Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 661]
| |
ForumVlaanderen en WagnerRichard Wagner is een componist die meer proza heeft geproduceerd dan welke andere componist ook, een musicus over wie ook meer is geschreven dan over welke musicus ook. In Vlaanderen beslaat de bibliografie over Wagner (althans in zelfstandige publikaties, in tijdschriften vind je wel iets meer) slechts een beperkte ruimte op het boekenrek. Daar is thans een stevig deel aan toegevoegdGa naar voetnoot1. De cultuurhistorische studie die K. Wauters aan ‘Wagner en Vlaanderen’ wijdt, deelt de Wagner-receptie in Vlaanderen in drie grote perioden op. 1. Tussen 1844 (de eerste echo in het dagblad Vlaemsch België) en 1876 (de eerste Festspiele in Bayreuth) dringt Wagner het concertleven binnen: hoofdzakelijk via Frans-Belgische activiteiten in Brussel, maar in 1855 toch al een Tannhäuser in Antwerpen; het accent valt op musici of musicologen als Peter Benoit en Edmond vander Straeten. 2. Tussen 1876, met de receptie van Bayreuth in het muziekleven, en 1893, het jaar waarin de Vlaamse Opera opgericht wordt, ontstaat in heel Europa een militant Wagnerisme. Hierin spelen de Vlaamse zangers Ernest Van Sijck en Emiel Blauwaert een bijzondere rol, maar de hoofdaandacht gaat naar de componist en anti-Wagneriaan Edgar Tinel en de literatoren Albrecht Rodenbach, Pol De Mont, Omer Wattez en Eugeen Van Oye, sommigen met duidelijk germanofiele inslag. 3. Tussen 1893 en 1914 wordt de receptie meer genuanceerd, afwijzing en aanvaarding lopen naast en door elkaar. Opera en concertleven worden minder epigoon en in de literaire cenakels (De Distel, Van Nu en Straks) laten vooral August Vermeylen en Alfred Hegenscheidt zien hoe zij Wagner persoonlijk verwerken. De omvang van alle denkbare reactie op het Wagner-fenomeen in het Vlaamse cultuurleven is onfatsoenlijk groot. En dus moest Dr. Wauters een verantwoorde keuze maken. Zijn studie legt de nadruk op de literatuur, op Wagners aanwezigheid in literaire (creatieve of kritische) produkten. Helemaal zonder een waardeafwegend overzicht van het muziekleven kon het uiteraard niet. Niets wordt echter gezegd - en dat betreur ik - over de manier waarop Wagners opera-oeuvre op onze scènes vorm kreeg of geïnterpreteerd werd. Het saldo van Wauters' literaire verkenning is al bij al verrassend. Wagners betekenis voor het culturele leven in Vlaanderen is volgens de auteur tijdens deze periode eerder gering geweest, van een aanwijsbare en | |
[pagina 662]
| |
rechtstreekse invloed is nauwelijks iets te merken. Wagner blijft een randverschijnsel, dat natuurlijk wel een specifieke geschiedenis heeft. Voorzichtig suggereert Wauters dat Wagner door een aantal personen en strekkingen kon worden aangetrokken omdat zij in hem hun nationalistische instelling bevestigd zagen: Wagner als behoefte tot zelf(h)erkenning? Als Wagner in Vlaanderen niet tot in de wolken verheven, maar evenmin radicaal afgewezen werd, was deze terughoudendheid volgens Wauters vooral aan Vlaams onvermogen, gebrek aan onderscheidingszin, gewoon onwetendheid te wijten. Er zijn bij ons bijna geen parallellen met de Wagner-rage in de ons omringende landen aan te wijzen. Kleinschalig, terughoudend, burgerlijk. Wauters' verhaal bevat een veelheid aan gegevens die in aantal en reliëf voortdurend ontdekkingen worden. Maar deze inventarisering van naspeurbare echo's remt vaak de intensiteit van de analyse af. Niet dat het een oppervlakkig verhaal wordt, dat alleen maar wat signalen in het landschap neerzet, maar het gaat te weinig interpreterend in op het diepere waarom en het precieze hoe van de invloed die Wagner zou hebben uitgeoefend. Wauters gaat graag over tot personalisering, tot het zelfstandig behandelen van muziekfiguren of literatoren in wier activiteit of oeuvre een volgehouden belangstelling voor Wagner aan het licht kan worden gebracht. Maar het blijft minstens denkbaar dat een systematisch opsporen van inhouds-, vorm- of ideeelementen een rechtvaardiger samenvatting zou kunnen opleveren van wát deze figuren uit Wagner opdiepten, hoé dat bij hun eigen behoeften aansloot en tot welk resultaat dat heeft geleid. Wauters' studie herleidt te veel tot ‘materie’ wat wellicht als ‘idee’ een grondiger betekenis zou kunnen krijgen in de tekening van de factoren die de Vlaamse Cultuur in deze tijd hebben bepaald. Een van de redenen waarom Dr. Wauters zich tot deze werkwijze genoodzaakt voelde, zou wel eens het feit kunnen zijn dat maatschappelijke en politieke achtergronden in zijn studie totaal afwezig blijven. In Wagner valt er een duidelijk contrast te constateren tussen de overtuigende, radde en welsprekende stijl van de bijna-fictie die hij vóór 1848 schreef en de houterige, voze gelijkhebbersstijl nadien. Hij legde progressieve geloofsbrieven voor. De vernieuwing van het theater op basis van wat hij het Helleens model achtte zou tot een politieke wedergeboorte leiden. Deze belijdenis sprak artiesten aan die met de status-quo komaf wilden maken, in de kunst én in de maatschappij. Zijn muziek werd progressief geacht. Maar was het propageren van deze muziek niet tevens een poging om de (linkse) neigingen in de artistieke en politieke kringen een troef uit de handen te nemen? Oper und Drama werd in de Franse pers intens besproken; Wagner was een controversiële zowel als vertrouwde figuur, niet zozeer onder musici als wel onder schrijvers en kunstenaars, verleid, zou je denken, door zijn retoriek. In de jaren 80, toen de omwenteling van zijn opera-opvatting evident was geworden, liep heel West-Europa storm, in elk land evenwel anders en verschillend. Frankrijk vereerde hem op de linkerzijde, Italië dan weer op de rechterzijde. De Britten verzoenden zijn neopaganisme met een welige (en melige) christelijkheid, ofschoon ook het sensualisme (denk aan Beardsley) hem gretig opnam en Shaw hem dan weer als een symbolist met proletarische inslag beschouwde. Na de oorlog van 1870 zakte de Franse geestdrift terug. De Symbolisten met Mallarmé haalden hem in hun l'art-pour-l'art-esthetica, zonder politieke inplicaties, terug. Hoe is dit alles te verklaren? Op het ogenblik dat het liberalisme, destijds progressief en volksgezind, niet meer mogelijk blijkt, triomfeert in heel Europa, telkens met variërende accenten, het nationalisme. De chauvinistische (völkische) voor- | |
[pagina 663]
| |
oordelen waarmee naar Bayreuth gepelgrimeerd wordt zijn onmiskenbaar en wat later met Winifred Wagner en diens gebruik door het nationaal-socialisme gebeurt, sluit daar logisch bij aan. De Wagnercultus schommelt tussen creatief avontuur en kleinburgerlijke ambitie; concrete fundamentele invloed, tenzij uiteraard in de muziek zelf, blijft m.i. erg betrekkelijk. Zijn warrige en wazige geschriften spraken meer de tweederangsfiguren (cfr. onze Verschaeve) aan, op zoek naar een boegbeeld. Maar één ding staat vast: dit soort mentaliteit is in brede culturele kringen veel belangrijker geweest dan Wagners artistieke invloed. Welnu in Wauters' studie ligt deze mentaliteit te weids verbrokkeld en verspreid over de individuele figuren, ze wordt niet tot een kenmerk herleid of gesynthetiseerd, een kenmerk dat misschien alleen maar modieus en tijdsgebonden was, maar misschien toch ook wel veralgemeenbaar en kenschetsend voor een tijdperk, misschien zelfs een volk. Wauters wijst een aantal elementen van Wagnerinvloed aan bij individuele auteurs. Zelf zou ik de herkenbaarheid van Wagnergedachten veeleer in het grondwerk zoeken, in de gevoelsbasis, in de opvatting van mens en wereld: Wagner als katalysator van een tijdsdenken. Het Wagnerisme als mentaliteitsproces veeleer dan als esthetische beweging. Tenslotte mis ik node enige verwijzing naar Wagners opvattingen over theater en theatraliteit. Ook die ideeën hebben in heel Europa het theaterbewustzijn geprikkeld, de evolutie van het theaterdenken in een stroomversnelling geleid, ze hebben de discussie en de praktijk bevorderd. De thesis van Wagner over het speelvlak en de publieksruimte vreet, bij alle respect voor het illusionistische kunstbegrip, het fundament van het kijkkastmodel aan. Het is waar dat van deze theatrale revolutie in Vlaanderen tijdens de hier behandelde periode geen spoor terug te vinden is. En toch. Voor de operapraktijk omstreeks 1900 zijn de scenografische en theaterarchitectonische stellingen van de Zwitser Adolphe Appia fundamenteel; hij is de eerste die het Italiaanse model van dueltheater tussen scène en zaal problematiseert. In zijn spoor volgde een aantal van de beste architecten, tot Gropius van het latere Bauhaus toe, maar ook onze eigen Henry Van de Velde met zijn aandacht voor het amfitheatermodel. Deze Van de Velde (een grote onbekende in de theatergeschiedenis van Vlaanderen!) was nauw betrokken bij Van Nu en Straks. Onder Appia's invloed ontstond het Münchener Künstlertheater (1908, met Georg Fuchs). Deze Fuchs heeft dan weer de jonge De Gruyter beïnvloed maar ook Michel Van Vlaenderen. Wat stelt dit wirwar van draden in de Wagnerreceptie in Vlaanderen voor? C. Tindemans | |
Louis Baeck: Macht en tegenmachtIn Vlaanderen zijn er weinig economen die boeiend en beeldrijk kunnen schrijven over een actueel probleem van de politieke economie. Louis Baeck, professor aan de KU Leuven, kan dat wel. Zijn Macht en tegenmacht is het zesde boek van zijn hand dat verschijnt bij het Davidsfonds te Leuven (1985). Minstens evenveel titels werden uitgegeven bij andere fondsen. Wat zet een hoogleraar economie, die toch wel de handen vol heeft met colleges, congressen en colloquia, ertoe aan om deze stroom van publikaties vol te houden? Ik vermoed dat het te maken heeft met een maatschappelijke onrust. De voortdurende worsteling om de verschuivingen en kantelingen die zich in versneld | |
[pagina 664]
| |
tempo voordoen, te ordenen tot een coherent maatschappijbeeld. Blijkbaar is dit telkens weer een intense incubatie van waarnemingen en lectuur, mijmeringen en discussies, die dan uitmonden in een nieuw boek. De flap draagt de suggestieve titel ‘Macht en tegenmacht’. (Houdt men het boek ondersteboven dan leest men tweemaal het woord ‘macht’ in spiegelschrift). De ondertitel luidt: ‘Een sociopolitieke visie op de wereld’. Voorwaar geen geringe opdracht. Zeker niet voor een tijdperk dat nog geen naam heeft, nog niet ‘gecatalogeerd’ is. De centrale stelling is dat het zgn. naoorlogse tijdperk (uit de geschiedenisboeken) verdwenen is zoals de fade-out op een filmdoek. Het beeld van een nieuw tijdperk tekent zich af. De twee traditionele supermachten in het Oost-West-conflict verliezen de controle over het wereldgebeuren. Er is de spanning tussen Noord en Zuid, of tussen industrielanden en ontwikkelingslanden. Met daarin dan nog de veranderende relaties tussen de kernlanden van het Westen en de nieuwe industrielanden uit het Zuiden alsook de kopstukken van het OPEC-blok. Maar er zijn ook de spanningsverhoudingen Oost-Oost (Rusland versus satellieten) en West-West (Verenigde Staten versus de bondgenoten in West-Europa en Japan). Hoe deze veranderingen verklaren en ordenen? Bernard Russell heeft ooit geschreven dat de economie een onderdeel is van een bredere wetenschap... ‘the science of power’. Economie genereert macht. Verschuivingen in economische macht doen de politieke machtsverhoudingen kantelen. Het bilaterale monopolie van de macht (cuius regio eius religio) wordt vervangen door een oligopolie (cfr. J. Lesourne). De huidige economische crisis kan ten gronde herleid worden tot de erosie van de economische basis van het Westen (inzonderheid Europa). De naoorlogse lange golf van algemene welvaartstoename is afgebroken rond 1970-75. Symbolisch is 15 augustus 1971: President Nixon heft de goudconvertibiliteit van de dollar op. De dollarhegemonie stuikt ineen en het internationale monetaire stelsel (de vroegere Bretton Woods-afspraken) raakt op drift. Sindsdien spreekt men van Euro-dollars en petrodollars, yen en D-marken. Een duidelijk voorbeeld van oligopolisering van de wisselmarkten. | |
Het verhaal van de onmachtOndertussen werden ook anderhalf miljard mensen gedekoloniseerd, kende Japan een spectaculair groeitraject, was er de gijzeling door OPEC (petromanie) en het China van Deng Xiaoping. En Europa dan? De auteur noemt de Europese Gemeenschap ‘een zilveren bruiloft zonder feest’. Het verdrag van Rome (1958) heeft gemikt op een mercantilistische integratie van boven. ‘De vaders van Europa hebben gefaald door te eenzijdig het economische determinisme als motor van integratie te beschouwen en door de gemeenschapsvorming te exclusief over de bovenbrug van de staatsmachinerie te laten lopen’ (176). De burger blijft er grotendeels onberoerd bij. De tekst ademt een bewondering voor het epische Europa van de Gaulle en een afkeer van de huidige kleine berekeningen (Engeland wil wel de voordelen maar heeft een hekel aan de plichten). De culturele, ideologische en sociale dimensies werden niet aangesproken en besproken. De alledaagse Europese identiteit niet gevestigd en bevestigd. Pas zeer onlangs, met te grote vertraging, werden EG-programma's gestart voor b.v. universitaire uitwisseling. In de tijd van Erasmus was er voor professoren en studenten meer mobiliteit tussen de Europese universiteiten dan thans het geval is. En zo komt men ter hoogte van een tweede niveau dat zich over het hele boek uitstrekt: de verschuivingen in de socio-culturele waarden en de politieke articulatie daarvan. ‘Amerika heeft zich in de naoorlogse periode intensief | |
[pagina 665]
| |
met de directe vorming van de Europese elites beziggehouden. Tienduizenden studenten, navorsers, industriëlen, functionarissen, technici, militairen, mediamensen enz. zouden aan de overzijde van de oceaan studies, seminaria en/of stages gaan volgen. Halfweg de jaren zestig was de mode van de directe vorming aldaar over haar hoogtepunt heen. De Amerikaanse bovenbouw geraakte door de campusrellen, de Vietnammalaise en Watergate zelf in crisis. Maar in Europa begon dan de indirecte overdracht van de Amerikaanse denken doewijze, actief verspreid en ingetimmerd door de fellows van de eerste naoorlogse generatie...’ (67). Hier dus wel een Amerikaanse hegemonie. Inderdaad, de media brengen ons meer produkties uit Californië en Dallas dan van het eigen continent. Er wordt wel eens beweerd: ‘Americans dig deep, but at the surface’. Andere veranderingen voltrekken zich wel in de diepte. Enkele markante ontwikkelingen: Vaticanum II en de gewijzigde opstelling van de kerk, de veralgemening (en banalisering?) van verlengd onderwijs, de maatschappijkritische beweging en haar symboolvorming rond ‘mei 1968’, de reusachtige ontplooiing van informatie en communicatie, de opkomst en het zich profileren van nieuwe gedragsnormen en levensstijlen, de afbrokkeling van de traditionele gezagsstructuren, de verzwakking van de overkoepelende ideologieën en sociale controlemechanismen, toenemende passieve tolerantie voor afwijkend gedrag enz. Hieruit resulteert een grotere kans op zelfrealisatie van het individu in de microsociale leefgemeenschap van het dagelijks leven: in gezin, op school, in de werkplaats, in de religiebeleving, in de ontspanning... | |
De macht van de taalBaeck hanteert een gespierde taal zowel in woord als in schrift. Oudstudenten herinneren zich levendig zijn avondlijke colleges over ontwikkelingseconomie in de jaren zestig. Het auditorium muisstil en afgeladen vol. Van alle faculteiten kwam men op dit late uur als vrij student of voor een keuzevak. Inhoudelijk en verbaal kreeg men een magistrale lezing. Ook zijn schrijfstijl is vitaal en beeldrijk. Complexloos worden neologismen uit de mouw geschud als de gedachte daarmee in de passende vorm valt. Vlamingen zijn ook zelden wereldreizigers. Louis Baeck is dat wel (de wereld is ons dorp). Het boek is nogal internationaal opgevat. Dit neemt niet weg dat enkele hoofdstukjes typisch Belgische omstandigheden behandelen. Zo is er een zeer lezenswaardig stuk over de politieke besluitvorming in België, met een zeer pikant voorstel voor een nieuw gebruik van het twee kamer-stelsel. Doch dit ga ik hier niet verklappen. De lezer zal het zelf wel ontdekken. W. Moesen |
|