Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 878]
| |
De affaire-Curran
| |
Een controversiële seksuele moraal?Wat schreef Curran dan zoal? In Moral Theology: A Continuing Journey b.v.: ‘Mensen hebben de macht en de verantwoordelijkheid om in hun seksueel vermogen en de seksuele act tussenbeide te komen. De officiële katholieke leer wordt vaak fysicalisme of biologisme verweten: zij verheft de fysieke of biologische structuur van de seksuele act tot norm, de mens mag daarin niet tussenbeide komen. Ik ben het daar niet mee eens’. Over de onontbindbaarheid van het huwelijk, in Issues in Sexual and Medical Ethics: ‘De onontbindbaarheid van het christelijke huwelijk blijft een doel en een ideaal. Maar christenen zijn, ook zonder dat zij daar schuld aan | |
[pagina 879]
| |
hebben, daar niet altijd tegen opgewassen. De kerk zou haar leer over echtscheiding dus moeten herzien’. Over homoseksualiteit, in Critical Concerns in Moral Theology: ‘Voor een rechtgeaard homofiel zijn homoseksuele acten in de context van een liefdevolle, op duurzaamheid gerichte relatie objectief moreel goed’. Soortgelijke uitspraken zou ik kunnen citeren over sterilisatie, abortus, voorhuwelijkse betrekkingen. Eén ding moet duidelijk zijn: het gaat hier om opvattingen die afwijken van de officiële leer, daar hoeven we niet omheen te draaien. Maar is Currans positie zo uitzonderlijk? Is hij zo extreem radicaal, dat verontruste katholieken naar Rome menen te moeten schrijven om hem het zwijgen op te leggen? Hij heeft herhaaldelijk betoogd dat zijn opvattingen, hoezeer ze ook in tegenspraak zijn met de officiële leer, helemaal niet afwijken van de heersende stroming in de katholieke theologie, dat tal van andere theologen over de hele wereld soortgelijke dingen schrijven. Volgens de bekende Duitse moraaltheoloog Bernard Häring b.v. is sterilisatie in sommige gevallen moreel te rechtvaardigen. Honderden theologen waren het niet eens met de thesis van Humanae Vitae, dat elke vorm van contraceptie intrinsiek immoreel is. Verschillende theologen spreken en schrijven over homoseksualiteit anders dan de in 1976 verschenen Verklaring van de Congregatie van de Geloofsleer ‘over enkele seksueel-ethische vragen’. (Zelfs de conservatieve Romeinse theoloog, Jan Visser, een van de opstellers van deze Verklaring, gaf toe dat het voor homoseksuelen soms beter is in een vaste relatie te leven dan in promiscue verhoudingen.) Ook in zijn opvattingen over de onontbindbaarheid van het huwelijk en echtscheiding staat Curran lang niet alleen. De theologen die zulke dissidente opvattingen verdedigen, hebben helemaal niet de pretentie dat zij een alternatief leergezag vertegenwoordigen. Zij zoeken, stellen vragen, willen de problemen in een brede kerkelijk-maatschappelijke discussie betrekken, vragen alleen dat ook hun argumenten zorgvuldig in overweging worden genomen. Dat is ook voor Curran zo. Noch inhoudelijk, noch wat hun toon en bedoeling betreft, nemen zijn geschriften een extreem ‘linkse’ positie in. Waarom wordt hij dan nu speciaal door Rome op de korrel genomen en in zijn leeropdracht bedreigd? Daar kunnen we alleen maar naar gissen. Is het omdat hij in 1968 het publieke verzet tegen Humanae Vitae op gang bracht? Sommige Romeinse instanties hebben inderdaad een olifantengeheugen. Is het omdat aartsconservatieve groepen als ‘Catholics United for the Faith’ de Congregatie van de Geloofsleer overstelpten met aanklachten tegen hem? Omdat men in hem een Amerikaanse Hans Küng ziet? Of omdat Rome het hoog tijd vindt dat er eens een voorbeeld wordt gesteld, | |
[pagina 880]
| |
zodat anderen weten waar ze aan toe zijn? Ik zeg het, het zijn slechts gissingen. | |
CorrespondentieHet begon er allemaal mee dat de Congregatie in 1979 in een brief aan Curran enkele van zijn controversiële uitspraken op een rijtje zette en daarover om uitleg vroeg. In zijn eerste antwoord ging hij daar niet op in. In plaats daarvan ontvouwde hij zijn visie op het recht van theologen om, ook publiek en in hun onderricht, andere opvattingen voor te houden dan die van de officiële kerkelijke leer. Dat was volgens hem de kwestie waar alles om draaide. Voor hij met de Congregatie in gesprek kon treden, wilde hij graag weten hoe de Congregatie dáárover dacht. Op 21 juni 1982 antwoordde hij in detail op de specifieke bedenkingen van de Congregatie. Op 10 februari 1983 liet deze weten dat zijn antwoord niet voldeed. Drie maanden later, 10 mei 1983, een nieuwe brief met een lijst van uitspraken die absoluut in tegenspraak waren met het leergezag, andere ‘die onduidelijk bleven’, maar deze keer werd eraan toegevoegd dat ‘het recht op publieke dissidentie ten aanzien van de kerkelijke leer inderdaad aan de moeilijkheden die de Congregatie met Father Curran had, ten grondslag’ lag. Impliciet erkende de Congregatie het recht om privé met haar van mening te verschillen, maar ‘wie afwijkende meningen in het openbaar propageert en anderen tot afwijkende meningen aanmoedigt, loopt het gevaar de gelovigen te ergeren... Hij stelt zijn eigen theologische opvatting op tégen de opvatting van de kerk’. Of Curran binnen de maand hierop wilde reageren? Op 10 augustus antwoordde Curran dat het hem nog altijd niet duidelijk was wat de Congregatie dacht van het recht op publieke dissidentie. Zolang die kwestie niet was opgeklaard, was volgens hem een vruchtbaar gesprek niet mogelijk. Op 2 december schreef de Congregatie hem: ‘We wachten nog steeds op uw volledig antwoord’. Omdat de brieven van de Congregatie steeds via de aartsbisschop van Washington, James A. Hickey, kwamen, schreef Curran op 28 februari 1984 aan Hickey over zijn ‘toenemende frustratie’. ‘Vanaf mijn allereerste antwoord, in oktober 1979, heb ik geprobeerd zo nauwgezet mogelijk uiteen te zetten waarin het verschil bestaat tussen mijn opvatting over het recht op dissidentie en die van de Congregatie. Ik stelde de Congregatie toen vijf vragen daaromtrent. Zij heeft daar nooit op willen antwoorden. In augustus 1983 heb ik ze nog eens gevraagd welke normen in deze kwes- | |
[pagina 881]
| |
tie moeten aangelegd worden... Waarom wil de Congregatie daar niet op antwoorden?’ Na nog wat vruchteloos heen en weer geschrijf werd Curran op 17 september 1985 meegedeeld dat het onderzoek was afgerond, dat ‘de resultaten daarvan door de Prefect van de Congregatie, Kard. Ratzinger, aan de H. Vader waren voorgelegd en door hem geconfirmeerd’. De brief onderstreepte dat ‘katholieke theologen, dus zij die in kerkelijke faculteiten doceren, dat niet doen op eigen gezag, maar omdat zij daartoe een mandaat gekregen hebben van de kerk’. Er werd aan toegevoegd waarin dat mandaat of die zending bestaat: ‘Om haar leeropdracht te kunnen vervullen moet de kerk ook over eigen academische instellingen kunnen beschikken, waar haar doctrine wordt bestudeerd en getrouw wordt doorgegeven en geïnterpreteerd. De studenten van hun kant hebben het recht te weten wat de kerkelijke doctrine inhoudt en er de juiste uitleg over te krijgen. Deze vrijheid van de kerk houdt in dat zij het recht heeft voor haar theologische faculteiten die professoren en alleen die professoren te kiezen die, in volledige intellectuele eerlijkheid en integriteit, zichzelf in staat achten aan deze vereisten te voldoen’. Na nog eens Currans controversiële standpunten betreffende de seksuele moraal te hebben opgesomd, besloot de brief: ‘In het licht van de onontbeerlijke vereisten die een authentiek theologisch onderricht gesteld worden, zoals beschreven door het Concilie en het kerkelijk recht, nodigt de Congregatie u nu uit die stellingen die in strijd zijn met de voorwaarden waaronder een theoloog nog een katholiek theoloog kan worden genoemd, te herzien en te herroepen. De kerkelijke overheid kan niet dulden dat de huidige situatie blijft voortbestaan, een situatie met de inherente contradictie dat iemand wiens taak het is namens de kerk te doceren, de leer van de kerk tegenspreekt’. De boodschap was duidelijk: als Curran zijn stellingen niet terugtrok, was hij niet langer een katholiek theoloog en kon hij aan geen enkele katholieke faculteit meer doceren. Toen ik in november II. de brief van de Congregatie te lezen kreeg, schreef ik naar Aartsbisschop Hickey: ‘Het zou tragisch zijn als deze brief in de openbaarheid kwam. “Tragisch”: ik gebruik de term weloverwogen. De theologie van de brief is naar mijn oordeel in tegenspraak met de katholieke traditie en dus vatbaar voor ernstige kritiek. Als een dergelijke brief openbaar wordt gemaakt, zal iedereen er, terecht, de officiële houding van Rome ten aanzien van het theologisch onderzoek in zien, en dat is een houding waarmee het leergezag zijn eigen geloofwaardigheid ondermijnt. De brief stelt uitdrukkelijk dat een “katholiek theoloog” met elke officiële morele uitspraak van het gewone leergezag (het magisterium ordinarium) moet instemmen. Dat wil zeggen dat hij of zij principieel ook niet van een niet onfeilbare uitspraak mag | |
[pagina 882]
| |
afwijken. Welnu, deze bewering, die de hele brief schraagt, kan de toets van het historisch en theologisch onderzoek niet weerstaan. Wannéér de Congregatie formeel zal verklaren dat de theoloog Curran geen katholiek theoloog meer is, is niet duidelijk. Dát zij het zal doen, lijkt vanuit haar logica onvermijdelijk. Dat zou dan de eerste keer zijn dat dit met een Amerikaans theoloog gebeurt en het zou een mijlpaal zijn in het Amerikaanse katholicisme. Om die reden lijkt het me belangrijk enkele kwesties die hier in het geding zijn nader toe te lichten. | |
Waar het niet om gaatLaat ik, om mijn bedoeling helemaal duidelijk te maken, eerst zeggen waar het niét om gaat. 1. Het gaat er niet om dat we het eens moeten zijn met alles wat Curran schrijft of leert. Ik ben het vaak niet eens met hem, hij niet met mij, anderen niet met ons beiden. Verschil van mening en discussie zijn het hartebloed van het academisch en theologisch bedrijf. Alleen in de publieke uitwisseling van opvattingen en ideeën leren we iets en gaan we vooruit. Zonder die uitwisseling en, daarmee samenhangend, zonder de vrijheid om zich eerlijk te vergissen, raakt het kerkelijk leergezag zelf door de pluimstrijkerij van de theologen verlamd. 2. Het gaat niet om het recht op een afwijkende mening als zodanig. De kerk verwacht niet, kán niet verwachten dat ik persoonlijk instem met een morele uitspraak die ik op grond van mij geheel overtuigende argumenten onjuist vind. Dat hoort gewoon tot de traditionele leer. Het gaat om het recht op publieke dissidentie. 3. Het gaat hier niet om opinies die in strijd zijn met onfeilbare kerkelijke uitspraken. Het gaat hier niet, zoals in het geval-Küng, om de onfeilbaarheid. Theologen nemen algemeen aan dat uitspraken van de kerk over | |
[pagina 883]
| |
concreet moreel gedrag nooit onder de categorie van de zgn. gedefinieerde uitspraken kunnen vallen. De Congregatie van de Geloofsleer beweert trouwens niet dat Curran een of andere onfeilbare leer tegenspreekt. In een perscommuniqué maakte James M. Malone, de voorzitter van de Bisschoppenconferentie, de zaak echter nog wat warriger. Hij sprak van kerkelijke uitspraken over ‘cruciale punten’. Wat betekent ‘cruciaal’? Wordt iets cruciaal als het officieel altijd maar weer herhaald wordt? En moet je het daar dan altijd mee eens zijn? Waarom? 4. Theologen die een afwijkende mening verkondigen loochenen helemaal niet de bevoegdheid van de kerk om in morele zaken lerend op te treden. Deden zij dat wel, dan zou hun kritiek hun niet zoveel persoonlijke strijd, worsteling en... gebed kosten, het zou hun niet zoveel kunnen schelen. Curran zelf heeft herhaaldelijk die bevoegdheid van de kerk beklemtoond. 5. De kerk heeft het recht en de plicht haar leer te beveiligen. Daarover zijn, geloof ik, alle theologen het eens. De kerk kan zelfs disciplinaire maatregelen treffen en iemand zijn mandaat om als katholiek theoloog te doceren ontnemen. Daar gaat het niet om. Waar het om gaat is: wanneer, onder welke omstandigheden moet zij haar toevlucht nemen tot een dergelijke maatregel? Alleen als er sprake is van regelrechte ketterij? Ook al waar het gaat om ‘cruciale’ kwesties? Of moeten we ons herinneren wat Johannes XXIII in zijn openingstoespraak tot het Concilie zei: De kerk ‘vindt dat ze (om haar leer te beveiligen) beter tegemoet komt aan de noden van deze tijd door de deugdelijkheid van haar leer te tonen dan door veroordelingen’? | |
Waar het wel om gaatEigenlijk gaat het in heel deze kwestie maar om één vraag, maar dan een met vele vertakkingen: de vraag naar het recht op publieke dissidentie in de leer. Als ik een officieel voorgehouden leerstelling eenzijdig, onvolledig, gedeeltelijk onjuist of helemaal fout vind, wat moet ik dan doen? Daarop zijn twee antwoorden mogelijk. Het eerste, dat van de Congregatie, luidt: zwijgen. Want als je je kritiek laat horen, creëer je een ‘inherente contradictie’: je doceert namens de kerk, en je spreekt de leer van de kerk tegen. Dat is voor de Congregatie onduldbaar: ‘De kerkelijke overheid kan niet dulden dat die situatie blijft voortbestaan’. Het is een situatie die ergernis dreigt te verwekken. | |
[pagina 884]
| |
Een ander antwoord is dat van Karl Rahner. In Stimmen der ZeitGa naar voetnoot1 stelde hij destijds precies dezelfde vraag als die ons hier bezighoudt: ‘Wat staat hedendaagse moraaltheologen te doen als zij een Romeinse uitspraak over seksuele moraal al te ongenuanceerd vinden? Moeten zij hun mond houden en een “silentium obsequiosum” in acht nemen? Of mogen zij hun kritiek openlijk laten horen?’ Rahners antwoord was ondubbelzinnig: ‘Ik geloof dat zij, na rijpe overweging, het recht en vaak de plicht hebben een uitspraak van het magisterium tegen te spreken en hun tegenspraak te handhaven’. Kortom, waar Rahner een recht en een plicht ziet om openlijk voor je opinie uit te komen, ziet de Congregatie ergernis. De meeste theologen delen Rahners standpunt, geloof ik. Enkele Amerikaanse theologen (allen gewezen voorzitters van The Catholic Theological Society of America en The College Theology Society), hebben in maart II. een verklaring in die zin uitgegeven en de Congregatie van de Geloofsleer de volgende vragen voorgelegd: ‘1. Welke niet onfeilbare uitspraken van het leergezag zijn zwaarwichtig genoeg om een maatregel als die nu tegen Father Curran overwogen wordt te rechtvaardigen en door wie en hoe wordt dat uitgemaakt? 2. Over hoeveel niet onfeilbare uitspraken moet een theoloog het oneens zijn voor een dergelijke maatregel genomen wordt en door wie en hoe wordt dat aantal bepaald? 3. Indien onenigheid over om het even welk punt volstaat, op welke theologische, leerstellige of historische grond steunt dan dat principe?’ Dat zijn serieuze vragen, en onze geloofsgemeenschap heeft het recht dat er duidelijke antwoorden op komen. Komen die niet of geven ze geen bevrediging en wordt Curran uit zijn leeropdracht ontslagen, dan kunnen we moeilijk anders dan concluderen dat we hier moeten spreken van gezagsmisbruik. De brief van de Amerikaanse theologen onderstreepte nog een ander belangrijk punt: ‘Indien Father Currans opvattingen zo onverenigbaar zijn met de katholieke leer, dat hij niet langer als een katholiek theoloog kan worden beschouwd, dan is het rechtvaardig en fair dat andere katholieke theologen die er dezelfde opvattingen op nahouden op dezelfde manier behandeld worden. Anders wordt de geloofwaardigheid van de Congregatie ernstig ondermijnd. Het probleem is natuurlijk dat er nogal wat theologen zijn die het met niet onfeilbare leeruitspraken niet eens zijn’. | |
[pagina 885]
| |
ImplicatiesWelke implicaties houdt het standpunt van de Congregatie in? Laat ik er enkele noemen. 1. Wie als een katholiek theoloog beschouwd wil worden, moet het met alle officiële kerkelijke uitspraken eens zijn. 2. ‘Authentiek theologisch onderwijs’ geef je alleen als je de leer van de kerk voorhoudt zonder daarop ook maar enige kritiek uit te oefenen. 3. Een gezonde theologische opleiding krijg je alleen als je desnoods klakkeloos aanneemt wat je als de officiële katholieke leer wordt voorgehouden. Wat iemand die dergelijke normen hanteert, nog verstaat onder universiteit, hoger katholiek onderwijs, theologie, goed onderwijs tout court, is verbijsterend. Theologisch onderzoek en onderricht worden hier gereduceerd tot Kohlbergs preconventionele fase van het morele denken: gehoorzaam of je wordt gestraft!Ga naar voetnoot2 En door welk kerkbegrip wordt dit alles geschraagd? Het Concilie heeft veel van de cultureel en theologisch bepaalde kerkopvatting die vroeger leidde tot het Roma locuta, causa finita - Rome heeft gesproken, de zaak is afgedaan - uit de weg geruimd. Door de manier waarop de Congregatie van de Geloofsleer theologie en theologisch onderwijs opvat, wordt veel daarvan opnieuw ingevoerd. Als het recht op een afwijkende opinie wordt genegeerd, verliest de persoonlijke reflectie alle krediet. De leer van de kerk raakt vastgevroren in de laatst beschikbare formulering. Dat maakt alles natuurlijk veel simpeler en zekerder, maar kerkleer en theologie worden dan wel bijgezet in de doodse stilte van een mausoleum. Laat ik alleen maar onderwijs als voorbeeld nemen. Wat is onderwijzen anders dan anderen ertoe helpen dat ze verstaan en zien wat zij nog niet zagen, hun ogen te openen voor dimensies van de realiteit die hun tot dan toe verborgen bleven? Welnu, zeker waar het gaat om praktische morele vragen, doe je dat niet door de norm voorop te stellen als je eerste preoccupatie. De norm is het allerlaatste waar je toe komt. Het is de conclusie die je trekt uit het onderzoek naar de betekenis van je handelingen. De soms moeizame etappes die tot het begrip van die conclusie leiden, mag je niet overslaan. Dat noem ik moralisme, een houding die je nog altijd veelvuldig aantreft onder katholieken. Vraag je zelfs ontwikkelde katho | |
[pagina 886]
| |
lieken: ‘Wat leert de kerk over contraceptie, homoseksuele handelingen, masturbatie?’, dan krijg je meestal ten antwoord: ‘Dat zijn intrinsiek moreel slechte handelingen’. In plaats van naar inzicht in de gave en uitdaging van de seksualiteit als relatievermogen te zoeken, wordt direct naar de voorgegeven en altijd maar weer herhaalde conclusie gegrepen. De ‘authentieke leer van de kerk’ wordt verstaan als een stel conclusies. Hoe men tot die conclusies gekomen is, doet bijna niets meer ter zake. Dat is een karikatuur van leren en onderwijzen en die karikatuur wordt in het leven gehouden als het recht van een katholiek theoloog op een afwijkende opinie principieel genegeerd wordt. De voornaamste zorg van de Congregatie schijnt te zijn dat onenigheid onder theologen ergernis verwekt onder de gelovigen. In het hele Curran-dossier is dit de enige glimp die ons gegund wordt op de beweegredenen van de Congregatie. Het gebruik van dit begrip ‘ergernis’ roept enkele interessante vragen op. Ergernis is natuurlijk iets anders dan de schok die je krijgt als je een skelet in je w.c. ontdekt. Van ergernis spreken we als we iets doen of laten dat anderen aanleiding geeft tot zonde. Tot welke zonde geven we aanleiding als we in onze seksuele moraal afwijken van de officiële leer? Je kunt zeggen: we geven aanleiding tot of we vergemakkelijken handelingen die door de officiële leer veroordeeld, maar door ons goedgekeurd worden. Maar dat is een petitio principii: je acht bewezen wat juist bewezen moet worden, je gaat ervan uit dat wat door de officiële leer veroordeeld wordt, inderdaad moreel te veroordelen is. Op die manier wordt alle recht op een afwijkend oordeel afgewezen gewoon door de leer te verheffen tot de status van de onbetwistbare waarheid. Maar dat is iets wat de kerk inzake haar concrete morele leer juist niet doet. Je kunt ook zeggen: wie dissidente meningen verkondigt brengt anderen in de verleiding minder acht te slaan of minder respect op te brengen voor de leeropdracht van de kerk. Dat schijnt de visie van de Congregatie te zijn. Dissidentie ‘moedigt dissidentie in anderen aan’ en dat wordt ergernis genoemd. Maar ook dit klopt niet. Is verschil van mening in anderen aanmoedigen per se slecht? Als het gaat om een leer die onvolledig of onjuist is, dan is het zelfs een plicht, dan moét je anderen tot een alternatief inzicht helpen. Overigens, wie zijn die ‘gelovigen’ die geërgerd worden? Waarom worden zij geërgerd? Wat voor kerkbegrip hebben zij, welke opvatting van de theologie, van het kerkelijke leergezag? Beseffen zij dat de kerk haar morele leer ook rationeel moet kunnen verantwoorden? Hoe staan zij tegenover de traditie: een verleden waarvan je iets leert of dat je in een schrijn vereert? Is traditie, om de dogmahistoricus Jaroslav Pelikan te | |
[pagina 887]
| |
citeren, het dode geloof van de levenden of het levende geloof van de doden? En tenslotte, veroorzaakt de intolerantie ten aanzien van afwijkende meningen zelf niet veel meer ergernis? Heeft ze niet tot gevolg dat velen geloven dat Rome meer belang hecht aan het gezag van de leraar dan aan wat door het gezag geleerd wordt? Matthew H. Clark, bisschop van Rochester, N.Y. (Currans eigen bisschop) legde over het geval een magnifieke verklaring af: ‘De hele katholieke theologengemeenschap beschouwt Father Curran als een hoogst bekwaam moraaltheoloog, wiens werk hem in het centrum, helemaal niet in de rand van die gemeenschap plaatst. Als zijn status als katholiek theoloog wordt aangevochten, ben ik bang dat dat een ernstige terugslag zal hebben op het hele katholieke onderwijs en de pastoraal in Amerika. Op twee manieren. Theologen gaan misschien twee keer nadenken voor ze voortgaan met serieus onderzoek van de brandende kwesties van vandaag: hun academische carrière kan ieder ogenblik voortijdig afgebroken worden. Bovendien bestaat het gevaar dat bekwame theologen helemaal niet meer in katholieke instellingen willen werken: alleen zo kunnen ze lastige confrontaties met kerkelijke autoriteiten vermijden. Dergelijke ontwikkelingen zouden de katholieke wetenschap in dit land ernstig ondermijnen en onze theologische gemeenschap volledig isoleren’. Iets daarvan is al te merken. In hetzelfde nummer van The New York Times, 12 maart 1985, waarin de affaire-Curran werd gesignaleerd, verscheen ook een rapport over de ethische aspecten van sommige sekstherapie-technieken. Het rapport citeerde Moshe D. Tendler (orthodoxe joodse gemeenschap) en Beverly Harris (protestantse gemeenschap). Het artikel eindigde met de woorden: ‘De katholieke traditie verbiedt een praktijk als masturbatie... Eén katholiek ethicus, die anoniem wilde blijven (mijn cursivering), zei dat masturbatie misschien wel aanvaardbaar was voor therapiedoeleinden...’ Is het dat soort anonimiteit waarin theologen voortaan moeten leven? |
|