Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 655]
| |
Bemande en onbemande ruimtevaart
| |
[pagina 656]
| |
mande ruimtevaart besteed hebben, dient men te zoeken in de gehanteerde hiërarchie van (doel)bewuste prioriteiten. De voorkeur voor bemande vluchten is in de eerste plaats ingegeven door uitgesproken militaire overwegingen. Vervolgens, en nauw daarmee verbonden, komt een eerste ‘cultureel’(politiek) motief: bij het grote publiek belangstelling en enthousiasme wekken en gaande houden voor het welhaast religieuze en mythische avontuur van de verovering en bezetting (occupation) van de planetaire ruimte,... teneinde van datzelfde publiek te verkrijgen dat het blijft instemmen met de fenomenaal hoge kosten die bemande ruimte-exploratie met zich brengt. Pas op de derde plaats komen de ‘nuttige’ toepassingen en de gewettigde ‘culturele’ ambitie van het belangeloos zuiver wetenschappelijk onderzoek. Om te beginnen merkt Van Allen op dat de uitwerking van het ruimteveerproject al veel meer heeft gekost, veel langer heeft geduurd en heel wat minder vlot verloopt dan wat de voorstanders ervan in het begin van de jaren 70 voorspeld en beloofd hadden. Toen stelde men dat vanaf het begin van de jaren 80 zowat 50 vluchten per jaar mogelijk zouden zijn, die een ‘nuttige last’ van 25 ton in een lage baan om de aarde zouden brengen, tegen een kostprijs van 200 dollar het kilogram. In feite vonden er tot nog toe slechts 25 vluchten plaats (waarvan 10 in 1985), en tegen de prijs van 10.000 dollar het kilogram (4.000 in constante dollarwaarde van 1971, zegge toch nog 20 maal meer dan aanvankelijk was voorzien). Vervolgens blijkt dat er, in de hele geschiedenis van de ruimtevaart, nooit zulke hoge bedragen zijn uitgegeven als in de jaren voor en na 1965, toen het er voor alles op aan kwam als eersten een bemande landing op de maan te realiseren. Toen werden (in constante dollarwaarde van 1982 berekend) pieken bereikt van om en bij de 19 miljard. Nadien nam het NASA-budget geleidelijk af om, vanaf 1975 op ongeveer hetzelfde peil te blijven van zo'n 6 miljard: van dit bedrag was en is nog steeds 2/3 voor militaire doeleinden bestemd. (In de jaren 1964 en 1965 waren wetenschappelijk onderzoek en ‘civiele’ toepassingen goed voor 1/9 van het totale budget). Het ‘nationale trauma’, dat de primeur van de Russische Spoetnik in oktober 1957 in de VS had verwekt, maakt begrijpelijk dat de cultureel-politieke en militaire motieven de doorslag gaven bij het doordrukken, koste wat het kost, van de bemande maanvluchten. Het ging er vooral om daar gewéést te zijn. De strikt wetenschappelijke resultaten van de inderdaad adembenemende maanwandelingen waren ongetwijfeld interessant, ten dele beduidend en enigermate nieuw, maar vielen ten slotte toch nogal mager | |
[pagina 657]
| |
uitGa naar voetnoot4. Na een paar perfect geslaagde maanlandingen, zakte de publieke belangstelling tot op het nulpunt. Het thans lopende ruimtependelprogramma is - zowel in de feitelijk daaraan bestede middelen als in de uitgesproken bedoelingen van de verantwoordelijke instanties - in de eerste plaats een aangelegenheid van defensie en leger. Na de Challenger-ramp beklemtoonden alle deskundige commentaren dat het pijnlijk verraste publiek dit soort ruimtevluchten ten onrechte als een reeds verworven routine had beschouwd. Dit neemt echter niet weg dat de hele opzet wel degelijk bedoelde en bedoelt er een routine van te maken. Die is volstrekt nodig voor de opbouw van een heus ruimtestation, dat de NASA voorziet (of voorzag?) voor het jaar 1993, en waarvan de NASA de kosten schat (volgens Van Allen schromelijk onderschat) op 9 miljard dollar, de kosten van het permanente onderhoud en de bezetting van het station niet inbegrepen. En dit ruimtestation geldt als de geenszins verholen, eerste en noodzakelijke stap op de weg naar de installatie van wapensystemen in de ruimte. Daaraan herinneren de dag zelf dat de sympathieke lerares S.C. Corrigan McAuliffe bij de Challenger-ramp om het leven kwam, kon ongepast lijken, bij mijn weten maakte alleen de Poolse televisie gewag van ‘het tragisch ongeval met de Challenger, die door de VS als een proefbank voor de bewapening van de ruimte beschouwd wordt’ (Le Monde, 30 januari 1985, p. 32). Maar in de daaropvolgende dagen zouden vrijwel alle commentatoren het ook daarover (moeten) hebben. Van Allen, die zich met een aantal wetenschapsmensen tot de ‘loyale oppositie’ rekent, wenst een uitdrukkelijk onderscheid te maken tussen defensief en offensief gebruik van de ruimtetechnologie. Tot nog toe, zo meent hij, hebben met name observatie- en communicatiesatellieten uitstekende diensten bewezen, niet alleen aan internationale détente, veiligheid en wederzijds vertrouwenGa naar voetnoot5, maar ook op tal van andere gebieden als oceanografie, geologie, ecologie, meteorologie, prospectie, lucht- en scheepvaart... en noem maar op. De sinds het begin van de ruimtevaart verzamelde rijke oogst - van zuiver wetenschappelijke ontdekkingen en nuttige technologische toepassingen - is voor het overweldigend grootste deel te danken aan onbemande ruimtetuigen. De onevenredig grote middelen die men desondanks aan bemande ruimtevluchten blijft besteden hebben als (vrijwel) enige bedoeling de overgang mogelijk te maken naar de offensie- | |
[pagina 658]
| |
ve militarisering van de ruimte, die Van Allen een op zijn minst nodeloze en gevaarlijke omweg acht om (kern)oorlogen uit de wereld te helpen. De voorstanders van het heersende beleid verdedigen hun positie met de stelling dat in het zog van het inderdaad erg dure, militair geïnspireerde ruimteprogramma, dan toch maar tal van - en genoeg - andere, al dan niet bemande, louter wetenschappelijke of ‘civiele’ projecten gerealiseerd zijn en nog gerealiseerd zullen worden. Dat blijkt echter steeds minder het geval te zijn. En het fenomeen heeft al een naam gekregen: ‘the massacre of the innocent’, de moord op de onnozele kinderen. Van Allen geeft een indrukwekkende waslijst van louter wetenschappelijke en ‘civiele’ projecten die, vooral de laatste 4 jaar, ofwel definitief werden afgevoerd ofwel voor langere, vaak onbepaalde, duur uitgesteld. Zoals bekend was het om reden van budgettaire besnoeiingen dat de VS geen ruimtesonde naar de komeet Halley hebben gestuurd. Van Allen gaat vanzelfsprekend ook in op de argumenten die voor bemande ruimtevluchten pleiten: dat zijn vooral de onvervangbaarheid van de mens als waarnemer en uitvoerder van experimenten, en de fabricage van volkomen nieuwe (o.m.) farmaceutische stoffen. Beide argumenten acht hij sterk overtrokken. Wat het eerste betreft: de huidige, uiterst gesofisticeerde en sensibele waarnemings- en meetapparatuur wordt door rechtstreekse menselijke aanwezigheid of tussenkomst eerder verstoord en ontregeld dan in goede banen gestuurd. In het verleden is reeds gebleken dat een op aarde gevestigd onderzoekersteam in veel gunstiger condities verrassende of kritische situaties kan evalueren, bestuderen en desgevallend met kennis van zaken kan ingrijpen. Wat de fabricage - vooral op industriële schaal! - van ‘nuttige’ nieuwe stoffen betreft, de National Research Council heeft onlangs zelf erkend dat de extravagante verwachtingen daaromtrent nog niet ingelost werden, en dat kritische distantiëring geboden blijft ten aanzien van zowel de aard als de eventuele kostprijs van dergelijke Produkten. Nog een ander argument pro bemande ruimtevluchten - de reeds gedemonstreerde mogelijkheid om defecte ruimtetuigen ter plekke te herstellen - wordt door Van Allen terdege gerelativeerd. Uit de ervaring is gebleken dat de meeste satellieten zo betrouwbaar zijn dat zij de hun toebedachte, nuttige levensduur (10 jaar en meer) in vele gevallen nog beduidend overschrijden. In de tussentijd is de technologie meestal zo veel verder gevorderd, dat het beter én goedkoper is een nieuwe satelliet te lanceren, dan de oude en verouderde nieuw leven te willen inblazen. Van Allen verklaart uitdrukkelijk niet te twijfelen aan de technische haalbaarheid van ruimtevaartprojecten als het ruimtestation, die in de VS een massieve voorkeurbehandeling genieten; op voorwaarde dat men er de | |
[pagina 659]
| |
nodige middelen echt voor ‘over’ heeft. Vooralsnog lijkt zijn betoog eerder in de lijn te liggen van andere ‘naïeve’ geleerden als Einstein en Oppenheimer, die destijds al vruchteloos geprobeerd hebben de ontwikkeling van kernwapens een halt toe te roepen. Wat niets afdoet aan de pertinente en zakelijke argumenten waarmee Van Allen zijn stelling staaft: dat de nog jonge ruimtevaart andere en betere voorkeurbehandelingen verdient, op nationaal en internationaal vlak, en vanuit vrij wel elke invalshoek: de zuiver wetenschappelijke, de technologisch-utilitaire, de economische en de ethisch-humanitaire. |
|