Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 819]
| |
Montaillou door de bril van Illich
| |
[pagina 820]
| |
Illich gaat daarbij uit van twee elkaar uitsluitende vormen van ‘zijn’. Gender (genus, geslacht) verwijst naar een onderscheid in het zijn tussen de beide geslachten dat in alle niet-industriële (vernaculaire) culturen voorkomt. Het onderscheidt ruimten, tijden, werktuigen, opgaven, vormen van spreken en waarnemen die slechts één van beide geslachten eigen zijn en toebehoren. Het is een asymmetrische complementariteit tussen beide geslachten die hun wederzijdse verscheidenheid niet alleen accepteert maar soms ook hardhandig afdwingt, opdat mannen en vrouwen niet in elkaars domeinen binnendringen en er niet toe overgaan hetzelfde te zeggen, te wensen en te voelen. Daartegenover staat sekse. ‘Sekse duidt op het resultaat van een polarisatie binnen de gemeenschappelijke kenmerken die men sinds het einde van de 18e eeuw aan alle menselijke wezens toekent. (...) Zij is het resultaat van een diagnose (in het Grieks ‘discriminatie’) die de seksuele verschillen beschouwt als afwijkingen van een abstracte geslachtsloze norm van het ‘algemeen menselijke’ (M/V, 12). Sexus is derhalve een dualiteit die op gelijkheid afstevent: zij gelooft dat beide geslachten tot geslachtsloze wezens, d.w.z. tot een abstract ideaal van ‘de mens’, gereduceerd kunnen worden. Sexus verwijst naar de ‘conditio humana’ die onze industriële cultuur van haar dragers eist: mannen en vrouwen dienen geschapen te zijn voor gelijke arbeid, zij behoren hetzelfde waar te nemen en moeten van nature - zij het met enige kosmetische nuancen - hetzelfde nodig hebben. Om deze nieuwe mens te scheppen brengt de industriële cultuur voortdurend unisexpostulaten voort, waarin de geslachteloosheid als hoogste goed wordt gepredikt en juist met dit laatste is de vooronderstelling van schaarste, waarop iedere nationale economie gebouwd is, onafscheidelijk verbonden. Want er kan geen concurrentie tussen mannen en vrouwen om ‘arbeid’, ’behoeften’ of elke willekeurig andere ‘ruimte’ plaatsvinden, zolang de twee geslachtelijke domeinen nog niet gedefinieerd zijn als iets wat allen, zowel mannen als vrouwen, in principe eigen is en toebehoort. Voor Illich is middels een abstracte premisse van gelijkheid de industriële vooruitgang aangezwengeld en zijn mannen en vrouwen uit een uitgebalanceerde bestaanswijze gerukt, waarin niet gelijkheid maar verscheidenheid de verhouding tussen de geslachten bepaalde. Terwijl tegelijkertijd door het verbod elkaars ruimten te doordringen de wederzijdse onderdrukking binnen bepaalde grenzen gehouden kon worden. Laat ik mijn visie op het boek in beeld weergeven, een beeld dat ik op basis van een gesprek met een medewerkster van Illich, Susan Hunt, ontwikkelde. | |
[pagina 821]
| |
ideaal gender
werkelijk gender
sexus
De tekening links is het symbool van de evenwichtige en complementaire verhouding tussen de geslachten onder de bescherming van gender. Het is te vergelijken met het yin-yang-symbool, waarin de macht van de linkeren die van de rechterhand elkaar aanvullen en in evenwicht houden. Het middelste teken vertoont het werkelijke beeld van een gendergemeenschap, zoals we deze ook aantreffen in Le Roy Ladurie's MontaillouGa naar voetnoot3. De driehoekjes vormen de mannelijke domeinen, de cirkeltjes verwijzen naar die terreinen die alleen aan de vrouwen voorbehouden waren. Ondanks de complementariteit hoeft er van evenwicht niet altijd sprake te zijn. In een nogal patriarchaal domussysteem als dat van MontaillouGa naar voetnoot4 zijn er meer mannelijke dan vrouwelijke domeinen, maar de vrouw blijft zichtbaar. Daar waar de grenzen geslecht en de geslachten slechts economische neutra zijn, dringen mannen en vrouwen onbarmhartig elkaars ruimten binnen. De ‘wrede’ wapenstilstand tussen de geslachten is definitief geschonden en een oorlog van alien tegen allen is tot het hoogste doel verheven. Kennelijk is de zichzelf begrenzende subsistentie-economie waar Marshall Sahlins en Karl Polanyi over sprekenGa naar voetnoot5, verbonden met de duistere geboden en regels die de scheidslijn tussen de geslachten staande hielden, terwijl de huidige economie van de schaarste verbonden is met de schaamteloze grenzeloosheid die vrouwen hun domeinen ontneemt, mannen verminkt en haar voorlopige hoogtepunt vindt in de overschrijding van de drempel van de vulva door een ‘mannelijke’ medische wetenschapGa naar voetnoot6. Volgens Illich is het waarnemen van historici en cultured antropologen | |
[pagina 822]
| |
gestructureerd door sexus. Zij zien de vrouw in de geschiedenis niet, zoals zij haar ook niet zien in hun eigen industriële cultuur, maar daardoor zien zij ook niet de man die, als een complement aire tegenhanger van de vrouw, samen met haar vorm geeft aan hun beider leefwereld. Ook zien zij niet de opkomst van sexus, hoe deze de geboden en regels van gender verzwakt en de subsistentie vernietigt. Samenlevingen onder de hoede van gender worden niet gadegeslagen vanuit het dubbele perspectief der geslachten, maar vanuit het centrale gezichtspunt van sexus. Uitgaande van mannelijke vormen van macht, libido en kennis worden allerlei andere fenomenen daaraan afgemeten, als war en het inferieure afwijkingen van een absolute norm, waardoor de werkelijkheid grof geweld wordt aangedaan. Hoe men ook denken mag over de maatschappij-kritische inzichten van Illich, hij opent met name voor historici de weg naar een nieuwe hermeneutiek van allerlei teksten uit het verleden. Met behulp van de bril van Illich lijkt het mogelijk het hele arsenaal aan historische teksten anders te interpreteren dan we gewend zijn. Aan de hand van Le Roy Ladurie's Montaillou, en het inquisitieregister waarop deze geschiedenis van ‘een ketters dorp in de Pyreneeën’ steunt, wil ik de mogelijkheden van Illichs these enigszins inzichtelijk maken. | |
MontaillouWie het inquisitieregister van Jacques FournierGa naar voetnoot7 leest en luistert naar de woorden van de daarin opgevoerde mensen, gespitst op het blootleggen van gender en sexus, heeft een ervaring die Le Roy Ladurie niet op kan roepen. Voor onze ogen ontspint zich een strijd tussen twee werelden: de wereld van de geletterde inquisiteur en de wereld van mannen en vrouwen die, ingebed in een orale cultuur, zich in alle mogelijke bochten wringen om zich aan de dodelijke wurggreep waar zij in geraakt zijn te ontworstelen. Men is de stille getuige van een drama waarin een wereld onder de bescherming van gender in een voor haar noodlottige botsing komt met een wereld waarin sexus zich vaag maar ontegenzeggelijk begint af te tekenen. Over deze registers van Jacques Fournier, de ambiteuze bisschop van Pamiers, later paus Benedictus XII, schrijft Illich bijna lyrisch: ‘Ik ken geen ander document dat zulk een veelomvattend verslag uit de eerste hand bevat van de gevoelens van een gemeenschap van vrije boeren wat | |
[pagina 823]
| |
betreft de huizen en het land dat zij samen bezaten, en het gedrag dat zij van elkaar verwachtten of tolereerden. Ieder slachtoffer van dit inquisitieonderzoek komt tot leven als per soon, niet alleen wanneer zij zich gedragen zoals de bisschop van hen verwacht, maar vooral wanneer zij de fatsoensnormen van het geslacht volgen, die de inquisiteur juist wenst te onderdrukken’ (M/V, 66). Het belang van deze registers is immens, omdat ze ons vertellen over de botsing tussen de kerk en gender, maar evenals Illich ben ik gedwongen te zeggen: ‘Op deze bladzijden kan ik alleen maar een korte schets geven van de ingewikkelde relatie tussen de kerk en de verandering van het geslacht in sekse’ (M/V, 86). Illich blijft even staan bij het verhoor van de subdiaken Arnaud, om te illustreren hoe de opvattingen over homoseksualiteit veranderen. Ik neem hier als uitgangspunt het verhoor dat Grazide Lizier werd afgenomen. Ten eerste omdat het mij zo bijzonder trof en ten tweede omdat ik ermee kan laten zien wat Le Roy Ladurie veel onduidelijker ziet. Deze weduwe uit Montaillou wordt door de inquisiteur verhoord omdat zij ervan verdacht wordt in haar jeugd incestueuze handelingen gepleegd te hebben met haar oom Pierre Clergue, de pastoor van het dorp. Clergue heeft haar, als meisje van veertien jaar, in het stro ontmaagd, en dit met de volledige instemming van haar moeder Fabrisse. Grazide moet hiervan op de hoogte geweest zijn, zoals uit een later getuigenis van haar moeder nog blijken zal, maar zij houdt zich op de vlakte. Daarom vraagt de inquisiteur sluw door: ‘Als u geweten had dat uw moeder een nicht van deze priester was, had u dan geduld door deze priester bekend te worden?’ Waarop zij antwoordt: ‘In die tijd vond ik het fijn om vleselijke gemeenschap met de pastoor te hebben en het genoegen was wederzijds. Ik had dus niet het idee dat ik een zonde beging’ (Montaillou, 192). Hier zijn we getuige van een dramatische breuk tussen het denken van de inquisiteur Fournier en deze vrouw uit Montaillou. Fournier is drager van het geweten der opkomende katholieke kerk, dat met een uitgewerkt zondebegrip de aanval op gender opent. Grazide maakt nog duidelijk deel uit van een wereld waarin zondebesef en geweten nog nauwelijks een rol spelen. De moraal in Montaillou en omgeving is kennelijk op iets anders gebaseerd, op datgene wat in sociaal opzicht schandelijk of aanvaardbaar is. Bélibaste, een ketters voorman in deze gebieden, geeft uitdrukking aan de voorstellingen van de boerenbevolking omtrent incest met de woorden: ‘Veel gelovigen menen dat het geen schande is om vleselijke gemeenschap te hebben met vrouwen waarmee men door bloedverwantschap of aanverwantschap verbonden is’ (Montaillou, 233). Dat hij zich hiervan distantieert (‘Ik voor mij vind dit soort incest slecht en schadelijk’) is minder | |
[pagina 824]
| |
belangrijk dan dat hij hiermee aangeeft hoe velen hierover dachten. Tevens laat het iets zien van het probleem waar een groot gedeelte van de boerenbevolking mee opgezadeld werd, toen de kerk op basis van een net opgekomen begrip van ‘natuurlijkheid’ ordenend begon op te treden in wat seksueel tussen de geslachten wel en niet geoorloofd was en van het conflict dat hieruit voortvloeide met de vernaculaire opvattingen daaromtrent. Maar terwijl Le Roy Ladurie blijft uitweiden over de opvattingen die deze boerenbevolking in de Languedoc er over incest op nahoudt, ontgaat het hem dat deze mensen het begrip incest zoals de kerk dit definieerde geheel vreemd is. Als zij er al over praten, neemt het steeds de vorm aan van datgene wat de kerk eronder meent te moeten verstaan, en gaat het dus altijd over de vraag in hoeverre het zondig was. Ladurie ziet het conflict niet dat ontstaat tussen datgene wat de kerk onder incest verstaat en datgene wat in Montaillou tussen verwanten - in begrensde mate - wel geoorloofd en op basis van fatsoen zelfs gewenst was. Hoe innerlijk én uiterlijk verscheurd treden deze mannen en vrouwen ons tegemoet, die gewaarworden dat zij zondigen als zij de vrouw van hun overleden broer tot bijslaap nemen. | |
Geweten en fatsoenHet kruisverhoor van Grazide is in feite de meest duidelijke belichaming van de breuk tussen ‘geweten’ en ‘fatsoen’ die Illich zich ooit zou kunnen dromen. Natuurlijk heeft de vrouw in haar ogen niet gezondigd, zelfs niet wanneer de geschokte bisschop haar vraagt: ‘Als een dergelijke vereniging door uw echtgenoot verboden zou zijn, zou u dan geloofd hebben te zondigen als u vervolgens toch gemeenschap gehad zou hebben met deze priester?’ - ‘Ook als mijn man het verboden zou hebben, wat hij niet gedaan heeft, zou ik niet geloofd hebben te zondigen met de priester tegen het verbod in, omdat het de priester en mij behaagde’Ga naar voetnoot8. Het feit dat Le Roy Ladurie dit antwoord niet opneemt, is voor mij eens temeer een bevestiging van mijn these, dat ik anders kijk naar deze tekst dan hij. Het citaat is des te belangrijker, omdat het iets laat zien van de relatieve macht van een vrouw in een wereld onder de hoede van gender en de kracht van het ‘fatsoensgebod’ der wederzijdse behaging in de lichamelijke liefde. Voor Grazide en kennelijk meer lieden in deze regionen is het ronduit | |
[pagina 825]
| |
onbegrijpelijk waarom de lichamelijke liefde, wanneer zij beide geslachten welgevallig is, zonde zou zijn. Zonde is voor hen datgene wat tegen de door gender bepaalde fatsoensnormen, tegen de ‘honnêteté’, indruist. Alleen zo wordt het begrijpelijk waarom de meeste mannen en vrouwen die verhoord worden, zo verward of juist - om het met een aan de socio-linguïstiek ontleende term te zeggen - zo hypercorrect reageren, wanneer de naarstig naar ketterse afwijkingen speurende Fournier hen onophoudelijk vragen stelt omtrent de zondigheid van hun daden. Omdat zij dit begrip slechts met de grootst mogelijke moeite ‘katholiek’ kunnen invullen. Van wat er op seksueel gebied in hun gemeenschap omgaat, getolereerd wordt of ‘fatsoenlijk’ is, weten zij blijkbaar alles, maar voortdurend stranden zij op het beter weten van de inquisiteur. Le Roy Ladurie ziet in het gedrag van Grazide en de inschikkelijkheid van haar man Pierre Lizier een uitzondering op de regel: zij waren niet opgewassen tegen de macht van de geile snoodaard Pierre ClergueGa naar voetnoot9. Ik daarentegen zie in Grazide veel meer de vrouw die de regels van haar vernaculaire gender trouw is en haar relatieve autonomic zichtbaar maakt. Het grenzeloze speuren naar afwijkend gedrag dat wij in deze registers waarnemen, heeft te maken met de door Illich gesignaleerde verschuiving in de betekenis die de kerk aan ketterij begon te hechten. Tot in de hoge middeleeuwen was heresie de publieke ontkenning van een doctrine die door de katholieke kerk geformuleerd was. ‘Aan het eind van de 12e eeuw wordt de ketterij steeds meer opgevat als heteropraxis, als een afwijking in gedrag (...). Wie voortaan vasthoudt aan vernaculair gedrag - dat op gespannen voet met de (door de kerk voorgeschreven) gedragsregels staat - raakt in de buurt van de ketterij verzeik’ (M/V, noot 110, p. 186). En terwijl in de protokollen van Fournier de scheiding tussen deviant gedrag en heterodoxie schijnbaar nog overeind wordt gehouden, raakt het gewone volk doordrongen van het besef van het tegendeel, getuige de woorden van de adolescent Guillaume Ros, die zich na de ‘geneugten’ met de notoire sodomiet en pederast Arnaud de Verniolles van de verstrekkendheid hunner zonde bewust wordt: ‘Toen zei ik dat wij een grote zonde begaan hadden, een heresie!’Ga naar voetnoot10. De oorbiecht, die vanaf de 12e eeuw de openbare boetedoeningen gaat vervangen, was de meest succesvolle stap in de richting van gewetensvor- | |
[pagina 826]
| |
ming en gedragsregulering die de kerk ooit heeft genomen. Daarmee heeft zij de scheidslijn tussen de geslachten en de daaraan gekoppelde vernaculaire geboden en regels verzwakt, om niet te zeggen vernietigd. ‘Deze nieuwe wet was geproclameerd met een ongebruikelijke formule die een nieuwe visie aankondigde, een homogeniserende visie op de sekse: Omnes utriusque sexus fideles’ (M/V, 89): de wet gold voor alle gelovigen van beide seksen op dezelfde manier. Terwijl bij voorbeeld echtbreuk in een gender-samenleving voor de vrouw een ander soort vergrijp was dan voor de man, begaan met verschillende lichamen, maakte de unisex-wetgeving er iets seksistisch van. Niet alleen bepaalde de wet ‘dat bij overspel man en vrouw als zondaars gelijk waren, maar ook dat zelfs in de zonde de natuurlijke plaats van de man boven was’ (M/K, 91). Hoe snel een dergelijke gewetensvorming het gedrag en de opvattingen gaat wijzigen, blijkt bij voorbeeld uit de woorden van Grazide die ik boven al heb aangehaald en wat zij daarop laat volgen: ‘In die tijd vond ik het fijn om vleselijke gemeenschap met de pastoor te hebben, en het genoegen was wederzijds. Nu vind ik het niet meer fijn met hem. En daarom geloof ik dat ik wél een zonde zou begaan als ik nù vleselijke gemeenschap met hem zou hebben’ (Montaillou, 192). In dit licht krijgen ook de fulminaties van Pierre Clergue tegen de oorbiecht de diepgang die zij verdienen. Hij is zich bewust van het gevaar dat ervan uitgaat voor de vernaculaire gewoonten en uiteindelijk de domus. ‘De enige biecht die geldigheid heeft, is de biecht die men ten overstaan van God aflegt’ (Montaillou, 87). Voor Le Roy Ladurie bewijzen deze woorden dat Clergue in zijn hart altijd een ketter is gebleven, maar er is meer: ze getuigen van een verzet tegen de oorbiecht, omdat deze een angel drijft in het vlees van het domussysteem. De botsing van de plaatselijke opvattingen omtrent wat mannen en vrouwen te doen en te laten hebben met de ‘katholieke’, bovenregionale norm is inderdaad niet zachtzinnig geweest en verklaart de agressieve houding van deze mannen en vrouwen ten opzichte van de in hun leefwereld binnendringende kerk beter dan hun affiniteit met het katharendom dat doet. Le Roy Ladurie legt het accent op dit laatste, maar voor de meesten van deze mensen was hun katharisme meer een flirt met de duivel dan een kritiekloze overgave. Het nieuwe zondebegrip dat door de kerk geïntroduceerd wordt, veegt alle geslachtelijk onderscheid uit. Het definieert de gedragingen van mannen en vrouwen, die in een gender-samenleving complementair, maar onderscheiden zijn, als identieke afwijkingen van de ‘katholieke’, overal en altijd geldende norm van de ideale (abstracte) mens. Hier is dan ook het | |
[pagina 827]
| |
begin te plaatsen van de vernietiging van gender en van de opkomst van de seksistische gelijkheidswaan. | |
De bijziendheid van Le Roy LadurieDit alles blijft in het Montaillou van Le Roy Ladurie onzichtbaar. Heel af en toe betrapt men hem zelfs op iets wat Illich seksistisch zou noemen. Waar hij het onderscheid tussen de mannelijke en vrouwelijke domeinen beschrijft, gebruikt hij bij voorbeeld de tegenstelling publiek-informeel. Dat is, dunkt me, een door sexus gestructureerde visie, waarbij de vrouw in feite onzichtbaar gemaakt wordt. Deze ook in de culturele antropologie gebruikte onderscheiding ontstaat in werkelijkheid pas veel later en wel wanneer de scheidslijn tussen de geslachten opgeheven wordt en de subsistentie-economie verdwijnt. Dan ontstaat de geslachtsloze arbeid, de gelijke, ‘neutrale’ arbeid voor mannen en vrouwen, met de tweedeling loonarbeid (publieke sfeer) en schaduwarbeid (informele sfeer). Een maatschappij onder de heerschappij van sexus is één grote arena waar mannen en vrouwen elkaar genadeloos kunnen beconcurreren (en vrouwen altijd verliezen). De informele sfeer is een oplaplokaal in de schaduwen der catacomben, onttrokken aan de ogen van het publiek. Ze heeft geen eigen status en macht, ze is er slechts om diegenen op te lappen die in het publieke terrein overwinningen moeten behalen. Een samenleving onder de hoede van gender heeft geen oplaplokalen; de domeinen van de vrouwen zijn net zo min privé als die van de mannen publiek. Beide domeinen bezitten status en oefenen macht uit op hun eigen specifieke wijze. In het geval van Montaillou is het doel van beide geslachten en domeinen de instandhouding van de domus. Kennelijk is dit denken vanuit de oppositie informeel-publiek het seksistische glazenpaar in de bril van Le Roy Ladurie of leidt het op zijn minst tot een zekere bijziendheid. Het domein van de mannen is voor hem de norm, waaraan de vrouwelijke terreinen gespiegeld worden. En zo komt hij tot stellingen die in geen enkel opzicht door de inquisitieregisters bevestigd worden. Het feit dat vrouwen gespecialiseerd waren in werkzaamheden als tuinieren, broodbakken, waterdragen en moederschap wil nog niet zeggen dat deze functies als minderwaardig golden. In ieder geval kon ik in de verhoren van Jacques Fournier geen aanknopingspunten voor een dergelijke stelling vinden. En mocht dit toch zo geweest zijn, dan is dit fenomeen veel bevredigender te verklaren vanuit het genderperspectief, d.w.z. vanuit het van beide zijden hardnekkig in stand houden van de geslachte- | |
[pagina 828]
| |
lijke domeinverdeling dan vanuit een door sexus gestructureerde opvatting omtrent de minderwaardigheid van de vrouwGa naar voetnoot11. Illichs bril stelt de historicus in staat een tekst als die van Fournier anders te bekijken. Hij constateert een breuk tussen een gendercultuur en een cultuur waarin sexus zich aandient. Hij gaat de vele gebeurtenissen die in dit dossier aan hem voorbijtrekken, interpreteren als schermutselingen die aan de grote strijd tegen gender en subsistentie voorafgaan. Grazide is meer dan een exponent van de heilige onschuld en Pierre zeker geen Nietzschiaans immoralist avant la lettre; veel meer zijn Pierre's verzet tegen de oorbiecht en het katholieke huwelijk en Grazide's hopeloze verwarring als het om zonde gaat, de belichaming van het drama waaraan de domus uiteindelijk ten gronde zal gaan. Het onbeschaamde spieden van de bisschop van Pamiers in de harten en huizen van de mensen heeft dit dorp in de Pyreneeën onsterfelijk gemaakt en dank zij de arbeid van Le Roy Ladurie ligt zijn naam op de lippen van eenieder aan wie de renaissance van de medieaevistiek niet onopgemerkt voorbij is gegaan. Toch ben ik er diep van overtuigd dat met behulp van de bril van Illich het reilen en zeilen van het gewone volk in het duistere verleden in een nieuw licht kan komen te staan, ook dat van de mannen en vrouwen in Montaillou. Het wachten is op de historici om deze overtuiging te bevestigen of te ontkrachten. |
|