Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 732]
| |
Medea 85 in de put van Spillebeen
| |
Jeanne als MedeaHoewel het gegeven van de kindermoord pas in Euripides' Medea voor het | |
[pagina 733]
| |
eerst voorkomt, staat het tegenwoordig toch centraal in de sage, en het is ook het duidelijkst herkenbaar in De Varkensput. Jeanne haat haar man Richard, en als ze hem ziet lijden om de dood van hun dochtertje, ‘triomfeert ze, voelt ze zich een soort wraakgodin en is ze bitter-blij dat Cathy gestorven is’ (156). Later laat haar ziekelijke geest haar zelfs ‘geloven dat ze haar heeft gedood om hem klein te krijgen’ (162). Ook met de twee reeds oudere kinderen, Philippe en Hugues, weet ze Richard te treffen. ‘De zoon die het meest op de vader lijkt zal hem onsterfelijk belachelijk maken’ (178). Ze krijgt het immers gedaan dat die zoon priester wordt en dat is wel het laatste wat Richard, ondertussen socialistisch senator geworden, wenst. Van Hugues maakt ze, tegen de wil van zijn vader, een zakenman. Beide zonen hebben op haar aandringen verkeerd gekozen, worden ongelukkig en sterven een gewelddadige dood. Jason verstoot in Corinthe Medea om er te kunnen trouwen met prinses Glauce en er op die manier aan de macht te komen. Ook Jeanne verspreidt het nieuws dat Richard, wanneer hij tijdens de oorlog moet vluchten en zijn vrouw met twee kinderen achterlaat ‘bij een ander lief in enig ander land is’. Later heeft Richard een verhouding met Cynthia; aangezien Cynthius metonymisch gebruikt wordt voor (Phoebus, de Schitterende) Apollo, kan de naam Cynthia verwijzen naar Glauce, de ‘schitterende’. Jeanne suggereert een verband tussen Richards minnares en haar vroeg gestorven dochtertje: ‘die affaire met Cynthia was al begonnen in het eerste jaar van de oorlog, toen ik hoogzwanger rondliep (...); ze duurde voort na de geboorte van Cathy’ (149). Zoals Jason offert ook Richard alles op aan de macht. Jeanne ziet in hem een ‘pooier; alleen streefde hij geen geld na maar macht, carrière’ (137). Hoewel in Richards geval eigenlijk geen functioned verband bestaat tussen zijn machtsstreven en zijn nieuwe liefde, blijkt Jeanne ze toch met elkaar te associëren: ‘Ik zag hoe Richard zich kronkelde voor de hoer van de macht; ik zag ook dat die macht zich had geïncarneerd in de blonde vamp Cynthia en aan haar voeten kronkelde hij zich eveneens. Ik zei tegen mezelf dat ik hem minachtte; maar het was sterker: ik begon hem te haten’ (153). Jeanne weet dat ‘Richard alles berekende, koel en genadeloos’, maar ze beseft eveneens dat zijzelf ‘méér berekenend is geweest dan hij’ (74). Het is begrijpelijk dat ze tijdens de oorlog, wanneer haar man in het verzet en ondergedoken is, op goede voet tracht te staan met de Duitsers die in haar kasteel hun intrek hebben genomen. Maar veel vroeger gedraagt ze zich reeds als een Jason, wanneer ze als gezelschapsdame van de rijke madame Morbecq trouwt met Richard om zijn stand en als reactie tegen haar boerenafkomst. Om haar literaire aspiraties te verwezenlijken knoopt ze na | |
[pagina 734]
| |
haar huwelijk een relatie aan met de Franse schrijver Céline, maar als ze de bezittingen erft van madame Morbecq breekt ze met hem! Zoals de Aziatische Medea een barbaarse is in de Griekse wereld, wordt Jeanne een vreemde in haar geboortestreek, maar ze voelt zich evenmin thuis in haar nieuw milieu. De andere personages voelen zich eveneens ontheemden: madame Morbecq heeft zich nooit thuisgevoeld op het platteland, Richard verzet zich tegen zijn rijke afkomst, Philippe wordt ontwikkelingshelper, Hugues werkt tijdelijk in een Limburgse mijn en zoekt later weer zijn vrienden op, Jeanne krijgt de hulp van haar nichtje Monique dat zich te goed voelt om te werken op de boerderij van haar ouders. De personages van Spillebeens andere romans zijn eveneens zoekers en gespleten persoonlijkheden, een beetje verwant met Medea. De Varkensput bevat nog enkele andere elementen die naar de Medeasage kunnen verwijzen. De reeds oudere Jeanne zwerft dikwijls rond in haar groot kasteel, zoals Medea in Jasons Argo over verre zeeën trok en uit verschillende steden verbannen werd. En zoals de oude Jason de dood vond toen de boeg van de Argo op hem neerstortte, wordt ook bij Richards dood in een bordeel herinnerd aan zijn vroegere macht: ‘zoals hij daar lag, leek hij een gevallen veldheer - hij was tenslotte officier geweest, ha - schuin op zijn zijde weggezakt op een schild’ (213). Verder hebben we het nog over mogelijke verwijzingen naar Circe en Sisyphus die beiden ook in Medea's leven voorkomen. | |
Medea in de putIn haar kinderjaren is Jeanne er getuige van hoe haar broer Oscar om het leven komt in een waterput waaruit hij een varken tracht te redden. Dit traumatische gebeuren blijft haar achtervolgen: ook zij tracht tevergeefs te ontkomen aan de put, het symbool van haar lage afkomst, van haar beperktheid en vervreemding. Ze droomt van die put, voelt zich erin wegglijden tijdens haar zenuwinzinking en springt tenslotte in de putvormige cilinder van een wenteltrap: ‘haar hele leven was een poging geweest om helemaal uit die put vandaan te komen en toen ze er eindelijk in berustte dat het nooit zou lukken, was ze er zonder meer in gestapt’ (250, slot van het boek). In een inleidend hoofdstuk ziet de verteller Tantasis, die bevriend was met Jeanne, de put als symbool van de zinloosheid van het leven: ‘Ze citeerde ooit wat Shakespeare schreef over het leven zelf: ‘Life is a tale told by an idiot, full of sound and fury, signifying nothing’ (...) Misschien vond ze toen, net als ik nu, al heeft ze daar nooit over gerept, dat haar leven | |
[pagina 735]
| |
exemplarisch was geweest. Medea en Jason. Al schrijf ik nu deze scherven eigenlijk aan elkaar als een soort hommage aan madame Jeanne, als een poging - wellicht de hare - om haar (het) verzet weer te geven tegen het betekenisloze, tegen de afgrond van het Niets, waar wij tenslotte allemaal - willens nillens - in moeten vallen’ (13)Ga naar voetnoot3. Tantasis gebruikt dus de Medeasage ter verruiming van zijn eigen existentiële problematiek. Over deze Tantasis, die reeds in zijn vroeger werk voorkwam, zegt Spillebeen: ‘Tantasis is een samentrekking van twee mythische figuren: Tantalus die gekweld wordt omdat hij inzicht wil verwerven en Sisyphus die tot ondraaglijke en zinloze last gedoemd is, opstandelingen tegen de goden. Tantasis is zoveel als een alter-ego van mezelf’. De auteur noemt zichzelf trouwens ‘een vitalist die met de dood zit opgescheept’. De put is voor Jeanne de hel. Toen Oscar het varken uit de put wilde gaan redden, leek hij haar een god die in de onderwereld afdaalde. En verder zegt ze: ‘Later droomde ik alsmaar van die put, die trechter. Voor mij was hij de hel. Ik heb nooit geloofd dat de hel elders dan in het leven zelf, in onze voorstellingen en dromen die teruggaan op de werkelijkheid, te vinden is. En in onszelf ook, natuurlijk. Die trechter werd dan reusachtig groot (...). En tenslotte wàs ik beneden en daar zat dan ons varken, het zat rechtop, het had drie koppen’ (37-38). Dit driekoppige varken herinnert aan de driekoppige hond Cerberus in de Griekse Hades. Het gevoel van onmacht om uit de put te komen en de zinloze kring te doorbreken wordt versterkt door de expliciete vermelding dat soortgelijke situaties zich herhalen: zoals madame Morbecq na haar dood aan Jeanne schijnt te verbieden iets over haar te schrijven, wordt ook Tantasis over de dood heen gehinderd door Jeanne; madame Morbecq voelde zich niet thuis op het platteland en haalde er Jeanne weg, die later hetzelfde doet met haar nichtje; zoals zijn vader is Hugues een rokkenjager en zoekt hij zijn vrienden onder de arbeiders; Richard heeft een duiventoren zoals monsieur Morbecq die had... In Spillebeens Aeneas had het herhalingsmotief dezelfde functie, maar terwijl daar de liefde de kringloop kon doorbrekenGa naar voetnoot4, gelooft Jeanne niet meer in die mogelijkheid: ‘Ik ben lang niet meer zo | |
[pagina 736]
| |
naiïef te geloven dat een mens te helpen zou zijn; zelfs met je liefde is hij niet te helpen’ (60). Maar wat heeft deze put nog te maken met de Griekse Medea? Ongetwijfeld heeft ook zij haar twijfels en innerlijke verscheurdheid gekend toen ze het besluit nam haar kinderen om te brengen. Zelfmoord heeft ze nochtans niet gepleegd; ze werd zelfs onsterfelijk om te regeren over de Elyseïsche velden. Wanneer Spillebeen in zijn inleiding de Griekse sage parafraseert, laat hij Medea wel de ‘hand aan zichzelf slaan’ (8), waarschijnlijk als voorbereiding op haar nieuwe rol waarin ze ook de existentiële problematiek moet tor sen. Het trauma dat het bloedende varken in de put bij Jeanne veroorzaakt, heeft wél een vage parallel met de sage, waarin Circe met het bloed van een jonge zeug Medea zuivert van moordGa naar voetnoot5. Tenslotte herinnert het feit dat Jeanne haar levensverhaal aan Tantasis (Sisyphus) toevertrouwt, aan de variant waarin Medea de stad Corinthe aan Sisyphus schenkt. | |
De actualiteit van MedeaAuteurs als H. Claus en H. Mulisch beweren graag dat sagen de meest elementaire situaties van een mensenleven uitbeelden en daarom steeds actueel blijven. Toch lijkt die bewering niet zo overtuigend voor Medea. Volgens G. Steiner ‘herinneren onze opstanden aan Prometheus, blijft de verbolgen gekwetstheid van vrouwen haar stem vinden via Medea, verwoorden de Trojaanse vrouwen onze klacht over de oorlog, verwijzen de drugcultuur en de flowerjeugd naar de Bacchanten’Ga naar voetnoot6, en kunnen wij aan de Griekse sagenwereld maar weinig toevoegen. Steiner houdt het hier, wat Medea betreft, bij een oppervlakkige toepassing. Spillebeen heeft deze figuur nu echter geactualiseerd in een roman die volgens hem op de werkelijkheid teruggaat: ‘Ik heb die vrouw gekend en heb maar weinig verzonnen. - Alles wat rond Jeanne verteld wordt klopt, alles wat Richard betreft klopt’. Onlangs heeft ook de Nederlandse regisseur Ton Lutz verduidelijkt wat Medea ons anno 85 nog kan leren. Hij ziet haar als een prototypisch | |
[pagina 737]
| |
oer-vrouwelijk wezen dat alle elementaire gegevens aan natuurlijke kracht en geweld in zich verenigt. Zij laat zien dat opportuun gedrag zichzelf straft en dat vrouwen niet per definitie de minderen zijn van de mannen. Verder symboliseert zij de reactie van etnische minderheden tegenover de hoogmoed van zogenaamd cultured ontwikkelde landen. Ze reageert emotioneel en verstoort de orde van een cultuur die de natuur te ver achter zich heeft gelaten: een cultuur zonder natuurlijke basis vergaat aan zichzelfGa naar voetnoot7. In onze eeuw hebben o.a. J. Anouilh, de Amerikaan R. Jeffers en de Duitsers H.H. Jahnn en M. Braun het Medeaverhaal bewerkt. Daarna kwamen er nog de filmversies van P. Pasolini (Medea, 1969) en J. Dassin (A Dream of Passion, 1977). Dassins film en De Varkensput zijn geen bewerkingen van de sage, maar behandelen alleen het thema ervan. Op dezelfde manier zijn b.v. ook Klaaglied om Agnes (M. Gijsen, 1951), De kater van Orfeus (B. Kemp, 1960), Orpheus (Albe, 1960), Kasper in de onderwereld (H. Lampo, 1969), Twee vrouwen (H. Mulisch, 1975) alle verwant met het verhaal van Orpheus en Eurydice. Volgens G. Steiner worden Griekse tragedies zo veel vaker bewerkt dan b.v. van Shakespeare, omdat ze een transcendente dimensie hebben en die transcendentie de mens steeds zal blijven bezighouden. Om dezelfde reden, zou men kunnen zeggen, bestaan er veel minder bewerkingen van Medea dan van Oedipous, Antigone en Orpheus. Deze laatste belichten uitdrukkelijker de thematiek van goden en dood. |
|