Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 845]
| |
ForumEconomie en cultuurEconomie en cultuur van A. TaymansGa naar voetnoot1 is in eerste instantie de vrucht van een jarenlange onderwijservaring. De auteur was van 1951 tot 1965 directeur van de Sint-Ignatius Handelshogeschool, daarna decaan van de Faculteiten der Toegepaste Economische Wetenschappen van de Universitaire Instelling Sint-Ignatius te Antwerpen (UFSIA). Van 1949 tot 1981 doceerde hij daar de Geschiedenis van de economische leerstelsels. De kenmerken van een collegetekst zijn nog duidelijk te herkennen in de stijl en de opbouw van sommige hoofdstukken, onder meer in de encyclopedische overzichten van auteurs en feiten, in de talrijke overzichten van typische data en referenties, die soms zorgen voor een minder vlotte lectuur. Maar zoals de ondertitel reeds aanduidt ligt aan het werk een bedoeling ten grondslag die duidelijk verder gaat dan die van een historische opsomming van feiten of een overzicht van economische auteurs en hun theorieën. Over die bedoeling willen we het hier voornamelijk hebben. Het is de auteur erom te doen de economie, of beter gezegd, de economische leerstelsels die het historische zelfbegrip leveren van een aan gang zijnd economisch systeem, als cultuur fenomeen te interpreteren. Dergelijke lezing leidt volgens Taymans niet alleen tot een hernieuwde kijk op de economische theorie, maar ‘zal tevens die diepere culturele realiteit onthullen die achter een economische gedaante schuilgaat, en die grotendeels voor de huidige cultuurcrisis verantwoordelijk is’ (12). Hier wordt dus een poging ondernomen om in de traditie van de verstekende methode van de menswetenschappen ook de economie als fenomeen en theorie te betrekken. Taymans doet hiervoor voornamelijk een beroep op de filosofische reflecties van Alfred North Whitehead (process-filosofie, kosmologie, natuurwetenschappen), op aanverwante studies van onze landgenoten Ilya Prigogine (La Nouvelle Alliance) en Max Wildiers (Wereldbeeld en Theologie, De Muziek der Sferen), op de geschriften van de Franse jezuïetpaleontoloog Teilhard de Chardin en van de Amerikaanse ethicus Gibson Winter (vooral diens recente werk: Liberating Creation. Foundations of Religious Social Ethics, Crossroad, NY, 1981). Onder invloed van deze filosofische visie wordt de cultuur verstaan als een netwerk van metaforen, ‘symbolen waarin wij onszelf erkennen, de ethische normen die ons handelen richten, de uitgesproken of onuitgesproken denkbeelden waarop wij ons laten inspireren, en die hun vertaling krijgen in de politieke, de economische en de religieuze activiteit van een eeuw, | |
[pagina 846]
| |
in de filosofie en de wetenschappen, in de kunst, de letteren, en de maatschappelijke beleving’ (12). In navolging van G. Winter onderscheidt de auteur in de westerse cultuur drie metaforische basismodellen: 1. De middeleeuwse politieke en religieuze synthese, gebouwd rond de grondmetafoor van hiërarchische orde, een samenleving als een organisch geheel (‘lichaam’). De economische wetenschap bevindt zich in deze synthese nog in een pre-paradigmatische fase, als techniek ondergeschikt aan de politieke en vooral ethisch-theologische normerende instanties. 2. Het moderne cultuurproject van de Verlichting, geconcentreerd rond een ver-objectiveerde mechanistische visie op wereld en maatschappij (‘machine’), en die zich baseert op de metaforen van macht en groei. Dit project was al op gang gebracht in het humanisme van de 16e eeuw, maar breekt na een periode van ideologische restauratie (17e eeuw) definitief door als culturele dominante in de 18e eeuw. Deze algemene doorbraak van de mechanistische visie betekent meteen ook de opkomst van de economie als onafhankelijke wetenschap. Onafhankelijk was ze inderdaad wat haar eigen rationalistische intentie betrof; allerminst onafhankelijk bleken haar ideologische (cultuurgebonden) verklaringen van het marktmechanisme, van demografische en economische groei: een rationalisatie van het ‘kapitalistische symbool van de vrije markteconomie’ en van het produktivisme (236), gesteund op een positivistisch gekleurd evolutionisme (281 en vlg.). Een nieuw wereldbeeld-in-opbouw, geconcentreerd rond de grondmetafoor van de artistieke schepping. Hierin wordt een halt toegeroepen aan de hegemonie van de objectivistische metaforen van macht en groei die tot een zinvolheids-crisis in de cultuur hebben geleid. De nieuwe cultuur zoekt haar metaforen in het sociaal-ethische domein, vanuit een leidinggevende zin voor geschiedenis (als nieuwheid) en transcendentie (als wereldomvormende, herscheppende ontmoeting van God en materie in het medescheppen van de mens). De artistieke grondmetafoor van het kunstproject lijkt meer en meer de culturele focus te worden waarrond de menswetenschappen zich verzamelen. Deze nieuwe totaalvisie raakt ook de oriëntatie van de economie in haar wortels: een herinterpretatie van arbeid, vrije tijd, technologie en natuurbeheer dringt zich op. Het utilitaire denken wordt afgelost door een cultuur van ontvankelijkheid en bewuste begrenzing van het produktivisme, waardoor de schaarste van haar artificiële tot haar normale dimensies herleid kan worden (463). Het is evident dat een dergelijk project van historische interpretatie van de economie als cultuurfenomeen niet voltooid kan worden binnen de limieten van één boekdeel; men kan dan ook van mening verschillen over de wijze waarop de auteur zijn dataselectie doorvoert, of struikelen over de soms encyclopedisch beknopte stijl waarin hij zijn tijdstaferelen schildert. Het lijkt me belangrijker te onderstrepen dat we hier een werk voorgeschoteld krijgen uit ons eigen Vlaamse taalgebied dat aanknoopt bij een interdisciplinaire discussie die reeds enkele jaren aan de gang is en die op zoek gaat naar een maatschappelijk project voor de post-moderne tijd. In die zin sluit Taymans niet alleen aan bij de cultuur-filosofische bronnen die ik hierboven vermeld heb, maar ook bij aanverwante discussies rond de werken van o.m. Alasdair MacIntyre (After Virtue), Robert N. Bellah (The Habits Of The Heart), en Bob Goudzwaard (Kapitalisme en Vooruitgang). Het lijkt me nuttig in ons kleine taalgebied, dat vanwege zijn geografische beperktheid steeds aan ideeënarmoede dreigt te lijden, deze ruimere cultuur-filosofische zoektocht te introduceren, voor- | |
[pagina 847]
| |
namelijk via het begrippenkader van Gibson Winter. Twee belangrijke vragen blijven voor mij na de lezing van Economie en Cultuur nog onbeantwoord: 1. Wat is de inbreng van de economische wetenschap van onze 20e eeuw in dit debat? Ik begrijp dat de auteur zijn materiaal heeft willen beperken vanuit zijn historische interesse; toch heeft de sprong van het mechanistisch model-in-crisis naar het esthetisch model iets schetsmatigs, onvoltooids, voornamelijk, dunkt me, omdat een lezing van meer recente menswetenschappers en economen ontbreekt (ik denk b.v. aan het werk van Schumacher, om er slechts één te noemen). 2. Welke zijn de moraal-theologische ontwikkelingen die de verschuiving van het tweede naar het derde model begeleiden (bevorderen, afremmen)? Ik denk hier o.m. aan de discussie van het werk van A. Van Leeuwen (De nacht van het kapitaal), en de polemiek met G. Maneschijn (Tijdschrift voor Theologie, 1985) om weer maar één bron te noemen. Kortom, er ligt nog werk op de plank voor een tweede volume, over de recente geschiedenis van de economie als cultuur fenomeen ditmaal. Een suggestie?
Jef Van Gerwen | |
Een drieluik over JezusNotities bij een nieuwe synopsisWil men evangelieteksten goed en nauwkeurig bestuderen, dan is het gebruik van een zogeheten synopsis onontbeerlijk. In zo'n boek worden de teksten van de evangelisten in kolommen naast elkaar gezet en kan men dus in één oogopslag (syn-opsis) overeenkomsten en verschillen op het spoor komen. Deze zijn namelijk van groot belang om de structuur en de theologische boodschap van elk werk op zijn eigen waarde te kunnen schatten. Onlangs is in Vlaanderen zo'n bijbels werkinstrument op de markt gebracht en gezien het belang van de zaak willen we er thans even bij stilstaanGa naar voetnoot1. Op zichzelf beschouwd is het eigenlijk tamelijk droevig dat een nieuwe Nederlandstalige synopsis op de evangeliën haar ontstaan te danken heeft aan het feit dat in deze tijd een groot aantal theologiestudenten niet of nauwelijks meer vertrouwd is met het Bijbelgrieks. Om hen niettemin in staat te stellen zo dicht mogelijk bij de grondtekst te blijven, hebben dr A. Denaux, docent Nieuwe Testament en president van het Grootseminarie te Brugge, en drs M. Vervenne, o.a. verbonden aan de Hogeschool voor Theologie en Pastoraat te Heerlen en de Katholieke Universiteit van Leuven, na een arbeid van zeven volle jaren een prachtig studiewerk samengesteld, waar natuurlijk ook pastores en predikanten, onderwijsmensen en andere belangstellenden hun voordeel mee kunnen doen. Hoewel de aanleiding tot deze publikatie dus tot enige droefenis stemt, geeft het boek zelf mijns inziens alle reden tot grote voldoening en vreugde. Was het, zullen sommigen zich allicht afvragen, nu echt nodig om zo'n ingewikkelde, kostbare en arbeidsintensieve onderneming op touw te zetten? We beschikken in ons taalgebied toch over | |
[pagina 848]
| |
de in 1958 verschenen synopsis van dr Jos KeulersGa naar voetnoot2. Bovendien, zullen anderen naar voren brengen, zijn onlangs vlak na elkaar toch twee Nederlandstalige synopsissen verschenen, verzorgd door resp. M. Regtien en C. FahnerGa naar voetnoot3. Het antwoord op al deze opwerpingen vergt enige ruimte. De synopsis van Keulers is niet alleen geruime tijd reeds uitverkocht, er kleven ook een aantal wetenschappelijke nadelen aan. Zo had deze bijbelgeleerde - in afwijking van alle bestaande synoptische naslagwerken - de tekst van Marcus in de eerste kolom gezet om aldus de ouderdom en de prioriteit van dit evangelie te onderstrepen. Deze opstelling had niet alleen als nadeel dat de relatie tussen Lucas en Marcus minder in het oog valt - ze worden op deze wijze immers gescheiden door Mattheüs - maar ook dat de veel neutralere, want canonieke, volgorde was verlaten. Bovendien had Keulers de teksten telkens in blokken afgedrukt, en niet in met elkaar corresponderende zinnen of zinsdelen, zodat een gedetailleerde vergelijking in zijn synopsis tamelijk moeilijk was. Daarnaast liet ook zijn systeem van tekstverwijzingen te wensen over. De enige jaren geleden door M. Regtien op de markt gebrachte synopsis heeft de leemte van de uitverkochte ‘Keulers’ niet kunnen opvullen en ook die van C. Fahner is daar niet in geslaagd. Regtien, die zijn vertaling ontleent aan de NBG-editie van 1978 (= 1951), geeft zelfs helemaal geen synopsis. Hij werkt veel meer volgens het oude, middeleeuwse procédé van de evangelie-harmonie: men kiest uit de vier evangeliën alleen de teksten die tesamen één doorlopend chronologisch verhaal leveren over het leven van Jezus (een zgn. Diatesseron). De eigen literaire en theologische optiek van elk der evangelisten is met zo'n werkwijze natuurlijk volkomen om zeep geholpen! Fahner drukt in zijn synopsis de tekst af van de Statenvertaling van 1637, waarbij hij de passages steeds in blokken heeft gegroepeerd. Onbegrijpelijk echter is het feit dat hij ervan heeft afgezien om - hetgeen sedert de vierde editie van Hucks synopsis een ongeschreven wet is - de tekst van elk evangelie in zijn oorspronkelijke volgorde weer te gevenGa naar voetnoot4. Ook dit boek draagt dus ten onrechte de term ‘synopsis’ in zijn titel. Er was dus alle aanleiding toe om in ons taalgebied weer eens een kritische, wetenschappelijk gefundeerde synopsis op de markt te brengen. | |
Nieuwe impulsenWanneer wij de nieuw verschenen synopsis eens van meer nabij onder de loep nemen, dan worden we via een inleiding van liefst 25 pagina's binnengevoerd in alle geheimen en technische details die voor het hanteren van een dergelijk werk nodig zijn. Zo verklaren de samenstellers, die de lange en rijke exegetische traditie van Brugge en Roermond voortzettenGa naar voetnoot5, om te beginnen waarom zij een eigen vertaling van de drie eerste evangeliën hebben vervaardigd en onder welke stringente uitgangspunten dit is geschied. Als basis- | |
[pagina 849]
| |
tekst diende hen de meest recente kritische Griekse uitgave van Nestle- Aland uit 1979Ga naar voetnoot6. Er is gestreefd naar een concordante weergave: eenzelfde Grieks woord of Griekse uitdrukking wordt voor zover mogelijk consequent met eenzelfde Nederlands woord of Nederlandse uitdrukking vertaald. Daarbij is een heel geraffineerd systeem uitgedacht om allerlei zaken aan te geven die in het Grieks wél, maar in een Nederlandse weergave ervan niet meer zichtbaar zijn. Het moge duidelijk zijn dat de vertaling in deze synopsis dus geen leestekst is voor liturgisch of ander gebruik, maar wel een werktekst voor de bestudering van de synoptische evangeliën. De nieuwe Vlaamse synopsis bevat ook een soort van wereldprimeur. Ze wijkt namelijk wat de plaats van de Bergrede betreft af van de twee meest gevolgde modellen, namelijk die in de synopsis van Huck en in die van K. AlandGa naar voetnoot7. Bij deze geleerden vindt men de tekst van Mt. 4: 23 parallel gezet aan die van Mc. 1: 39 en Lc. 4: 44. De samenstellers van deze synopsis volgen daarentegen de inzichten van prof. F. Neirynck, dat de parallellie gelegd dient te worden tussen Mt. 4: 23-5: 2 met Mc. 1: 21 en Lc. 4: 31. De materie is echter veel te gecompliceerd om ze hier snel te kunnen toelichten; het heeft de samenstellers zelf bijna drie volle pagina's van de inleiding gekost om het de gebruiker duidelijk te maken, daarbij nog geholpen door de nodige tabellen! Nadat de gebruiker op bijzonder heldere wijze op de hoogte is gesteld van alle informatie die nodig is om de synopsis met vrucht te kunnen hanteren, is de rest van de inleiding - en dat is verreweg het grootste deel - gewijd aan het zgn. synoptisch probleem. Hoe kan het dat de eerste drie evangeliën enerzijds zo'n nauwe onderlinge verwantschap vertonen, maar aan de andere kant grote verschillen aan de dag leggen? Met andere woorden: in welke relatie staan Mattheüs, Marcus en Lucas tot elkaar, zodat we hun overeenkomsten en verschillen kunnen uitleggen? De samenstellers van de synopsis geven een tamelijk uitputtend overzicht van alle belangrijke theorieën die vanaf het einde van de 18e eeuw zijn gelanceerd over dit vraagstuk. Dit alles geschiedt op een zeer overzichtelijke wijze, wederom gelardeerd met vele tabellen en diagrammen. Daarbij stellen deze twee auteurs zeker niet onder stoelen of banken dat zij zonder meer de prioriteit van Marcus verdedigen en de zgn. Quelle-hypothese aanhangenGa naar voetnoot8. Bij deze uitvoerige excursie naar het land van het synoptisch probleem dient echter de vraag te worden gesteld - en de samenstellers hebben die ook enigermate voorvoeld! - of al deze informatie eigenlijk wel in een synopsis thuishoort. Het zou namelijk wel eens de zo vurig beoogde neutraliteit bij het presenteren van het materiaal (men denke aan de kritiek op Keulers' synopsis!) onder hevige druk kunnen zetten. Daarbij staat het natuurlijk buiten kijf dat het heel handig is om alle gegevens over de synoptische kwestie nu eens overzichtelijk bijeengezet te vinden. Het gaat echter om de achterliggende opvatting over ‘waardevrije’ wetenschap. | |
[pagina 850]
| |
Neem en leesWanneer we na die uitvoerige inleiding thans de synopsis zelf met een kritische blik gaan bekijken, dan is de eerste indruk bijzonder positief. Met veel vakmanschap, zowel van de samenstellers als van de zetters en drukkers, is een waardevol instrument gecreëerd voor de bestudering van de drie eerste evangeliën. De geboden vertaling staat erg dicht bij het Griekse origineel, maar is zeker niet archaïsch of zelfs maar stijf te noemen. Veel waardering heb ik ook voor de opschriften boven de perikopen. Ze zijn mijns inziens veel beter van toon en inhoud - want neutraler gehouden - dan bij voorbeeld de koppen in de Willibrordvertaling. Een eenvoudig voorbeeld kan dit verduidelijken. De KBS-vertaling geeft boven Mt. 19: 16, Mc. 10: 17 en Lc. 18: 18 drie maal hetzelfde kopje: ‘De rijke jongeman’. In de nieuwe synopsis luidt het opschrift: ‘De rijke (jonge) man’, een verschil dat op het eerste gezicht nauwelijks het vermelden waard is. En toch is het van gewicht. De gebruiker van de synopsis is namelijk door deze kleine ingreep op zijn hoede en gewaarschuwd. En wanneer men dan de drie evangelieteksten met elkaar vergelijkt, blijkt dat alleen Mattheüs uitdrukkelijk spreekt van een jongeman. Bij de twee andere evangelisten speelt het ‘jonge’ geen enkele rol. Zo zouden nog vele voorbeelden kunnen worden aangehaald, waar de vertalers van de synopsis de tekst(en) beter en nauwkeuriger hebben gelezen dan sommige bijbelvertalers voor hen. Slechts af en toe vind ik een opschrift minder geslaagd; dat is ondermeer het geval bij Mt. 18: 1-35 dat is getooid met de titel: ‘ecclesiastische rede’ (p. 167). Meer problemen heb ik met de zgn. kopregel, die bovenaan elke pagina in vette druk aangeeft welke de hoofdtekst(en) zijn. Ik vraag mij namelijk af waarom die aanduidingen naar het midden van de betreffende bladzijden zijn gecentreerd en niet staan afgedrukt boven de kolom waarin de bijbehorende tekst is opgenomen (o.a. p. 22, 113, 153). Het geeft aan de pagina als geheel een mijns inziens onnodig, rommelig beeld. Bijzonder geslaagd daarentegen vind ik de aanduiding van oudtestamentische citaten en min of meer letterlijke zinspelingen op het Oude Testament in de vertaling zelf. Men vindt ze namelijk vet gedrukt met aan het einde de vermelding van de vindplaats. Af en toe heeft men, naar het mij voorkomt, een bepaalde passage niet als citaat herkend. Dat is o.a. het geval in Mc. 5: 29, dat volgens mij een citaat bevat uit de Septuaginta van Leviticus 12: 7. Aangezien de Griekse editie van Nestle-Aland de woorden ook niet als citaat aanmerkt en de samenstellers van de synopsis zich op die editie beroepen, is zo'n omissie overigens wel verklaarbaar. Hoe dan ook, ik ben wel van mening dat het verschijnen van deze Vlaamse synopsis kan worden aangemerkt als een mijlpaal. Panc Beentjes |
|