Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina I]
| |
Streven juli 1986 | |
[pagina 865]
| |
El Salvador
| |
Bevrijdingstheologie: methode en statuutMijn theologische geschriften zijn lang niet zo systematisch als jullie hier in Europa gewend zijn. Wij gaan anders tewerk, wij gaan in op particuliere, conjuncturele vragen die zich in de concrete realiteit aandienen. Maar hoe uiteenlopend de thema's van onze theologie daardoor ook zijn, één zorg hebben ze gemeen: de realisatie van het Rijk Gods in de geschiedenis, het ‘Rijk Gods’ in heel zijn transcendente en immanente betekenis, en de ‘geschiedenis’ niet in abstracto maar zoals ze zich nú in ónze realiteit | |
[pagina 866]
| |
afspeelt. Wat mij vooral bezighoudt, is de methode van onze theologie. De bevrijdingstheologie wordt vaak geprezen (of veroordeeld) om haar sterke sociologische inslag (die dan het marxisme zou zijn) maar ze zou geen serieuze filosofische grondslag hebben. Ik heb het geluk gehad vele jaren samen te werken met de Spaanse filosoof Zubini (nvdr. Ellacuría is een Bask) en ik ben nogal beïnvloed door diens kennisleer en metafysica, een filosofie die een heel interessante vorm is van wat ik zou willen noemen: een open materialistisch realisme. Ik bedoel: een theoretisch probleem pak je het beste aan vanuit de materiële, reële situatie waarin je je bevindt. Om het simpel te zeggen: er zijn mensen die naar de dingen op zoek gaan op plaatsen waar veel licht is, anderen zoeken de dingen op waar ze zich bevinden, ook al is daar weinig licht. Een ‘idealistische’ filosofie, een filosofie van het zijn of de zin, houdt zich op op plaatsen waar veel licht is, maar weinig realiteit en slaat dan ook nogal gemakkelijk aan het fantaseren. Ik ga ervan uit dat wij ons in de realiteit moeten begeven, ook al is daar weinig licht, al beschikken wij daar niet over veel theoretische instrumenten, concepten, hypothesen. Vanuit de realiteit naar logos en rede, niet omgekeerd. De realiteit laten spreken, in fysiek contact met de realiteit zich door haar laten ondervragen en uitdagen en van daaruit naar de zin ervan op zoek gaan, niet van buitenuit vertrekken en dan dichter bij de realiteit zien te komen. Om de werkelijkheid te kennen, om er theoretisch inzicht in te krijgen, moet je de werkelijkheid op je nemen. Omstandiger heb ik dat uiteengezet in een artikel, Hacia una fundamentación filosófica del método teológico latinoamericanaGa naar voetnoot2. Daar komt bij dat wij de realiteit van bij het begin structureel zien, vooral aandacht besteden aan de structurele elementen van de realiteit. Hoe dan ook, dat ‘midden in de werkelijkheid gaan staan’ lijkt mij uiterst belangrijk. Mensen die altijd maar het woord ‘universeel’ in de mond nemen - universele liefde, universele eenheid - gaan in feite de werkelijkheid uit de weg. Natuurlijk heeft liefde een subjectieve en een objectieve dimensie: die van de intersubjectieve gemeenschapsrelaties en die van de structurele verhoudingen, die we zo moeten veranderen dat ze aan de norm van de liefde beantwoorden. Ik beweer niet dat wij met dit probleem al klaar zijn, hoe zouden we? Hoe kom je in het reine met het niet-zijn, met het kwaad in de werkelijkheid, zowel praktisch als theoretisch? Maar het is wel in die lijn dat wij denken en werken. Hoe verzoen je de tegenstellingen waar je in de realiteit telkens op | |
[pagina 867]
| |
stoot? De realiteit is niet alleen structureel, ze is ook dialectisch. Er zijn tegenstellingen die je misschien alleen door strijd, klassenstrijd, kunt oplossen, er zijn er die je dialectisch kunt opheffen, verzoenen. Laat ik een buitenkerkelijk en een binnenkerkelijk voorbeeld noemen. In El Salvador staan twee politieke opties lijnrecht tegenover elkaar: aan de ene kant het politieke project van de VS en de regering, aan de andere het revolutionaire project van het FMLN. Die twee sluiten elkaar uit, er is geen middenterm. Het is een illusie te menen dat de christen-democratie van Duarte een centrum tussen twee uitersten voorstelt: ze is slechts een variant van het westerse, kapitalistische en pro-Amerikaanse project. Ga je dan zeggen: de enige oplossing is, dat de ene partij het zonder meer van de andere haalt? Ik zoek liever naar een of andere synthese tussen these en antithese, altijd met de mogelijkheid dat het aandeel van de ene partij daarin groter is dan dat van de andere. Dialectisch gezien vind ik het een vergissing te denken dat de oplossing bestaat in een overwinning van het FMLN die het regime verplettert of een overwinning van het regime die de guerrilla uitroeit. Er is een synthese van een andere orde mogelijk. Binnenkerkelijk kun je niet helemaal hetzelfde zeggen over de tegenstelling tussen de bevrijdingstheologie en de ‘officiële’ theologie, tussen de kerk van het centrum en die van de periferie. Hier kun je niet spreken van een strikt dialectische tegenstelling, alsof beide elkaar zouden uitsluiten. Zeker, er bestaan tegenstellingen en we mogen deze niet overijld willen verzoenen. We moeten laten groeien wat groeit, zonder het tot een breuk, tot een gewelddadige en intransigente tegenstelling te laten komen. Het moet een spanning blijven die boven de tegenstelling uit wil stijgen. De eerste instructie van de Romeinse Congregatie over de bevrijdingstheologie scheen te zeggen: alleen de theologie van Rome is juist, de bevrijdingstheologie is valsGa naar voetnoot3. Dat is iets wat ik niet aanvaard. Als we dan toch van een dialectiek willen spreken, zou ik zeggen dat wij die instructie helemaal au sérieux moeten nemen. Wij moeten nagaan waar en hoe onze theologie aanleiding geeft tot de karikatuur die men ervan maakt. De instructie kan ons helpen om onze ideeën uit te zuiveren en te corrigeren. Maar het mag geen eenrichtingsverkeer zijn. Is de theologie van de Romeinse Congregatie de enige goede? Zij had in onze theologie ten minste als vraag kunnen herkennen wat zij zelf zo krachtig verwoordt: ‘Vrijheid en bevrijding is | |
[pagina 868]
| |
een wezenlijk thema in de christelijke boodschap’. Sla je er een werk op na dat zich aandient als een integrale uiteenzetting van de christelijke boodschap, zoals het in 1968 (het jaar van Medellín!) verschenen boek van Joseph Ratzinger, Einführung in das Christentum, dan stoot je op de vraag: als dit inderdaad zo'n wezenlijk thema is, hoe komt het dan dat het deze theoloog toen nog volkomen ontging? Vraagt hij zich nooit af hoe het komt dat het nu in Latijns-Amerika ontdekt en ontwikkeld wordt? Ik geloof dat er van onze kant veel meer bereidheid bestaat om naar Rome en de Europese theologie te luisteren dan omgekeerd. Belangstelling en sympathie krijgen we van enkele, weliswaar gezaghebbende groepen in Europa, maar overigens schijnen wij alleen medelijden en terechtwijzing te verdienen. Veel schijnt er niet te zijn waarvan ook Europa iets zou kunnen leren. In zijn Rapporto su la fe schrijft Ratzinger: ‘Wij hebben hen talloze malen op hun tekorten gewezen, maar zij trekken zich daar niets van aan’. Wij zeggen: ‘Wij hebben jullie al duizend keer onze positie uitgelegd, maar jullie zijn nog geen millimeter geweken’. Het lijkt wel een dovemansgesprek. Om maar één voorbeeld te noemen: Jon Sobrino erkent dat er in zijn Christologie vanuit Latijns-Amerika (1976) dingen staan die tot misverstand kunnen leiden; in zijn Jezus in Latijns-Amerika (1982) corrigeert hij die en Rome neemt er vrede mee. Maar Ratzinger blijft maar hameren op de vroegere misverstanden. Iets is er wel veranderd. Er is een tijd geweest dat onze theologie als iets onbelangrijks werd beschouwd, een randverschijnseltje. Later werd haar verweten dat ze alleen maar sociologie was en niets van doen had met theologie. Weer later was ze wel een soort theologie, maar veel stelde dat niet voor. Nu begint men te beseffen dat de bevrijdingstheologie, als theologische reflectie en als kerkelijke beweging, een enorme potentiële kracht is, te vergelijken zelfs met de hervormingsbeweging van Luther. En dat is iets dat velen bang maakt. Juist omdat de beweging zo belangrijk is voor het leven en denken van de kerk, zijn wij ons ervan bewust dat wij nooit mogen aflaten onze theologie, in dialoog met onze critici én onder elkaar, te corrigeren en te verbeteren. Dat is alvast de bedoeling van het tijdschrift dat we opgericht hebben, ECA, dat een forum wil zijn voor alle bevrijdingstheologen, in de ruime zin van het woord, uit Europa zowel als uit Latijns-Amerika. Zo leren we beter naar elkaar luisteren, kunnen we elkaar ook corrigeren en aanvullen. Met andere theologieën treden we in principe niet in discussie. Geen academische discussies in de trant van: ik hou er één theorie op na, jij een andere; ik commentarieer en interpreteer jouw werk, we vergelijken onze verschillende opinies met elkaar. Nee, we hebben werk genoeg met de problemen van onze werkelijkheid en onze concrete geschiedenis. Het tijd- | |
[pagina 869]
| |
schrift wil bijdragen tot de volwassenwording van onze theologie en de verhoging van haar epistemologisch statuut. | |
Charisma en macht. Mgr. Romero en RiveraOver de omstreden kwestie van de verhouding tussen macht en charisma, het thema van het boek van Leonardo Boff, hebben wij nog niet uitdrukkelijk geschreven. Indirect wel: Rodolfo Cardenal heeft een eerste artikel gepubliceerd over het geestelijk dagboek van Mgr. Romero, waarin hij dag voor dag zijn ervaringen optekende. Of ook het tweede deel daarvan ooit zal verschijnen, weet ik niet. Dat zal moeten gaan over Romero's laatste drie jaren, toen hij aartsbisschop was. Romero is een prachtig voorbeeld van de synthese, maar ook van de spanningen die er kunnen bestaan tussen charisma en macht. Hij verenigde beide in zich. Als aartsbisschop deelde hij in de hiërarchische macht, als herder had hij een profetisch charisma. In zijn persoonlijk leven bestond sedert zijn ‘bekering tot het volk’ tussen beide geen tweespalt, had hij geen enkele moeilijkheid met de relatie tussen institutionele kerk en volkskerk. Maar de laatste jaren van zijn leven kwam het wel degelijk tot een botsing tussen zijn charisma en de positie van de andere bisschoppen, de bisschoppenconferentie en Rome. Zelf heeft hij het nooit tot een breuk laten komen, maar hij stond wel bloot aan grote spanningen. Nog altijd durft men niet goed het laatste deel van zijn dagboek publiceren, omdat daarin nogal bedenkelijke aspecten van de kerkelijke structuren aan het licht komen. Bij zijn begrafenis was geen enkele Salvadoriaanse bisschop aanwezig. Ze waren het niet met hem eens geweest of ze waren bang. Alleen Mgr. Rivera was er. Die is altijd zijn medestander geweest. Samen schreven zij een heel evenwichtige herderlijke brief over de kerk en de volksorganisaties en het probleem van het geweld, waartegen de andere bisschoppen zich in een andere verklaring openlijk afzetten. In de bisschoppenconferentie stonden zij altijd samen, de anderen tegen hen, vooral tegen Romero. Rivera heeft zich nooit van hem gedistantieerd. Tussen beide bestaat een grote continuïteit. Dat wil niet zeggen dat er geen verschillen zijn. Om het in wat vereenvoudigde termen te stellen: Romero was meer profetisch, Rivera is meer ethisch bewogen. Dat is iets anders dan het onderscheid dat je vaak hoort maken tussen een ‘politieke’ Romero en een ‘pastorale’ Rivera. Uit Romero's dagboek blijkt heel duidelijk dat hij voor alles een geestelijk man en bezorgde herder was, zijn politieke opstelling vloeide uit zijn geestelijke en pastorale zorg voort. Rivera gaat misschien behoedzamer tewerk, maar bij | |
[pagina 870]
| |
hem zie je toch ongeveer hetzelfde gebeuren. Hij is het geweest die de recente onderhandelingen tussen de regering en de guerrilla op gang heeft gebracht. Eind 1980 kwam hij als eerste met het voorstel voor de dag. Het FMLN had zijn ‘eindoffensief’ aangekondigd, het oorlogsgeweld laaide weer in alle hevigheid op. De religieuzen van El Salvador hadden een verklaring gepubliceerd waarin zij opkwamen voor het goed recht van de gewapende, gewelddadige revolutie. Rivera was het daar niet mee eens. Zijn stelling luidde: in de gegeven omstandigheden zijn alle voorwaarden waarin volgens de klassieke moraal een gewapende opstand te rechtvaardigen is vervuld, op één na. Er heerste in het land groot onrecht, dat was van structurele aard en quasi permanent, er waren geen andere middelen om daar een eind aan te maken. Maar de laatste voorwaarde: om een revolutie te beginnen moet er een redelijke hoop op slagen bestaan, was volgens hem niet vervuld. Hij geloofde niet in een mogelijke overwinning van de guerrilla, er zou alleen nog veel meer geweld komen. De beste oplossing, voor beide partijen, was dat ze met elkaar zouden gaan praten. Ik geloof dat Romero hetzelfde zou hebben gedaan. Toen in januari 1981 bleek dat het offensief van het FMLN inderdaad niet tot de triunfo leidde, begon het FMLN zelf van een gesprek met de regering te gewagen. Aanvankelijk was dat allicht maar een tactisch maneuver. Maar in maart was het zover: zij verklaarden zich bereid het conflict langs deze weg op te lossen. Maar noch de regering, noch de bisschoppen gingen daarop in. Alleen Mgr. Rivera bleef consequent voor dialoog en onderhandeling ijveren. Toen het er dan eindelijk toch van kwam, deden beide partijen, zowel het FMLN als de regering, een beroep op de kerk en met name op Mgr. Rivera. Dat was eigenlijk iets enorms. Een revolutionaire beweging, van marxistisch-leninistische signatuur zogezegd, die een beroep doet op de kerk! Het liet zien hoezeer het werk van Mgr. Romero, het martelaarschap van vele priesters en vrouwelijke religieuzen, het engagement van tal van christenen de kerk, of althans een aanzienlijk deel ervan, in de ogen van het FMLN weer geloofwaardig had gemaakt. De eerste samenkomst te La Palma wekte grote verwachtingen. De tweede, in Ayagualo, een goede maand later, vlotte al niet meer zo goed. Beide partijen gingen in grotere verdeeldheid uiteen dan ze gekomen waren. Rivera was een van de weinigen die toch nog enig optimisme koesterden. Nadien is alles weer vastgelopen. De fundamentele moeilijkheden komen van de VS en de rechtse krachten in El Salvador. Ook het FMLN is niet altijd tot het uiterste gegaan om zijn voorstellen aanvaardbaar te maken. Nu zit Rivera wel in een hachelijke positie: wil hij zijn bemiddelaarsrol blijven spelen, dan moet hij zich even | |
[pagina 871]
| |
ver van beide partijen opstellen. Hij heeft alles gedaan wat hij kon om de onderhandelingen te doen slagen. Hij heeft vooral duidelijk gezegd wie verantwoordelijk is voor hun mislukking. | |
De ontvoering van de dochter van DuarteLater is er de affaire geweest van de dochter van Duarte. Ook in die onderhandelingen was het Rivera die, ditmaal op verzoek van de regering, bemiddelde tussen FMLN en regering. Ikzelf kreeg hetzelfde verzoek. Niemand wist wie voor de ontvoering verantwoordelijk was. Wij konden niet geloven dat het het werk van de FMLN was: dat strookte niet met hun politieke lijn, noch met hun houding ten aanzien van de mensenrechten; politiek gezien zou het daarenboven een fout zijn geweest, die hen op internationaal vlak veel schade kon berokkenen. Was het extreem rechts dat Duarte met zijn plannen voor een dialoog in verlegenheid wilde brengen? Was het een of andere kleinere verzetsgroep of de gewapende afdeling van de communistische partij? De ontvoering werd tenslotte opgeëist door een zeker ‘Commando Pedro Pablo Castillo’, dat wel in verbinding staat met het FMLN maar er geen deel van uitmaakt. Met medeweten van de regering en het leger, probeerde ik in contact te komen met het FMLN. Dat lukte: Mgr. Rivera en ik werden uitgenodigd om naar het noorden van het land over te komen en daar de guerrillacommandanten van een van de organisaties (FPL) te ontmoeten. Zij vertelden ons dat zij met de zaak niets te maken hadden, dat zij er helemaal geen prijs op stelden de dochter van de president gegijzeld te houden. Maar zij waren wel goed geplaatst om tussen ons en de ontvoerders te bemiddelen. Wij hebben lang met hen gepraat over de situatie van het land en ineens kwamen zij voor de dag met het verzoek dat Mgr. Rivera eens een herderlijk bezoek aan de streek zou brengen; sinds hij aartsbisschop was, was hij er nooit meer geweest. Weer zo'n hoogst merkwaardige situatie: het volk dat bij monde van zijn georganiseerde ‘volksmacht’, zijn bisschop officieel uitnodigt voor een pastoraal bezoek. Ze brachten ons naar Guazapa, daar zouden we verder kunnen onderhandelen. Het was een memorabel uitstapje. Ter plaatse aangekomen, leerden ze ons meteen een les. Zij zeiden: ‘Voor we het over de dochter van de president hebben, laat ons eerst eens praten over het leed van ons volk. Luistert eerst maar’. Dat is dan ook gebeurd. Niet zo maar, maar in een eucharistieviering. De Vlaming Rogerio Ponseele, die al jaren lang met hen samenwerkt, las het evangelie en hield de preek. Vervolgens lazen de mensen hun klachtenbrief voor. De les die ik | |
[pagina 872]
| |
daar leerde was: begin met het religieuze, begin bij de mensen, pas dan kun je over politiek gaan praten. Apart van ons onderhandelde Duarte zelf via de radio met het Commando P.P. Castillo, en er was ook een internationale interventie in de persoon van H.-J. Wischnewski (van de Duitse Socialistische Internationale). Langs die weg was men erin geslaagd een ontwerp van akkoord op te stellen. Het FMLN had de hele zaak ondertussen op zich genomen (blijkbaar had een van zijn groepen volledig op eigen houtje gehandeld) en formuleerde een voorstel dat door alle onderhandelaars aanvaard werd, maar door de regering afgewezen. Zo constateerden wij voor de zoveelste keer hoe beperkt de maneuvreerruimte van president Duarte is. Hij moet zich voortdurend afvragen wat hij van de VS en vooral van het leger mag doen. Het gemakkelijkst werd een akkoord bereikt over de vrijlating van de dochter van de president en haar gezellen in ruil voor de vrijlating van 25 belangrijke politieke gevangenen. Veel moeilijker was het probleem van de burgemeesters die de guerrilla in haar gebied gevangen hield: zij wilde die vrijlaten op voorwaarde dat de regering haar gewonden overnam, oorlogsinvaliden die voor de guerrilla een zware belasting zijn. En die voorwaarde koppelden ze aan het vrijlaten van Duarte's dochter. Dat was te veel gevraagd. Er kwam tenslotte nog een derde onderhandelingsronde, in Panama, met twee vertegenwoordigers van de regering, twee van het FMLN en wij beiden, Mgr. Rivera en ik. Daar maakte een nieuw element de weg vrij: de FMLN bood aan voortaan geen familieleden van politici en militairen meer gevangen te zullen nemen, op voorwaarde dat ook de regering zich ertoe verbond geen familieleden van revolutionaire politici en gewapende strijders meer gevangen te zetten. Dat voorstel leidde uiteindelijk tot een akkoord. De uitvoering verliep dan heel snel. Zondag en maandag waren wij nog in Panama, dinsdag keerden wij naar El Salvador terug, woensdag was de hele operatie afgelopen. Niet dat het zo'n gemakkelijke onderneming was: de burgemeesters en de oorlogsinvaliden zaten her en der in de guerrillagebieden verspreid, de dochter van de president zat in de streek van Guazapa, de politieke gevangenen in verschillende gevangenissen. Maar aan alle kanten werd er een maximum aan goede wil tentoongespreid. De personenruil vond plaats in Tenancingo, een stad met symbolische waarde, een stad die verwoest is en die men opnieuw wil opbouwen. Daar waren wij dan getuige van dat fameuze gebaar van Duarte's dochter, die haar ontvoerders ging omhelzen. Zij was al overgedragen aan de kapitein die haar kwam ophalen, maar sprong ineens uit de jeep, liep een goeie honderd meter terug en ging hartelijk afscheid nemen van de guerrillero's ‘die haar | |
[pagina 873]
| |
zo goed behandeld hadden’. Foto's daarvan zijn genomen door de ambassadeurs van Frankrijk en Mexico, die bij de ruil aanwezig waren. Later heeft men gezegd: ‘O ja, het Stockholm-syndroom, ze zullen haar wel gedwongen hebben’. Daar was in dit geval geen sprake van. Er was haar uitgelegd waarom ze ontvoerd was, zij had het ‘bevrijde gebied’ gezien, zij had gepraat met kinderen die in de oorlog hun ouders verloren hadden. Zoals zo velen in El Salvador besefte zij voor het eerst wat oorlog is. Was haar geste alleen maar ingegeven door een gevoel van opluchting of was het een gebaar van vergeving, wie zal het zeggen? Maar het was een vrije beweging, dat heb ik gezien. De hele onderneming was vooral in deze zin de moeite waard, dat de affaire ook op een catastrofe had kunnen uitlopen: was Duarte's dochter vermoord, dan had dat in heel het land tot een bloedbad geleid. Dat was althans voor mij het motief om op dat bemiddelingsverzoek in te gaan. Het was mij niet te doen om de dochter van de president, zij was slechts één geval onder de zovele andere, het was me te doen om het land en de mensen van ons volk. Wat ik er vooral uit geleerd heb, is dat ook de moeilijkste problemen opgelost kunnen worden, als ze maar binnen El Salvador worden gehouden, zonder pressie van buitenaf, en als de kerk maar geloofwaardig genoeg is om desgevraagd bemiddelend op te treden. De bredere onderhandelingen tussen de regering en de guerrilla zitten op het ogenblik helemaal vast. Mgr. Rivera blijft zich inspannen om ze weer op gang te krijgen. Ik geloof niet dat dat gemakkelijk zal lukken. | |
Macht en onmacht van DuarteHeeft president Duarte zelf wel echt de politieke wil om met het FMLN te onderhandelen? Voorlopig niet, geloof ik. Gewoon omdat hij niet over de nodige macht beschikt. Wie de macht niet heeft, heeft ook niet echt de wil. Toen Duarte in de VN zijn voornemen bekend maakte om met het FMLN te onderhandelen, was hij oprecht, geloof ik: dat leek hem niet alleen een belangrijke politieke vlag te zijn, maar ook iets wat het land echt nodig had. Maar hij moest al spoedig ervaren wat hij zich daarmee op de hals haalde: de tegenstand van de VS, van het leger en van rechts in El Salvador. Die drievoudige oppositie bracht zijn presidentiële macht in gevaar. Hij zou niet lang als president geduld worden en als hij al kon aanblijven, was hij aan handen en voeten gebonden, een marionet in het machtsspel. Hij begon het ene voorwendsel na het andere in te roepen om te zeggen dat een dialoog in de gegeven omstandigheden onmogelijk was. De regering | |
[pagina 874]
| |
heeft niet eens het weinige gedaan waartoe zij zich in Ayagualo verbonden had. Er zijn dingen waarover Duarte wel enige macht heeft. In binnenlandse aangelegenheden als economische projecten, projecten van landhervorming, onderwijsprojecten... beschikt hij over enige macht: daar laat men hem doen en kan hij een en ander realiseren. Maar in fundamentele aangelegenheden als het nationale beleid en het oorlogsbeleid is hij machteloos. Of de oorlog wordt voortgezet en op welk niveau, dat maken de VS uit en hun handlanger, het Salvadoriaanse leger. Op het vlak van de economische maatregelen staat hij minder aan directe pressie bloot. Duarte's eerste tegenstanders zijn natuurlijk het FMLN en de linkse krachten in El Salvador. Hij wil vermijden dat hij daarbovenop ook nog rechts tegen zich krijgt en voert daarom een economisch beleid dat niet rechtstreeks het volk, maar veeleer de kapitalistische kringen in het land ten goede komt, of deze ten minste niet tegen hem opzet. Het probleem is onder meer dat er in de economische situatie weinig beterschap te verwachten is als er geen privé investeringen komen. Die bevordert hij dus. Maar de privé ondernemingen kunnen zich ook tegen hem keren. Zoveel tegenstanders tegelijk kan hij zich niet veroorloven. Een aantal hooggeplaatste personen in de regering hebben al openlijk gepleit voor een samengaan van rechts en extreem rechts (de beruchte doodseskaders allicht uitgezonderd) met wat zich het ‘centrum’ noemt, om samen de grote vijand, het ‘marxistisch-leninistische’ FMLN, aan te pakken. Maar als het centrum zich met rechts allieert, wordt het helemaal duidelijk dat het helemaal geen politiek ‘midden’ vertegenwoordigt. En zolang er aan een dergelijke alliantie ook maar gedacht wordt, worden er natuurlijk geen maatregelen genomen die tegen de rechtse belangen indruisen. Toch moet gezegd worden dat Duarte de meest kapitalistische sectoren van het land tot nog toe heeft weten te weerstaan: hij weigert de koffiebazen hun monopolie over de koffie-export en de daaruit gewonnen buitenlandse deviezen terug te geven. Op het punt van de nationalisatie van de buitenlandse handel en enkele andere reformistische maatregelen heeft Duarte tot nog toe voet bij stek gehouden en geeft hij niet toe. De landhervorming en de hervorming van het bankwezen daarentegen hebben niet de resultaten opgeleverd die men er op sociaal gebied van verwacht had. Soms hebben zij het FMLN iets van zijn achterban afgenomen, aan enkele duizenden boeren hebben zij land bezorgd, maar ze zijn er niet in geslaagd de sociaal-economische structuur van het land te wijzigen. | |
[pagina 875]
| |
Geen nieuws is goed nieuwsWaarom is het de laatste tijd in de buitenlandse pers over El Salvador zo stil geworden? Het is toch een feit dat er in Europa, Spanje incluis, veel minder, en veel minder dramatisch, over El Salvador geschreven en bericht wordt dan enkele jaren geleden? Ik zou niet het zelfde durven zeggen van de Noordamerikaanse pers, die een zestal permanente correspondenten in het land heeft zitten. Die laten regelmatig weten hoe goed het met Duarte gaat. Op die manier slagen de internationale propaganda van de VS en de christen-democratische kringen in Europa erin het idee te verkopen dat mét Duarte, zoniet de oplossing dan toch het principe van een oplossing voor El Salvador gevonden is. En aangezien wij allemaal wat graag onze handen in onschuld wassen en de problemen van ons afschuiven, gaan wij zelf ook zeggen: in El Salvador is het afgelopen, de problemen zijn opgelost; ze hebben daar nu een goede, door het volk verkozen president; als de guerrilla nu nog uitgeschakeld wordt, komt alles voor mekaar. Het is een voorstelling van zaken die de belangen van de VS en van de christen-democratische internationale dient. Duarte van zijn kant is, niet alleen retorisch maar ook politiek, inderdaad handig genoeg geweest om de meest in het oog springende vormen van repressie uit het gezichtsveld te doen verdwijnen. El Salvador was nu democratisch. Nicaragua kon in het nieuws komen: Nicaragua was nu een dictatuur! Nicaragua kondigt de staat van beleg af: luid misbaar! Maar in El Salvador leven wij al zes jaar in een staat van beleg, daar hoor je niets over. In Nicaragua wordt de katholieke radio een drietal dagen het zwijgen opgelegd: schandaal! Maar onze katholieke radio wordt al vele jaren het zwijgen opgelegd, niet bij decreet, maar door bomaanslagen en doodsbedreigingen. Daar wordt over gezwegen. Dat noem ik internationale hypocrisie. Zeker, onder Duarte is er enige verbetering gekomen op het punt van de mensenrechten en is er wat meer politieke openheid. Maar in de grond is er in El Salvador nog niets opgelost. Dat zal ook niet gebeuren zolang de VS het grootste deel van hun militaire hulp in Latijns-Amerika aan El Salvador besteden, ongeveer 1 miljoen dollar per dag. Dat is iets waarvan onze eigen pers geen weet heeft. Het equivalent daarvan zou kunnen helpen als het aan economische en sociale projecten besteed werd. Wij zitten hier, in een land van 20.000 km2, met een oorlog tussen twee strijdmachten: de guerrilla telt wellicht 10.000, het Salvadoriaanse leger waarschijnlijk 60.000 man. In het afgelopen jaar waren er iets meer dan 3.000 dodelijke aanslagen, 95% daarvan werden uitgevoerd door de rege- | |
[pagina 876]
| |
ring en de rechtse groepen. In de strijd tussen de twee legers vielen meer dan 5.000 doden. Voor een klein land als het onze zijn dat gruwelijke cijfers. De mensen krijgen er genoeg van en wat doen ze? Ze houden die comptabiliteit van de doden, die body counting, niet meer bij. Ze willen vergeten: ‘Geen nieuws, goed nieuws’. En hogerop vraagt men niet beter: de wereld hoeft niet te vernemen wat er in El Salvador gebeurt. Dat is het wat de Amerikaanse propaganda wil: terwijl de wereld de andere kant opkijkt, knappen wij het zaakje hier wel op, met militaire middelen. Het zal ook wel zo zijn dat de dag aan dag aanslepende oorlog, de dagelijkse bombardementen en moorden geen hoge nieuwswaarde meer hebben, veel minder dan b.v. die 400 volwassenen en kinderen die men destijds vermoord in een rivierbedding terugvond. Maar de bombardementen gaan door en doden vooral burgers, onder de guerrilleros maken ze uiterst zelden slachtoffers. Toen ik zelf in Guazapa was, heb ik mensen horen vertellen hoe zij hun familieleden onder de bombardementen hebben zien omkomen. Er was geen enkel dak meer in het dorp, de mensen leefden op het blakke veld, waar zij zich als gordeldieren ingegraven hadden. Het leger en de VS geven toe dat er wel eens vergissingen begaan worden, maar dat is volgens hen dan te wijten aan de guerrilla, die zich onder de burgerbevolking mengt en zo de bombardementen over ze afroept. Hoe dan ook, de guerrilla zelf ondervindt er weinig directe schade van, die is voortdurend in beweging en de door het leger en de regering gepraktizeerde ontruiming en ontvolking van hele gebieden vergroot haar bewegingsvrijheid nog. Naast de burgerbevolking zijn het de plantages en de woningen die de ergste schade lijden. Er is wel eens gezegd dat Duarte de operaties zelf strakker in de hand zou houden, maar ze gaan gewoon door, iets behoedzamer misschien, te veel buitenlandse waarnemers lopen in de weg. Het aantal ‘ontheemden’ in El Salvador zelf ligt tussen 500.000 en 700.000: 10% van de bevolking heeft ten gevolge van de oorlog haar woonplaats moeten verlaten. Daarnaast zijn er 300.000 naar het buitenland gevlucht: de VS, Guatemala, Belize, Honduras, Costa Rica en zelfs Panama. Alles samen ongeveer een miljoen mensen, 20% van de bevolking, die door de oorlog uit hun woonplaats zijn verdreven. De eigenlijke ‘vluchtelingen’, die ondergebracht zijn in opvangcentra, vooral door de zorg van de kerk, vormen slechts een kleine minderheid. Het grote probleem vormen die 500.000 tot 700.000 ontheemden, die de demografische situatie van het land volkomen ontwricht hebben. Naast nagenoeg volkomen ontvolkte gebieden zijn er overbevolkte zones, waar de mensen in krotten en onder plastic rommel moeten leven. Maar ook daar zijn ze niet veilig. De oorlog breidt zich nog altijd verder uit. | |
[pagina 877]
| |
PerspectievenAls we een rechtvaardige en redelijke oplossing voor El Salvador willen vinden, zullen we ervan uit moeten gaan dat die niet van militaire aard kan zijn, zelfs niet uitsluitend van politieke aard. Ze heeft ook een culturele, ja, religieuze dimensie. Daarvoor gebruiken wij de term ‘bevrijding’, bevrijding in de volle christelijke zin van het woord: bevrijding van mensen en van structuren. Als we van bevrijding van mensen spreken, denken we vanzelf aan ‘persoonlijke bekering’, ‘liefde’, ‘overwinning van het egoïsme’. Maar het gaat ook om rechtvaardigheid, rechtvaardige structuren. En die komen er niet met goede voornemens alleen. Om andere dan alleen maar utopische of demagogische oplossingen voor te stellen of uit te werken, is ook technische arbeid nodig. Het land heeft een enorme ontwikkeling nodig. Maar het probleem of de uitdaging is, dat het geen ontwikkeling naar westers model mag zijn, die meteen nieuwe vormen van dwang, uitbuiting, uitputting van natuurlijke hulpbronnen, ecologisch onverantwoorde ingrepen met zich brengt. Dat is ons cultureel probleem: we moeten een andere manier van leven zien te vinden, die ik wel eens een beschaving van de armoede noem, in tegenstelling tot de westerse beschaving van de overvloed of de beschaving van de ellende waarin wij nu leven. De politieke, de technische en de culturele aspecten van de veranderingen die er moeten komen, hangen ten nauwste met elkaar samen. Wij weten ook wel dat wij dat niet allemaal tegelijk aankunnen en zeker niet alleen. Materiële en vooral ‘ideële’ hulp, met name uit Europa, hebben wij broodnodig. Voor onze universiteit b.v.: uitwisseling van professoren, samenwerking van tijdschriften, bibliotheken. Maar zelf hebben wij ook aan anderen iets te vertellen. Wij verkeren in een situatie die wij, om welke redenen ook - m.i. zijn ze van ‘natuurlijke’ aard - ervaren als een ‘pasen’, een ‘voorbijgaan van de Heer’. In de strijd van de armen ontdekken wij een onvermoede geestelijke rijkdom. Dat roept problemen op, uitdagingen, maar ook perspectieven, verwachtingen en een ongelooflijke geestdrift. Waar anderen zeggen dat het hopeloos is, dat er niets meer aan te doen is, zeggen wij: alles is nog te doen. In die zin geloven wij ook dat wij nieuwe vormen van theologie zullen vinden, niet vanuit de theologie, maar vanuit de vitale strijd van ons volk, nieuwe vormen van spiritualiteit, nieuwe ‘belichtingen’ van onze reële geschiedenis. Ik weet ook wel dat er een onderscheid is tussen de profane en de religieuze geschiedenis, die dan ‘heilsgeschiedenis’ wordt genoemd. Maar ik zie daarin eerder twee dimensies van eenzelfde geschiedenis. Dat is het perspectief waarin wij werken. |
|