Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 684]
| |
Huisarts voor immigranten
| |
[pagina 685]
| |
goede van de aarde niet op en geeft het dan nog via de verkeerde weg terugGa naar voetnoot1. Marokkanen weten wel iets meer van hun lichaam, spreken van hun darmen, lever, nieren. Vooral de nieren zijn voor hen belangrijk. Als daar iets aan mankeert, voelen ze zich verloren. Heeft dat iets te maken met het genitale? Ik weet het niet. Daarover kun je met Marokkanen niet in directe bewoordingen spreken. Je kunt vragen naar hun ‘krachten’, hun ‘zwakte’. Als ze potentieproblemen hebben, zeggen ze: ‘Ik voel me zwak in mijn knieën’ of ‘Ik heb last van aambeien’. Direct met de dokter erover spreken, is taboe, zeker in het Frans, waarmee ze zich bij ons moeten behelpen. Bij Turken is de maag weer belangrijk, maar zij hebben een veel preciezer idee van wat er in hun lichaam mis kan lopen. Zij zeggen: ik denk dat ik iets aan mijn longen heb, aan mijn hart of lever, en komen dan vragen of dat klopt. De verschillen in lichaamsbeleving zijn groot. Algemener is de ervaring dat zij zich ziek voelen, ziek zijn, zonder dat daar direct een organische oorzaak voor aan te wijzen is. Sommige studies zeggen dat van de honderd Marokkanen die zich ziek voelen er slechts twintig zijn die organisch iets mankeren. Maar ik geloof dat je dat toch in het juiste daglicht moet plaatsen. Om te beginnen, van de honderd Belgen die zich ziek voelen, zijn er ook maar dertig die organisch iets mankeren, het verschil is dus niet zo groot. Verder heb ik de indruk dat die studies of bevindingen vooral van artsen komen die niet zo vertrouwd zijn met het immigrantenmilieu, van controlerende artsen b.v., de dokters van de mutualiteiten die moeten nagaan of iemand die zich ziek meldt, wel echt werkonbekwaam is. Ik heb zo'n man dan bij me gehad en vind dat hij echt ziek ís. Een organische oorzaak kan ik niet aanwijzen, maar hij ís ziek. Ik geef hem een briefje mee: werkonbekwaam. Maar die controlerende arts vindt niets aanwijsbaars. Heeft hij de indruk dat die man veinst? Frustrerend is het in ieder geval, dat begrijp ik best. Maar de vraag is: zijn er geen andere dan organische dingen die deze mensen echt ziek maken en die je met tijd en ervaring wel aan het licht kunt brengen? Neem b.v. de Marokkanen in onze wijk, met wie ik alles bij elkaar de beste contacten heb, het beste menselijk contact en (daarom ook?) het meeste ‘therapeutisch succes’ zoals wij dat noemen. Ze zitten met enorme | |
[pagina 686]
| |
generatie- en identiteitsproblemen. De meeste gezinnen hebben veel last met hun opgroeiende jongens; met de meisjes ging het tot voor een paar jaar nog vlotter, maar dat verandert ook heel snel, die beginnen ook aan hun controle te ontsnappen. Daar komt bij: het project dat ze hadden om hier veel geld te verdienen en daarmee terug naar huis te gaan, zien ze ineenstorten. Meer dan 50% van de actieve bevolking in onze wijk is werkloos, ik zeg niet 50% van alle buitenlandse werknemers in België, maar in onze wijk. Dat betekent niet alleen minder geld, maar eerverlies, en dat speelt in hun cultuur nog een grotere rol dan in de onze. Dat is voor alle werklozen zo, maar hen treft dat des te erger: hier worden ze voor profiteurs uitgescholden, in de wachtkamer hoor je ze daar vaak over bezig, en thuis, in Marokko, moeten ze de schijn ophouden. Thuis heeft hun emigratie trouwens een en ander aangericht. Hun relatieve welstand heeft in de familie en clan jaloezie gewekt, verdeeldheid gezaaid. ‘Wij worden als rijkaards beschouwd. Als we met vakantie gaan, moeten we voor iedereen iets meenemen, moeten we voor iedereen opdraaien. Vakantie is voor ons geen vakantie meer. De verhoudingen zijn niet meer wat ze waren’. Zij beginnen zich af te vragen of de sprong die ze eens gewaagd hebben, wel de moeite waard was, of ze niet beter thuis gebleven waren. Dat alles maakt dat een Marokkaanse man zich ziek gaat voelen en dat uit zich vrij snel in zijn lichaam. Het begint met vage klachten - het fameuze ‘mal partout-syndroom’, waarover b.v. Mark Van Mol geschreven heeftGa naar voetnoot2: ‘Het doet overal zeer, ik weet niet precies waar’ - maar slaat vlug over naar de maag. Ik weet niet of het cultureel of biologisch bepaald is, maar Marokkanen zijn gevoelig voor maagzweren. Eén op de twee patiënten die ik gastroscopisch onderzoek, heeft een maagzweer. Daarna pendelt het vaak naar de rug. Een verklaring daarvoor hebben we niet. Dezelfde onverklaarbare klachten vind je ook wel bij ons. Een Nederlandse studie van een paar jaar geledenGa naar voetnoot3 herleidde b.v. nekpijn tot agressiviteit die geen uitweg vindt (ik simplificeer een beetje), rugpijn tot machteloosheid in een situatie die je boven het hoofd groeit, buikpijn wijst op onderdrukte angst. Dat vind ik bij onze Marokkanen niet zo duidelijk terug. Iets heb ik wel gevonden: kniepijn wijst vaak op een generatieconflict. Ik zei het al: ‘zwak in de knieën’ betekent een potentiestoornis, heeft te maken met doorgeven van geslacht. | |
[pagina 687]
| |
Gedraagt een opgroeiende zoon of dochter zich niet volgens het familiepatroon, dan krijgt de vader echt pijn in de knieën, al is dat klinisch niet te constateren. Ik onderzoek dat wel, noem dat soms ‘handoplegging’, om hen gerust te stellen, maar het enige wat je kunt doen is praten, proberen erachter te komen en henzelf er bewust van te maken of er in het gezin of de familie niet iets gebeurd is. Bij Siciliaanse mannen zul je er vaak op uitkomen dat er iets met hun moeder aan de hand is. Gezinsrelaties zijn bij hen nog belangrijker dan bij Marokkanen of Turken. De oudste zoon met name heeft een hele sterke moederbinding. De moeder realiseert zich naar de buitenwereld via haar oudste zoon, zij heeft alles te zeggen over zijn toekomst, zij kookt veel beter dan zijn vrouw, nogal frustrerend voor die vrouw natuurlijk, die voortdurend op moet tornen tegen haar schoonmoeder. Welnu, gebeurt er iets met die moeder, verneemt hij dat ze ziek is en hij kan er niets voor doen, dat ze gestorven is en hij kan niet op tijd terug zijn voor de begrafenis, dan geeft dat enorme conflicten die zich vertalen in lichamelijke ziekten. Hetzelfde heb ik ook met een Marokkaan eens meegemaakt, daar ging het om zijn vader. Hij had al jaren lang maagklachten. Niets te vinden. Uiteindelijk blijkt dat hij dertig jaar geleden zijn vader verloren heeft. Ik vraag hem wat er toen met het familiegoed, een landgoed met vijgebomen, gebeurd is. Hij was toen ‘zot’ geweest, was naar Spanje getrokken en ‘les figuiers sont morts avec mon père’. Hij had zijn vader geen eer bewezen. Ik heb hem ertoe gekregen dat hij dat bij de familie goed ging maken. Met zijn maag gaat het nu veel beter. Daarmee in verband ook, maar dat is een meer gewaagde hypothese: de relatie tussen klachten en de manier van wonen. Antropologen, zoals Renaat Devisch b.v. van de KU Leuven, met wie we aan de Universiteit in Antwerpen samenwerken, weten dat er zo'n relatie bestaat, niet alleen tussen je lichaamservaring en de manier waarop je huis is ingericht, maar ook tussen die twee en of je je goed of niet goed voelt in je geloof of je ideologieGa naar voetnoot4. Een ongemak op het ene niveau laat zich voelen op het andere. Daar heb ik wel voorbeelden van, maar mijn ervaring is nog te beperkt om er algemene conclusies uit te trekken. Een Siciliaan met maagklachten blijkt last te hebben van een verkeerde setting in huis: de ingang is niet goed (en we weten al hoe belangrijk de ‘ingang’ is voor een Siciliaan, het eten), een van de leden van het gezin zit altijd op de verkeerde plaats, een jongen b.v. zit te vaak in de | |
[pagina 688]
| |
keuken, het domein van de vrouw. Jonge Turken krijgen soms een veel te grote verantwoordelijkheid in huis: beide ouders werken - zo zijn er nog! - de uren dat ze beiden weg zijn krijgt de oudste zoon heel het huis op zich. Gevolg: maagklachten, een maagzweer. Bij navraag blijkt dat hij in feite de rol van de vader speelt en dat bevalt hem helemaal niet. Economische factoren verstoren het huiselijke en familiale systeem en dat veroorzaakt lichamelijke storingen. Een Siciliaanse jongen komt met de vreemde klacht dat zijn strottehoofd te groot is, dat had ik nog nooit van een Siciliaan gehoord, hij wordt misselijk op de tram, voelt zich overal bekeken. Een beginnende schizofrenie? Bij hem thuis zie ik dat zijn vader daar zit, ziek, hij komt nooit meer buiten. Er is een soort speelse, geheime verstandhouding tussen de jongen en zijn moeder ontstaan, hij hangt altijd rond haar, hij gedraagt zich als een meisje. Zijn rare klachten komen voort uit een serieuze identiteitscrisis. Identiteitsstoornissen moeten wel ontstaan als je merkt hoe in hun traditionele setting ieder lid van het gezin zijn eigen plaats heeft, jongens hier, meisjes daar, jongeren hier, ouderen daar: de respectieve rollen en relaties zijn overzichtelijk, gedragen door een materiële structuur. Terwijl hier alles door elkaar loopt: gezinnen waar drie generaties samenwonen, kinderen van de dochter die even oud zijn als die van de moeder. Materieel hebben ze geen zicht meer op de gezinsrelaties, ze verliezen hun vaste plaats en raken ook innerlijk op drift. In dat soort gezinnen komen b.v. de meeste jonge druggebruikers voor. (Omdat het gezin in hun cultuur zo'n belangrijke rol speelt, begrijpen ze niet waarom ik geen gezin heb, waarom ik niet getrouwd ben. De laatste tijd, nu ze wat meer met me vertrouwd zijn, wordt er wel eens naar gevraagd, vooral door de meer ‘geëmancipeerden’. Ik probeer dan uit te leggen dat ik zo wil leven vanuit het evangelie, daar hebben ze wel respect voor, maar begrijpen doen ze het niet. Jawel, als ik getrouwd was, zou ik niet zo vrij zijn voor hen, dat zien ze wel, maar ‘Je leven is niet volledig’, zeggen ze. En ik mag toch niet te lang meer wachten om te trouwen, want dat is niet goed voor de kinderen die nog komen.) Druggebruik is inderdaad een probleem in onze wijk. Nogal wat van onze mensen komen wel eens in de gevangenis terecht. Voor kleine delicten, diefstal en drugs, die natuurlijk samenhangen. Sicilianen zitten wel eens in grote georganiseerde benden, smokkel en drugverdeling, maar die zijn sociaal ‘gepromoveerd’, wonen niet meer in de wijk. Die worden trouwens niet zo gemakkelijk gepakt. Gepakt worden onze jonge Marokkanen. Die worden in de gaten gehouden, ze leggen het ook veel onhandiger aan boord, iedereen weet waar ze op straat aan drugs geraken; wordt het daar te heet onder hun voeten, dan gaan ze meer riskeren, ze moeten aan geld | |
[pagina 689]
| |
zien te komen, gaan zelf doorverdelen en zakken weg tot op het laagste echelon. Meestal doorlopen ze een circuit: beginnen met drugs, komen bij ons, willen ontwennen, dat lukt meestal niet, ook niet in het ziekenhuis, worden opgepakt, komen terug thuis, worden door hun ouders naar Marokko gestuurd, komen terug, zijn even vrij, belanden opnieuw in het milieu, en zo jaar in jaar uit. Altijd meteen hard drugs. Kif (marihuana) is in hun cultuur vrij gewoon. Hier is het meteen heroïne. Meestal spuiten. Nu de heroïne in Brussel weer moeilijker te verkrijgen is, gaan ze weer sniffen. Misschien ook wel, al is daar nog niet zo veel van te merken, uit schrik voor hepatitis of AIDS. Ze experimenteren met medicamenten, die ze verbrijzelen en met andere spullen mengen, en bieden tegen elkaar op. Ze hebben ook niets anders te doen. Met hun achttien jaar vallen ze buiten het schoolcircuit, ze hebben geen recht op werklozensteun, vinden geen werk, leven op de kosten van hun ouders, leven eigenlijk op straat en komen in kleine benden terecht. Onze wijk is, helaas, op dat punt zwak. Opvallend is dat verslaafden vaak een hele sterke moederbinding hebben, vaak zijn zij de enige zoon in een gezin met veel dochters. Dat bemoeilijkt de therapie, die voortdurend door de moeder doorkruist wordt: opname in een centrum wordt afgewezen, want dan kan ze hem de eerste maanden niet bezoeken; zij schiet geld voor, of wordt door hem gechanteerd. Ik vraag me soms af - ga ik dan ook discrimineren? - of de Marokkaanse cultuur niet iets te zwak is om met een andere cultuur geconfronteerd te worden, of zij niet zo door onze cultuur gefascineerd zijn dat de hunne, vooral in de ogen van de jongeren, erbij in het niet verzinkt. Op het gebied van de geneeskunde b.v. zijn ze zo gefascineerd door onze techniciteit dat ze altijd meteen naar het ziekenhuis met de nieuwste technische middelen vragen. Het ziekenhuis heeft al een vaste plaats in hun verwachtingspatroon, al voor ze naar hier komen. Thuis bevallen komt bij Marokkanen niet voor. Een Turkse vrouw bevalt thuis. Al komen de meeste Turken die naar hier gekomen zijn uit een nog veel eenvoudiger milieu, kleine boerendorpjes, zij worden niet zo gemakkelijk uit hun lood geslagen. Ik ken in onze praktijk geen enkele Turkse jongen die aan drugs verslaafd is. Wat bij de Marokkaanse jongeren ook meespeelt is de agressie die agressie oproept: ze worden als groep speciaal in het oog gehouden, door de bevolking en de politie, en daartegen gaan ze ook agressiever reageren.
Ze hangen maar wat rond, zeg je. Ze vallen buiten het schoolcircuit.
Een of ander Marokkaans of Turks meisje brengt het tot een A2-opleiding, dat is het hoogste dat ik in de wijk ken. Als ze niet direct trouwen | |
[pagina 690]
| |
of uitgehuwelijkt worden, vinden die hun weg wel. Want naar hulpverleensters is er vraag, vanwege het communicatieprobleem in de ziekenhuizen bij voorbeeld. Ook bij ons komen er op stage en wij leren er veel van, eentje werkt nu permanent bij ons. Maar dat blijven uitzonderingen. Al zijn ze tot veel meer in staat, de overgrote meerderheid brengt het niet verder dan beroepsonderwijs, ze kunnen dan wat simpel kantoorwerk doen of wat ze ‘aide aux personnes’ noemen, hulp in de sanitaire sector. Voor jongens biedt dat allemaal geen uitkomst. Ze gaan naar een technische school, maar heel weinigen doen die uit. Ja, Marokkaanse jongeren brengen het wel eens tot taxichauffeur. Werken voor Grieken, Sicilianen, Belgen; onderbetaald en op onmogelijke uren razen ze dag en nacht door de stad.
Als een meisje niet direct trouwt of uitgehuwelijkt wordt... Hebben zij ook hier geen vrije keuze?
De traditie is dat haar een partner aangewezen wordt. Ze kán weigeren, maar zowel de eigen familie als die van de partner vindt dat al vreemd, er wordt al over haar geroddeld. Eventueel stellen de ouders een andere partner voor. Weigert het meisje weer, dan zullen de ouders nog moeilijk een derde partner vinden. Er zijn meisjes die na drie weigeringen erin slagen zich zelfstandig te maken en een huwelijk van eigen keuze aan de ouders op te dringen.
Er wordt wel eens gezegd dat de invloed van het Iraanse fundamentalisme zich ook hier laat gelden en dat de positie van de vrouw er weer door verslechterd is.
Dat is inderdaad opvallend. Veel vrouwen worden weer in huis opgesloten. De mannen zeggen dat dat een terugkeer is naar de vroegere situatie in Marokko, maar dat blijkt helemaal niet het geval te zijn. In Marokko hebben de vrouwen veel meer sociale contacten onder elkaar. Dat merk je ook hier nog altijd, als je b.v. een groep vrouwen in de wachtkamer bezig hoort. Een conversatie tussen Marokkaanse vrouwen begint altijd met klagen, maar al spoedig wordt er veel gelachen, maken ze grappen over seks en over de mannen. Gezonde seksualiteit wordt geprezen, alleen voor andere mannen mogen ze niet attractief zijn. Onder elkaar gaat het er vaak heel vrolijk aan toe. Maar er zijn er bij wie nooit een man aan huis komt. Soms ben ik jarenlang de enige. Je komt ongelooflijke, dramatische gevallen tegen. Vrouwen die alleen maar eens in het jaar buitenkomen om | |
[pagina 691]
| |
te bevallen, uit frustratie ontzaglijk veel gaan eten, verschrikkelijk zwaar worden, geen trap meer op kunnen. Spreek je daarover met de man, dan komt het er uiteindelijk altijd op neer: het risico dat mijn vrouw door een andere man gezien wordt is te groot, om de eer te redden hou ik het liever zo. Niet alle Marokkaanse vrouwen vergaat het zo, op het ogenbik toch al weer 15 tot 20%, heb ik de indruk. Maar de invloed van het sji'itische fundamentalisme neemt ongetwijfeld toe. Vreemd is dat in deze zin dat in Marokko de grote meerderheid sunnitisch is en ook hier de meeste moskeeën sunnitisch zijn. In onze wijk echter is er een heel sterke sji'itische aanwezigheid, treden de sji'itische imans veel vrijer op dan ze in Marokko onder Hassan ooit zouden kunnen. Bij steeds meer mensen hangt een foto van Khomeini in huis, laten ze je merken dat ze zich reinigen als ze je een hand gegeven hebben; ze vegen hun hand af aan hun djellabah, vrouwen en meisjes kun je geen hand meer geven, ze trekken zich terug zodra je ze gegroet hebt. Werkloze mannen hangen de hele dag rond de moskee. Vrouwen wonen niet graag in de buurt van een moskee: daar worden ze meer binnengehouden, en als ze toch buitenkomen wordt er geroddeld. Vrouwen komen zelden in de moskee. Hun hele godsdienstbeleving bestaat erin dat ze zich rein houden. Ze bidden soms thuis, vooral als ze al naar Mekka zijn geweest; ze zitten dan geknield achter hun man. Bidden met andere mannen in de buurt doen ze niet; om te bidden moet je rein zijn. Kom ik in een traditioneel gezin - meestal kom je zo in huis binnen, de bel werkt niet - dan klop ik aan de kamerdeur. Is de man in gebed, dan laat de vrouw me binnen. Ik moet er dan wel op letten dat ik niet tussen de man en de k'bla (de Mekkarichting) loop. Achteraf verontschuldig ik me dat ik hem in zijn gebed gestoord heb. ‘Is niks’, zegt hij, ‘zolang je maar niet tussen mij en de k'bla loopt’. Het oplevend fundamentalisme maakt de contacten wel moeilijker. Vroeger kon ik nogal eens met mensen praten die terugkwamen van Mekka. Ik had de indruk dat je 60 moest zijn voor je naar Mekka ging. Een bedevaart naar Mekka is zo iets als een ‘algemene biecht’. Tevoren mag je van alles uitgespookt hebben, maar na Mekka moet je je verder onberispelijk gedragen. Nu gaan steeds meer jongeren naar Mekka, om zich te herbronnen, te restaureren. Ze laten hun baard groeien, dragen nog alleen de grijze djellabah, zeker in huis: ze zijn rein. Ik vraag hun dan wel eens: ‘Waren er veel uit België?’ -‘Ja, veel’ - ‘Uit Iran?’ - ‘Ja, veel’ -‘Uit Irak?’. Ze snappen waar je naartoe wilt en terwijl ze anders altijd heel beleefd zijn, laten ze je duidelijk verstaan dat je je met dat soort dingen beter niet bemoeit: gelijk ga je vragen waarom die oorlog er is en daar begrijp je toch niks van. Dring je toch aan, dan | |
[pagina 692]
| |
zeggen ze: ‘In iedere Irakees die in die oorlog gedood wordt, wordt een Amerikaan gedood’. Ze eisen nu ook steeds meer dat hun vrouwen uitsluitend door vrouwelijke artsen behandeld worden. Toen een vrouwelijke collega bij ons kwam werken, was er direct een patiënt die vroeg of die ook eigen naamkaartjes had: die moesten we aan de moskee geven. ‘Maar daar komen toch alleen mannen?’ -‘De mannen vertellen hun vrouwen dan wel waar ze naartoe kunnen’. (Een bijkomende reden waarom vrouwen niet gemakkelijk zelfstandig met ons contact kunnen krijgen, is het feit dat de meesten van onze Marokkanen Berbers zijn, alleen de man spreekt Arabisch of Marokkaans.) Er zijn wel vrouwen die ik al langer ken, van wie ik twee, drie bevallingen heb meegemaakt, die altijd bij mij zullen blijven komen, ook als de moskee en hun man zeggen dat ze bij een vrouwelijke arts moeten gaan. Er zijn er die hun man zeggen dat ze bij een vrouw gaan, maar bij mij komen en vragen dat ik op straat nooit laat blijken dat ik ze ken. Maar er zijn er ook die ik helemaal uit het gezicht verlies. Jonge vrouwen die pas hier zijn, die net uitgehuwelijkt zijn aan een man die daarvoor even met vakantie naar Marokko is geweest, zie ik vaak helemaal niet. Er zijn er bij die thuis hogere studies hebben gedaan, maar hier worden ze binnengehouden, ze mogen niet eens buiten om boodschappen te doen; als ze al eens naar een dokter mogen, als het echt niet anders kan, dan naar mijn vrouwelijke collega. Onder de meisjes van de tweede generatie voelen velen zich daarin veel vrijer of ze spelen dubbel spel. Ik word wel eens uitgenodigd op een bruiloft. Mannen en vrouwen vieren dat apart. Als dokter sta je daar een beetje neutraal tussen, je mag al eens een blik werpen op de feestvierende vrouwen, je mag er bij zijn als de bruid er aankomt. Dan zie ik meisjes die ik heel anders ken, die altijd westers gekleed lopen en helemaal vrijgevochten zijn, maar daar lopen ze in de traditionele kledij, scanderen met veel overtuiging koranteksten. Vraag je dan of ze dat bij hun huwelijk ook zullen doen, dan is het antwoord: ‘Natuurlijk’. - ‘Maar dat strookt toch niet met je manier van leven’. - ‘Nee, maar op zo'n dag moet het. Daarna zien we wel’. Ze leven in een dubbele wereld. Voor hun ouders moeten ze hoog houden wat in hun ogen allang achterhaald is.
Daarstraks zei je terloops: als patiënten met onbestemde klachten komen en ik onderzoek ze serieus, noem ik dat soms ‘handoplegging’.
Ja, hun traditionele geneeskunde speelt nog altijd een grote rol. Ze hebben pijn en je vindt niet vanwaar het komt. Je kunt met ze praten, ze laten mee | |
[pagina 693]
| |
zoeken: Wanneer is het begonnen? Is er toen niks bijzonders gebeurd in de familie, hier of in Marokko? Als je hun vertrouwen gewonnen hebt, kun je overgaan op schema's van hun traditionele geneeskunde: ben je al naar een genezer, een fqih, geweest of iemand in wie je vertrouwen hebt, die je een korantekst heeft meegegeven of een bepaald dieet heeft opgelegd? De jongeren lachen daarmee, vragen of je daarin gelooft. Maar als je laat merken dat je het echt wel au sérieux neemt, bekennen ze dat zijzelf, als ze echt in de problemen zitten, het ook wel doen. De ouderen geloven er helemaal in en consulteren parallel, ze komen naar ons én raadplegen genezers. Die werken volgens bepaalde schema's. Ziekten kunnen veroorzaakt worden door geesten, door een djinn, meervoud jnun. Die kunnen worden uitgedreven. De genezer legt de patiënt de handen op, geeft hem een korantekst mee, die hij als een amulet moet dragen. Als die na een paar weken ‘uitgedragen’ is, moet hij worden verbrand, de as wordt in melk gemengd en opgedronken. Dan zou de zieke genezen moeten zijn. Gebruik je dat geloof, dan kun je soms helpen. Zo heb ik ooit het geval gehad van een vrouw die tijdens haar zwangerschap totaal depressief werd. Van haarzelf en anderen hoorde ik dat ze door haar man geslagen werd. Om dat voor de buren te verbergen waren ze naar een andere buurt verhuisd. Maar dat loste niets op. Ik vroeg de man bij me en zei hem: ‘Je vrouw maakt het helemaal niet goed, hoe komt dat toch, is er iets gebeurd?’ - ‘We zijn verhuisd’, zegt hij, ‘van toen af is het begonnen’. -‘Heb je er al met iemand over gepraat?’ -‘Er is een genezer geweest en die heeft de boze geest uit mijn vrouw gedreven’. - ‘Goed’, zeg ik, ‘ik ben daarin geen expert, maar ik heb de indruk dat die boze geest nog altijd in je huis zit’. Dat was riskant, dat besefte ik. Maar aan zijn reactie en die van Fatima, onze Marokkaanse helpster, merkte ik dat het raak was. Ze zijn opnieuw verhuisd, naar een buurt waar er meer sociale controle is, waar iedereeen weet wat er in een gezin gebeurt. Hij kán haar niet meer slaan. Tussen die vrouw en mij heerst nu een soort geheime verstandhouding, ik heb haar gered. Genezers heb je van verschillende soorten. Velen doen het naast hun normale job, de mannen b.v. die op bepaalde dagen de jongetjes komen besnijden (besnijdenis van meisjes, clitoridectomie, komt bij mijn weten niet voor). De echte groten werken professioneel, dat zijn zelfstandigen die zich goed laten betalen, het op langdurige behandelingen aanleggen. Ernstiger zijn degenen die ook iets van psychologie afweten. De methoden worden overgeleverd van vader op zoon. Er zit, naast Marokkaanse, ook Griekse traditie in: verhoudingen warm-koud, zwarte galgele gal, de categorieën van Gallenus. Het hoogst in aanzien staan de genezers in Marokko. Wie lang ziek is of zich ziek voelt, probeert verlof | |
[pagina 694]
| |
te krijgen om naar Marokko te gaan en trekt dan van Marrakesh naar Fez en Meknes en Tanger, van de ene genezer naar de andere, een soort bedevaart. Dat werkt waarschijnlijk louterend, een soort psychische inkeer die genezing bewerkt. Zorgen maak ik me wel over patiënten die een psychose ontwikkelen. Daar hebben zij allerlei namen voor: hmeq is krankzinnigheid, weswas is verwardheid van geest, muchch is een hersenziekte, cherbeq is onzin praten en alles verkeerd doen. Heb je eenmaal toestemming gegeven om een genezer te raadplegen, dan sta je soms machteloos als later een therapie voor regelrechte psychose noodzakelijk blijkt. Je ziét het verergeren en je kunt er niks aan doen: de genezer heeft hun gezegd dat ze geen beroep meer mogen doen op westerse geneeskunde en zelf zijn zij ervan overtuigd dat het alleen maar een kwestie van tijd is. Dat stelt ons voor de vraag: hoe ver kan of mag je gaan in je tolerantie tegenover hun gewoonten en tradities? Collega's hebben er niet altijd evenveel begrip voor. Velen vinden onze toegeeflijkheid ronduit nonsens. ‘Je bent op je kop gevallen’, zeggen ze, ‘dat je hun waandenkbeelden in je medisch arsenaal (zo noemen ze dat) wilt gebruiken. Je gaat beter terug naar je boeken’. Neem b.v. een simpel geval. Een Marokkaanse gaat in het ziekenhuis bevallen, ik had haar een vrouwelijke gynecologe beloofd. Maar 's nachts treedt er een complicatie op, de vroedvrouw kan het niet alleen aan, zij haalt de stagiair- gynecoloog erbij, een man. De man van de Marokkaanse wil er niet van weten. De gynecoloog van wacht wordt er bij gehaald, ook een man. Zelfde scenario. Uiteindelijk bellen ze de beloofde gynecologe op, thuis. Die heeft me het verhaal verteld, ze vond het helemaal niet leuk, ze was niet van wacht, maar goed, ze was gegaan. Achteraf stel ik me dan toch ook wel de vraag of we hun altijd in alles moeten toegeven. Wij, gefrustreerde intellectuelen, zijn daartoe gemakkelijk geneigd, bang als we zijn om ook maar iets van ons westers superioriteitsgevoel te laten blijken. Maar ik ben soms bang dat we daardoor bij de massa van de bevolking (en bij collega's-artsen) de xenofobie en de agressiviteit tegen de immigranten nog versterken: ‘Als ze hier willen blijven, moeten ze zich maar integreren’. Of: ‘Je moet ze met zachte hand ertoe brengen dat ze zich naar onze medische cultuur schikken’. Door het opnemen van een vrouwelijke arts in ons team hebben we die tolerantie weer verbreed. Als vroeger een man niet wilde dat ik zijn vrouw gynecologisch onderzocht, kon ik alleen maar zeggen: ‘Het spijt me, maar het moet, het gaat om haar gezondheid of haar leven’. Nu heb ik dat argument niet meer, ze kan bij onze vrouwelijke collega terecht. Ik weet ook wel dat er grenzen zijn, maar waar liggen die precies? Je kunt moeilijk anders dan geval per geval beoordelen. Het probleem is trouwens | |
[pagina 695]
| |
veel ruimer en stelt zich niet alleen ten aanzien van immigranten. Neem b.v. het probleem van de abortus. Jaarlijks zie ik ongeveer 30 zwangerschappen, waarvan 24 bij Marokkaanse vrouwen. Bij het eerste contact blijkt dat 12 daarvan ongewenst zijn. Ik heb met die vrouwen en hun man een heel serieus gesprek. Maar als hun besluit toch al vast staat, valt er vaak niet tegen op te tornen. Van die 12 lopen er 6 op een abortus uit. Ze gaan dan zelf naar een centrum waar dat heel zorgvuldig gebeurt, tamelijk open ook onder het oog van de wet die hun niet te veel last bezorgt. Van die artsen krijg ik wel eens de vraag: er komen nogal wat van je patiënten naar ons, waarom kom je zelf niet mee, waarom laat je die technische act aan ons over? Of ze reveleren me dingen. Onlangs wilde ik met een Turkse vrouw toch eens mee naar het centrum, ze droeg een mismaakte foetus zonder levenskansen, ze had niemand van de familie om haar te begeleiden, en ik zei tegen de collega's: ‘Dat zal allicht zo blijven: 6 patiënten van mij per jaar’. -‘Neen’, zeiden ze, ‘het is er al minstens 1 per maand’. Waaruit ik alleen maar kan opmaken dat, hoe open je ook bent, mensen die vroeger via mij passeerden, nu direct naar het centrum gaan. Soms heb ik de indruk dat daar iets in meespeelt van ‘laten we hem dat probleem besparen’, dat ze mij willen ontzien. Als de wetgeving zou worden aangepast, zou ik het gemakkelijker hebben om hen direct te verwijzen naar mensen die het best geplaatst zijn om hun probleem op te lossen. Het is me ook al gebeurd dat ik een zwangere vrouw had onderzocht, haar zwangerschap was problematisch, haar besluit leek voor mij vast te staan. Om een of andere reden was het dan toch niet doorgegaan. Ik was het zelf al helemaal vergeten en die vrouw komt me haar kind presenteren: ‘Weet je nog, we hadden het bijna weggemaakt’. Dan krijg je wel een schok. Een pracht van een kereltje, mentaal en motorisch heel vlug. Als die zijn kansen krijgt...! En dat kind was bijna geëlimineerd. Als Marokkaanse vrouwen ongewenst zwanger worden, is dat meestal te wijten aan gebrekkige informatie - soms onze schuld, soms hun schuld - over het gebruik van de pil. Jongere vrouwen gaan er beter mee om. Het komt vooral voor bij vrouwen die al 6, 7 kinderen hebben en een jaar na het laatste komt er weer eentje bij. Dan besluit nog altijd 1 van de 2 het kind te houden. Als ze tot abortus besluiten, beroepen ze zich op de koran of wat de iman ervan zegt: tot 40 dagen na de conceptie is er nog geen leven, binnen de eerste 6 weken is abortus toegestaan. (Zei ook Thomas van Aquino niet dat de ziel pas na 40 dagen werd ingestort? Die 40 dagen zijn voor hen belangrijk; ook na een overlijden wordt 40 dagen later het dodenfeest gevierd). Op die manier redden zij zich uit hun religieus-moreel probleem. Bij Turken weegt dat morele probleem minder zwaar. Traditio- | |
[pagina 696]
| |
neel is abortus bij hen vrij gemakkelijk: ze zijn gewend aan curettages, zelfs bij de minste bloeding. Zij hebben niet eens een woord voor ‘abortus’, dat is ook een ‘curettage’. Zoals ze trouwens gewend zijn aan aderlating. Dat werkt zuiverend. Als haar, als gemakkelijkheidsoplossing voor contraceptie, een prikpil gegeven wordt en de regels blijven uit, dan voelen Turkse vrouwen zich onrein, hun bloed is niet zuiver. Trek je bij Marokkaanse vrouwen bloed - voor hen zit het leven in het bloed - dan komt de man vaak tussenbeide: ‘Halte! chef, assez!’. Ja, ‘chef’ zeggen ze vaak. Als ze trouwen moeten de meisjes maagd zijn. Nog zo'n moeilijk punt. De bruid moet de beruchte bloedvlek kunnen laten zien op het laken dat ze meebrengt, of, als de familie al wat vooruitstrevender is, een doktersattest kunnen overleggen. Ook hier weer: hoever gaat je tolerantie? De helft van de meisjes is helemaal niet meer maagd. Maar kun je dat attest weigeren? Je weet hoe moeilijk het voor hen is. Sommigen vragen of het niet hersteld kan worden, ze horen dat sommige dokters in Brussel daaraan knoeien, vaak met infecties tot gevolg. Ik vind dat ik ze het beste kan helpen met gewoon een attest. Analoog geef ik ongehuwde meisjes die door hun ouders voor een tijd naar Marokko gestuurd worden, omdat ze hier teveel vrijheid nemen, altijd iets mee om ze voor een wilde zwangerschap te behoeden. Met de ouders kun je daar vaak niet over praten, dat lukt maar zelden. Het taboe dat in de islam op ongehuwde moeders rust, belet hen er ook maar over te denken hoe dat kan worden voorkomen. De laatste tijd proberen we iets meer te doen aan voorlichting en preventie. Daarvoor gebruiken we o.m. video's uit Nederland. Over de pil, over steriliteit, diabetes. Marokkaanse vrouwen hebben vaak diabetes. Vorig jaar hebben we zo twee sessies gehad over diabetes, met vrouwen alleen dan, je moet de vrouwen en de mannen apart nemen, je kunt ze niet meer samen laten komen, de mannen vertrouwen dat niet. We laten de collega's in de stad weten dat we zo'n sessie houden, maar bijna geen enkele arts heeft daar belangstelling voor. Voor artsen als Wynen cs. heeft dit soort preventie en voorlichting niets te maken met geneeskunde, want het kost de gemeenschap geen cent en brengt voor hen geen cent op. Vooral van franstalige kant is er, buiten de GERM (Groupe pour l'étude et la réforme de la médecine), heel weinig interesse voor het ziekte- en gezondheidsaspect van het immigrantenprobleem. Als medewerker aan de afdeling huisartsgeneeskunde van de Universitaire Instelling Antwerpen o.l.v. Prof. H. Janssens krijg ik evenwel veel steun om hierover onderzoek te doen en de resultaten daarvan door te geven aan toekomstige huisartsen. We hebben nu een pediater in de wijk, die werkt voor het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn en alle kinderen van de wijk ziet. Met hem en met een | |
[pagina 697]
| |
tandarts die half-time met ons team werkt, zetten we nu een project op om het tandbederf bij de kinderen tegen te gaan. De verschrikkelijke ravages die in de monden van Turkse en Marokkaanse kinderen worden aangericht door alle zoetigheden die ze slikken. Ze zijn nog niet van de moedermelk af of ze krijgen suiker ingelepeld. Je moet dus heel vroeg beginnen: voor de baby's flessen voorschrijven met een heel laag suikergehalte, voorlichting geven in de opvangcentra, in de kleuterscholen, in het eerste leerjaar, en zo hogerop. Dat vraagt minstens twintig jaar om daar iets aan te veranderen. En je moet het allemaal zelf doen, het heeft geen zin het aan een of andere officiële instantie over te laten. Als je zo'n voorlichtingssessie organiseert, moet je de mensen die je wilt bereiken allemaal persoonlijk opzoeken en de dag tevoren hen er nog eens aan herinneren. Als ze komen, komen ze alleen omdat ze ons kennen. Zou er iemand hun komen vertellen: ‘Ik kom van het ministerie of het staatssecretariaat (wat is dat?) en die of die dag is er een vergadering, hierover of daarover’, dat haalt niks uit. Ik zeg net dat er van de kant van collega-artsen weinig belangstelling is voor dit soort werk. Toch zie je ook een andere trend op gang komen. Een paar jaar geleden was het nog ondenkbaar dat wij, huisartsen, een bevalling konden doen in een ziekenhuis, zeker niet in de universitaire ziekenhuizen. Dat verandert. De professoren vragen nu of we het zelf willen komen doen. Hetzelfde met de poliklinieken. Er waren er drie in de wijk. Twee ervan zijn al gesloten, de mensen gaan meer naar de huisarts. En de specialisten van de ene die overblijft, komen ons nu hun problemen voorleggen, vragen wat onze klachten en wensen zijn, hoe ze dit of dat communicatieprobleem kunnen oplossen. Dat is nieuw. Vooral als je weet dat in een stad als Brussel de helft van de artsen specialisten zijn. Je weet hoe dat gewoonlijk in een ziekenhuis gaat. Als huisarts verwijs je een patiënt naar een cardioloog. Die vindt dat er toch ook eens naar de longen moet worden gekeken. Van de longarts naar de immunoloog. Van de immunoloog naar de dermatoloog. En de huisarts staat buitenspel. Nee, iets is er toch wel aan het veranderen. Heel in het algemeen en ook wat de specifieke problemen van de immigranten betreft. Of dat ook bij alle representanten van de overheid zo is, dat is een andere vraag. Ik heb daar een nogal nare ervaring mee. Van bij het begin van onze praktijk hebben we contact gezocht met Simonet, de burgemeester van Anderlecht. Hij heeft ons nooit kunnen ontvangen, maar liet ons schriftelijk weten dat hij wel bereid was al onze problemen op te lossen. Goed, ik had op een gegeven moment een probleem: een meisje van een gezin uit de praktijk dat in moeilijkheden zat. Via-via kreeg ik uiteindelijk | |
[pagina 698]
| |
toegang tot meneer de burgemeester. Hij luisterde heel geïnteresseerd naar mijn verhaal. Tot hij hoorde dat het om een Marokkaanse ging, die in Marokko zwanger was gemaakt en hier geen verblijfsvergunning kon krijgen. Toen klapte hij dicht, of liever: voer hij uit: ‘Het zijn allemaal bedriegers, ik ken ze, pas ermee op’. Ik antwoordde: ‘Ik weet ook wel dat sommigen buiten de wet lopen, maar voor dit gezin en dit meisje durf ik mijn hand in het vuur steken’. Waarop meneer Simonet heel cynisch: ‘Voor dat soort mensen zou ik dat toch niet te dikwijls doen, je zou algauw geen handen meer hebben’. Heeft hij gelijk? Ik ben misschien te naïef. |
|