ indertijd het breukpunt met De Man), maar gezegd moet worden dat niet weinigen, juist socialisten, via het pacifisme bij de collaboratie zijn uitgekomen. Vooral de bittere herinnering aan de ‘godsvrede’ van 1914 heeft daarbij een rol gespeeld. Op het ogenblik van de toenmalige Duitse inval had de linkse socialist Hendrik De Man zich als vrijwilliger gemeld, in de veronderstelling dat de Belgische zaak rechtvaardig was en dat het keizerlijke Duitsland verslagen diende te worden. Nadien echter was hij zich gaan afvragen of die ‘zwart-wit’-visie reëel was geweest. Lag de schuld aan de oorlog niet bij vrijwel alle combattanten? Nu, in 1940, probeerde de officiële propaganda opnieuw het publiek te doen geloven dat het een kwestie was van dictatuur tegen democratie. Maar lagen de contrasten zo simpel? Zeker, De Man had, naast Spaak, de Belgische neutraliteitspolitiek zonder voorbehoud gesteund en dat beleid had het land toch niet gespaard voor invasie en bezetting. Niettemin, nu kon België, rond de koning, zonder gewetenspijn, op het oude ideaal van militaire neutraliteit terugvallen. ‘Niets vijandigs ondernemen tegen de bezettingsmacht’ en ‘De bevolking helpen om de moeilijke tijd door te komen’ - dàt waren de nieuwe leuzen! Bovendien kon men deze neoneutrale fase tevens benutten om in de luwte na te denken over wat de verderliggende structuurproblemen konden zijn, als de wapens zouden zwijgen. Kortom, De Man koos een middenpositie. De weg van de politieke collaboratie - dus naar het nationaal-socialisme - wees hij af. Maar ook de idee: ‘Wij blijven in oorlog, naast onze bondgenoten’. Weinigen hebben dat geapprecieerd. Ook de bezettingsmacht gaf hem de gehoopte ruimte niet. Hij haakte dus af en werd... neutraal! Het was toen gemakkelijk, hem te verwijten dat hij zijn vroegere partijgenoten die op zijn gezag aan dit soort collaboratie waren begonnen, in de steek liet. Sommigen zijn daardoor, vereenzaamd, verder en verder gegaan tot en met de logische consequentie: aanvaarding van het fascisme als een nieuwe vorm van revolutionaire doorbraak. | |
[pagina 21]
| |
Voor jongere tijdgenoten kan het paradoxaal klinken, dat je van het pacifisme uit kunt evolueren naar het nazidom. Maar zo is het niet zelden geschied. Niemand heeft dat beter geformuleerd dan Claude Harmel (pseudonym van Guy Lemonnier), die in het tijdschrift Est et OuestGa naar voetnoot7 een aangrijpende necrologie geschreven heeft van Georges Albertini, tijdens de oorlog algemeen secretaris van een der ideologisch-collaborerende groepen. Hoe is deze militante socialist daartoe gekomen?, vraagt Lemonnier. Uit initiale sympathie met het fascisme? Neen! Wel echter heeft, gaandeweg, zich iets afgespeeld dat hij ‘un processus de contamination intellectuelle et psychologique’ noemt. Mensen als Déat en Albertini (allebei superintelligent) meenden tenslotte in het Italiaanse en het Duitse regime elementen te herkennen van een klassiek socialisme: ‘le dirigisme économique, l'exaltation de l'Etat, le culte du Peuple, l'esprit communautaire, la participation quasi-religieuse des masses à la vie politique’, zodat er tussen de Franse en de Duitse Revoluties duidelijke parallellen zichtbaar werdenGa naar voetnoot8. Zoals gezegd, De Man heeft algauw instinctief gevoeld dat zijn positie geen basis had in de werkelijkheid. Anders dan de hierboven genoemde Franse figuren had hij in zijn Duitse tijd, vóór 1933, voldoende gelegenheid gehad om te zien waar het nazisme op uitliep. Hij had tot zijn geluk ook niet de Franse neiging om ‘aller jusqu'au bout de ses idées’ en logica boven alles te stellen. Toch heeft ook bij hem iets gespeeld van deze ‘contaminatie’. Anders dan de kortzichtigen die in het fascisme niets anders zagen dan een ‘uiterst rechtse’ beweging, had hij begrepen waaróm de nieuwe ideologie voor tallozen zo aantrekkelijk was. Hij was gevoeliger voor het aandeel geperverteerde waarheid dat door Mussolini en vooral door Hitler aangeboden werd. Helaas, scherpzinnigheid hoeft niet noodzakelijk te leiden tot betere intuïtie en minder illusies! | |
[pagina 22]
| |
Het mysterie-De ManHet mysterie-De Man blijft fascineren. Meer dan één auteur heeft getracht het te ontraadselen, althans het scherper te omschrijven. Daar is Dr. A.M. van Peski, die in een verhelderend en positief waarderend boekGa naar voetnoot9 het gebeurde van 1940 onvoorwaardelijk afwijst: ‘Als hij zijn eigen positieve ideeën onder de bezetting niet duidelijker kon of durfde uiten, dan had hij helemaal behoren te zwijgen, en geen verwarring moeten stichten’ (p. 144). De Amerikaan Peter Dodge noemt het laatste hoofdstuk van zijn boekGa naar voetnoot10: Knight-Errant. Hij erkent de continuïteit in De Mans denken en handelen, van links marxisme tot een zekere waardering voor bepaalde elementen in het nazisme: ‘Repelled by its brutality, appalled by many aspects of its doctrine, he nevertheless attempts to read into its activism the possibility for an escape from the miasma of philistine venality, and it may be suggested that his very act of reluctant approval of Nazism may be taken as an index of the passion of his devotion to socialism, defined in his terms of the repudiation of the bourgeoisie’ (p. 213). Tot geheel andere conclusies komt Dick Pels in zijn boeiende opstel Hendrik de Man en ‘De Psychologie van het Socialisme’. Een samenvatting voor de Jaren tachtigGa naar voetnoot11. Zijn redenering is aldus: de denker De Man ontmantelde allerlei marxistische voorstellingen, die inderdaad onhoudbaar waren gebleken niet alleen, maar ook schadelijk voor de groei van de arbeiders- (beter: volks-) ontvoogding. Maar zodoende verdwaalde hij op wegen die hem voerden naar iets als fascisme. De ene kant is dus positief: ‘Niet alleen heeft De Man uit vele klare bronnen gedronken, ook zijn kritiek op het marxisme staat in grote lijnen nog recht overeind’ (p. 117). Maar toch: ‘Als we dit tot ons laten doordringen, dan zien wij niet alleen dat De Man - zeker in de jaren tussen 1926 en 1933 - nog verre van het “edel-fascisme” is verwijderd, maar ook dat elke Marx-herziener die bovenstaande vragen ernstig overweegt, in de buurt zal komen van de fascistische ideologie’. Dat stelt een fundamentele vraag. Kan men, door het ‘goede’ te doen, belanden bij het ‘kwade’? Pels maakt die salto mortale, maar daar breekt zijn commentaar af. Ik meen dat het antwoord op die vraag niet gegeven kan worden zonder | |
[pagina 23]
| |
uit te gaan van een vaststelling die menigeen als absurd, ja, verraderlijk in de oren zal klinken. De constatatie namelijk dat fascisme en nationaalsocialisme een zo enorme aanhang hebben kunnen krijgen doordat ze dingen zeiden en deden die wel moésten aanslaan. Hadden beiden niets anders beloofd dan wat ze in feite geven zouden - oorlog, uitbuiting, onvoorstelbaar barbarisme - dan zouden ze nooit groter geworden zijn dan een kleine sekte. Maar zo was het niet. Wanneer bijvoorbeeld Hitler het Verdrag van Versailles wilde verscheuren en het daadwerkelijk verscheurd hééft, hoe kon een normale Duitser anders dan enthoesiast reageren? Hoe kon het aarzelend defensief van de sociaal-democraten anders werken dan negatief? In een chaotische tijd was er een ‘Führer’ die leiding beloofde, ja, als Rijkskanselier ook daadwerkelijk leiding gàf (in welke richting dan ook!): moest dat niet attractief zijn? En als de republikeinen zeiden te gruwen van een ‘autoritair bewind’, leken ze dan niet te kiezen voor de slechtst denkbare regeringsvorm, die van de machteloosheid? Daar waar De Man de onduidelijkheid van veel socialistisch denken had aangeklaagd, presenteerden de nazi's, omgekeerd, een heel duidelijk program, waarvoor velen gevallen zijn omdat ze niet zagen waar het toe leiden moest. De kapitale fout van De Man in 1940 is geweest, dat hij de waarheid niet heeft ingezien van een oud spreekwoord: ‘Een halve waarheid is erger dan een hele leugen’. Het fascisme heeft te weinig ‘hele leugens’ verteld om ongevaarlijk te zijn. Het won omdat het zoveel zei dat als ‘waar’ aankwam. Dààraan heeft het zijn tijdelijke triomf te danken gehad. Dat die triomf geen laatste woord van de geschiedenis mocht zijn, heeft De Man niet willen of durven zien. Actief en strijdbaar als steeds, heeft hij zich in een uitzichtloze en rampzalige strijd geworpen. Hij heeft zich willen steunen op het element ‘waarheid’ dat inderdaad in de nationaal-socialistische ideologie en propaganda gelegen was. Hij zag eraan voorbij dat de elementen van duivelse anti-waarheid de positieve krachten zouden perverteren, ja, dat de ‘ware’ factoren niets anders vertegenwoordigden dan het lokaas om het Europese publiek te vangen en mee te sleuren naar de afgrond. Die conclusie kan mogelijkerwijs ooit weer actuele betekenis krijgen. Pas op voor bewegingen en gedachtengangen die er aantrekkelijk uitzien omdat ze ergens kloppen op stukken werkelijkheid, maar die u leiden ‘naar waar gij niet wilt’! |
|