Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 628]
| |
De terugkeer van Pius IX
| |
Een bewogen pontificaatToen Pius IX in 1846 de pauselijke troon beklom, was de kerkelijke staat in volle beroering. De democratische ideeën, die door de Franse Revolutie zowat overal in Europa opdoken, ondermijnden ook in de kerkelijke staat de absolutistische regeringsvorm. De nieuwe paus scheen aanvankelijk in te zien dat een zekere openheid t.o.v. de liberale gedachten nodig was om | |
[pagina 629]
| |
de rust te herstellen. Hij schonk algemene amnestie aan de politieke gevangenen, benoemde kardinaal Gizzi, die voor de amnestiemaatregel had gepleit, tot staatssecretaris en riep een commissie in het leven om te bestuderen welke administratieve hervormingen mogelijk waren. Eind 1847 deed Pius IX, die niet ongevoelig was voor gevlei, een oproep voor eenheid onder de Italianen. Dit werd geïnterpreteerd als een gebaar van vijandigheid tegenover Oostenrijk, en de paus zag zich een maand later verplicht zijn oproep gevoelig af te zwakken. Dit leidde tot de liberale revolutie van 1848, waarbij o.m. Pellegrino Rossi, een minister van de pauselijke regering, gedood werd. Pius zelf moest naar Gaeta, in het koninkrijk Napels vluchten. Ondertussen won de gedachte veld, dat een paus niet per se ook vorst van een wereldlijk rijk hoefde te zijn, en zelfs toen de paus, na een afwezigheid van 17 maanden, dank zij de steun van de Franse en Oostenrijkse troepen terug naar Rome kon komen en er de reactionaire kardinaal Antonelli tot staatssecretaris benoemde, zodat de liberaliserende tendensen aan de curie geen schijn van kans meer kregen - zelfs dan kon het eenheidsstreven van de Italianen niet meer gestuit worden. Piemont nam voorlopig de leiding van het ‘Risorgimento’ van het Italiaanse volk. Weldra zou echter Sardinië (met Cavour als ministerpresident en Garibaldi als legergeneraal) die rol overnemen. Uit verschillende landen kwamen toen vrijwilligers samen - de zoeaven - om een eigen pauselijk leger te vormen. In 1860 werden ze te Castel Fidardo verslagen. Toch zou het nog tot 1870 duren vooraleer Rome zelf ingenomen werd. Dit gebeurde toen de Fransen, die er een garnizoen hadden, wegens het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog naar Frankrijk teruggeroepen werden. Het is te midden van die woelige jaren dat Pius IX de kerk moest besturen. Hij ging daarbij zeer autocratisch te werk. De vrome priester en filosoof Antonio Rosmini, die aanvankelijk het vertrouwen van de H. Vader genoot, viel in ongenade toen hij het aandurfde positieve kritiek op de kerk te uiten. In 1854 werd het dogma van Maria's Onbevlekte Ontvangenis uitgeroepen. In 1864 werd de encycliek Quanta Cura en de veel bediscuteerde Syllabus uitgevaardigd, waarin vooral het liberalisme het moest ontgelden. Op 8 december 1869 werd het Eerste Vaticaans Concilie geopend, tijdens hetwelk de dogmaverklaring van de pauselijke onfeilbaarheid plaatsvond - maar dat niet vrij schijnt geweest te zijn van morele druk. De paus overleed in 1878. | |
[pagina 630]
| |
Op weg naar een zaligverklaring?Nog vóór zijn overlijden had men in bepaalde ultramontaanse kringen een oprechte verering voor Pius IX. In België en Nederland schreven de bisschoppen aandoenlijke brieven over het droeve lot van de paus die steeds meer door de Garibaldisten in het nauw gedreven werd, een tijdlang uit Rome moest wegvluchten en uiteindelijk door de grote mogendheden aan zijn lot werd overgelaten. Dat het recruteren van de zoeaven, vooral in deze landen met zoveel succes bekroond werd, is niet enkel aan de piëteit van de gelovigen te danken, maar ook aan de populariteit van de paus zelf. Na zijn dood gingen spoedig stemmen op om zijn heiligverklaringsproces aanhangig te maken, doch pas in 1907 gaf Pius X toelating om het op gang te brengen. In alle bisdommen waar hij verbleven had werd nagegaan of hij er een faam van heiligheid had nagelaten. Dit onderzoek duurde van 1907 tot 1922. Tal van getuigenissen werden opgetekend, meestal door mensen die hem niet persoonlijk hadden gekend maar over hem hadden gehoord en zich tot algemeenheden beperkten. Pas op 7 december 1954, na meer dan 30 jaar studie, verscheen het decreet waarbij bepaald werd dat het proces in Rome aanhangig kon worden gemaakt. De formulering was één lofprijzing: het afkondigen van de Syllabus, het uitroepen van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria en van de pauselijke onfeilbaarheid werden in één adem vernoemd met wat de paus voor de kloosterorden en voor de missionering had gedaan. Het onderzoek naar de heldhaftigheid in de beoefening der deugden werd behandeld op de congregatio antepreparatoria van 12 oktober 1962. Zes leden spraken zich uit voor een voortzetting van het proces, maar dertien waren van oordeel dat de zaak opnieuw en grondiger onderzocht moest worden. Nog geen jaar later, op 28 mei 1963, kon reeds de congregatio preparatoria worden gehouden. De gegeven ophelderingen die, gezien de korte tijdspanne, onmogelijk op een grondige studie konden steunen, bleken op de meeste punten toch voldoening te schenken. Er waren deze keer veertien stemmen ten gunste van een voortzetting van het proces. Objecties werden gemaakt in verband met de oorlog in Piëmont, Rosmini, Antonelli en het promoveren van onwaardige personen. Over de volgende punten werd uitvoeriger van gedachten gewisseld: de Syllabus, de sociale kwestie en de vrijheid van meningsuiting op het Eerste Vaticaans Concilie. Een van de deelnemers sprak de vrees uit dat een eventuele zaligspreking een heropleving zou kunnen inluiden van het extreme liberalisme en een ander was van oordeel dat een canonisatie van Pius IX als een afkeuring van de thans algemeen aanvaarde democratische tendensen gezien zou worden. In het | |
[pagina 631]
| |
licht van deze te voorziene bezwaren werd er door één kardinaal en door vier consultoren op aangedrongen dat de historische commissie een aantal dingen aan een nauwkeuriger onderzoek zou onderwerpen. De paus besloot de zaak toch verder zijn verloop te laten gaan. Zo ging men in 1974 over tot de volgende stap, nl. de studie die moest leiden naar een Novissima Positio, waarin de vraag beantwoord werd of Pius IX op heldhaftige wijze de theologale en de kardinale deugden had beleefd. Op enkele fundamentele vragen - waarover straks meer - werd niet ingegaan. Aan Carlo Snider, niet onverdienstelijk historicus en advocaat van de ‘causa’, werd gevraagd een paar minder belangrijke kwesties te behandelen. Snider liet opmerken dat zowel voor- als tegenstanders zich te uitsluitend op de getuigenissen baseerden en de paus buiten zijn historisch kader haalden. Het is Sniders verdienste geweest zich boven de los van elkaar staande feiten te verheffen en te wijzen op het onderlinge verband en de wederzijdse beïnvloeding van de psychologische, de culturele, de politieke en theologische aspecten in het leven van de paus. Of daarmee alle moeilijkheden opgelost zijn blijft een open vraag, maar de congregatio generalis heeft er genoegen mee genomen. Op 6 juli 1985 werd het definitieve decreet betreffende de heroïciteit van de deugdenbeoefening positief beantwoord en officieel uitgevaardigd. Om Pius IX tot de eer van de altaren te verheffen is nu alleen nog de goedkeuring van een mirakel nodig en, naar verluidt, zou dat er al zijn. Er wordt nog alleen op een gunstige gelegenheid gewacht om die goedkeuring ter ondertekening aan de paus voor te leggen. | |
Achter de schermenHet verloop van het zaligverklaringsproces mag niet los gezien worden van wat zich ondertussen aan de Romeinse curie afspeelde. Enigszins vereenvoudigend kan gesteld worden dat de canonisatie van Pius IX de inzet is van twee radicaal tegenover elkaar staande strekkingen. Er is een kleine, maar zeer invloedrijke en doordrijvende groep die Pius IX als kampioen van een intransigent katholicime het koste wat het wil zalig- en later heiligverklaard wil zien en daarvoor ook de paus onder druk zet. Aan het hoofd van deze groep staat kardinaal Palazzini, prefect van de S.C. pro Causis Sanctorum en bekend als hoge beschermer van het Opus Dei. Aan de andere zijde staat het Staatssecretariaat, geleid door kardinaal Casaroli, een eerlijk man, maar als diplomaat niet steeds doorzichtig en die men wel eens probeert te omzeilen. Beide tendensen dingen naar de gunst van de | |
[pagina 632]
| |
paus die zich, van nature, met de restauratiepaus Pius IX verwant voelt. Na het laatste document over de heldhaftige deugdenbeoefening schijnt een definitieve stap gezet te zijn op de weg naar de canonisatie. Johannes XXIII had het proces laten doorgaan, maar zijn opvolger, Paulus VI, was er een beslist tegenstander van. Paus Paulus vreesde - niet ten onrechte - dat de onverzettelijke minderheid die tegen het ‘aggiornamento’ van het concilie gekant was, voor begrijpelijke doeleinden op Pius IX beslag zou leggen. De voorstanders van de ‘causa’ gaven zich echter niet gewonnen. Palazzini, die toen secretaris van de Congregatie van het Concilie was, wierp zich als hun leider op. Paulus VI bevorderde hem tot kardinaal, maar liet hem drie jaar zonder eigenlijke functie. Promoveatur ut amoveatur? De paus gaf kardinaal Jean Villot de opdracht een grondiger historische studie van het pontificaat van Pius IX te laten maken. In 1974 verscheen het eerste deel van een exhaustieve biografie, van de hand van Giacomo Martina s.j.Ga naar voetnoot1 Ze behandelde het pontificaat van Pius IX echter slechts tot 1850, zodat de uiteindelijke conclusie van de auteur moeilijk te voorzien was. Toen Johannes-Paulus II paus werd, werd Palazzini aan het hoofd geplaatst van de S.C. pro Causis Sanctorum. De ‘causa’ werd onmiddellijk op gang gebracht en, zoals hierboven gezegd, in 1984 zag een Novissima Positio het licht en verscheen het daaropvolgende jaar het decreet waarbij de heroïciteit van de deugden plechtig werd afgekondigd. In 1971 was Mgr. Piolanti postulator van de ‘causa’ geworden en het daaropvolgende jaar reeds lanceerde hij het tijdschrift Pio IX, waarin gepoogd werd, zowel in devotionele als in meer werenschappelijke bijdragen, Pius IX in een gunstig daglicht te plaatsen. Maar ook de tegenstanders van de canonisatie scoorden punten. In 1977 was reeds het veel besproken boek van August B. Hasler verschenenGa naar voetnoot2. Pius IX werd in staat van beschuldiging gesteld. Hij had een onhebbelijk karakter, dat hoogten en laagten kende, en hij zou, ook in de uitoefening van zijn pauselijk ambt, geleden hebben onder de gevolgen van een epilepsie waarvan hij in zijn jonge jaren het slachtoffer was geweest. Maar het hoofdaccent van het boek lag elders. De auteur onderstreepte de druk die door Pius IX tijdens het eerste Vaticaans Concilie op de concilievaders was uitgeoefend. Hij verdedigde de thesis dat de overwinning van de on- | |
[pagina 633]
| |
feilbaarheidsleer niet het gevolg was van een vrije raadpleging of een innerlijk proces, maar van een druk van buiten uit en een goed gecombineerde manipulatie. Hasler stelde vervolgens dat de kerk na het concilie een vervalste versie van de feiten had gegeven. Op de bediscussieerde rol van de Paus was reeds gewezenGa naar voetnoot3, maar nooit eerder was het met zoveel klem en op basis van een zo uitgebreid bronnenmateriaal gebeurd. De voorstanders van de zaligverklaring waren alles behalve gelukkig met het boek. Dat werd nog erger toen het respectabele en gezaghebbende blad van de Italiaanse jezuïeten, de Civiltà Cattolica, in een recensie Hasler weliswaar op fundamentele punten bekritiseerde, maar in feite toch liet doorschemeren dat men moeilijk kon spreken van een heldhaftige deugdenbeoefening en dat in het Eerste Vaticaans Concilie de ‘minderheid’ niet alleen de opportuniteit van het onfeilbaarheidsdogma in twijfel had getrokken, maar ook inhoudelijke bezwaren hadGa naar voetnoot4. De Civiltà Cattolica trad andermaal in het strijdperk toen het in 1984 de Novissima Positio in opspraak bracht. De jezuïet G. Mucci opperde een aantal bedenkingen over het verloop van het proces. Hij betreurde dat de indruk gewekt werd dat vooral het aantal getuigenissen belangrijk was, trad Snider bij die gewezen had op een onvoldoende aandacht voor de historische context, stelde vast dat de faam van heiligheid van Pius IX niet werkelijk algemeen in de kerk verspreid was en besloot dan ook dat de bewijsvoering van deze nieuwste Positio niet overtuigend overkwamGa naar voetnoot5. Voor de hoofdredacteur van het Romeinse jezuïetentijdschrift, Bartolomeo Sorge, had de publikatie van dit artikel een onprettig gevolg. Hij werd uit zijn functie ontslagen en kreeg een andere opdracht in Palermo op Sicilië. Het is meer dan waarschijnlijk dat de generaal van de jezuïeten, P.H. Kolvenbach, deze maatregel niet op eigen initiatief genomen heeft, maar daartoe verzocht is geworden door kardinaal Palazzini, misschien op vraag of alleszins met goedkeuring van de paus, van wie bekend is dat hij persoonlijk de Sociëteit van Jezus geen al te warm hart toedraagtGa naar voetnoot6. De strijd achter de schermen werd - althans voorlopig - door Palazzini | |
[pagina 634]
| |
gewonnen. In het begin van de zomer 1985 werden de kardinalen die tot de Congregatio generalis pro Causis Sanctorum behorenGa naar voetnoot7 samengeroepen en op 6 juli verscheen het reeds vermelde decreet. | |
Het Decreet van 6 juli 1985Het ligt voor de hand dat men in dit soort kerkelijke documenten, waarin de heldhaftige deugdenbeoefening van de kandidaat-zaligverklaarde wordt vastgesteld, de nadruk niet zal leggen op de schaduwzijden en het al te menselijke in hem. Dat hoeft ook niet, want het decreet moet het vroeger gedane onderzoek niet hernemen. Maar het decreet van 6 juli '85 geeft de indruk van een onkritische aaneenflansing van al het goede dat over Pius IX gezegd kan worden, waarbij alle andere beschouwingen als overbodig worden beschouwd. Er wordt een onwezenlijk beeld opgehangen van een paus die toch anders geweest moet zijn dan men ons laat zien, ook al worden er strikt genomen geen onwaarheden verteld. De opsteller van het decreet beschouwt de lovende woorden die Leo XIII in zijn in memoriam over zijn voorganger uitsprak, als objectieve geschiedschrijving, alsof ooit een paus bij een dergelijke gelegenheid in negatieve termen over zijn voorganger zou spreken. Er wordt op gewezen hoe Pius IX vanaf zijn prille jeugd een bijzondere devotie had voor het H. Sacrament en de H. Maagd. Op Maria's voorspraak genas hij van epilepsie, kon priester worden en later bisschop. Zowel de jonge priester als de bisschop gaf blijk van een grote voorliefde voor de arme jeugd. Steeds geneigd meer en beter te doen, reisde hij naar Amerika. Men was zozeer getroffen door zijn piëteitsvolle houding dat het niemand verwonderde dat hij, na de dood van Gregorius XVI, tot diens opvolger gekozen werd. Ook als paus gaf hij blijk van grote ijver in de zielzorg. Volgens het decreet legde hij de grootste zorg aan de dag voor een verhogen van het geestelijk en intellectueel peil van de clerus. Als bewijs wordt de oprichting van het ‘Seminarium Pium’ aangehaald. Hij nam ook maatregelen om het kloosterleven intenser te laten beleven en verschillende congregaties, zoals de salesianen van Don Bosco, mogen hem terecht als hun medestichter beschouwen. Bovendien kwam hij op voor volkeren in verdrukking en voor de vrijheid van de kerk in landen waar deze aan banden werd gelegd. | |
[pagina 635]
| |
Steeds volgens het decreet zou de roem van deze paus echter vooral dank zij twee dogmatische definities onvergankelijk blijven: de Onbevlekte Ontvangenis van Maria (wat de H. Maagd, als het ware uit de hemel gevallen, bekrachtigde door in Lourdes tot Bernadette te zeggen ‘Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis’Ga naar voetnoot8) en de pauselijke onfeilbaarheid. Dat Pius oog had voor de problematiek van de toekomst wordt aangetoond door te wijzen op het stichten van wat men later ‘katholieke actie’ zou noemen, en op zijn zorg voor het religieuze leven. Uiteindelijk wordt nog eens beklemtoond hoezeer hij een man Gods en een man van naastenliefde was. Om dit alles kracht bij te zetten wordt verwezen naar twee eminente kenners van het pontificaat van Pius IX, R. Aubert en G. Martina. | |
Enkele bedenkingenNa al wat hierboven gezegd is, zal het wel duidelijk zijn dat enkele kritische bedenkingen zich opdringen. Het decreet mag dan al het resultaat van een onderzoek zijn, het schetst een mens die een zo hoge graad van volmaaktheid heeft bereikt dat men er nauwelijks nog iets menselijks aan merkt. Of, zoals iemand die aan de curie verbonden is het zelf uitdrukte: al die deugden zijn als decoraties die op een levenloze mannequin worden gespeld. Hoe dan ook, men kan zich niet van de indruk ontdoen dat het beeld dat hier van Pius IX wordt opgehangen eenzijdig belicht is. Met geen woord wordt gerept over zijn humeurigheid die door te veel getuigen aangehaald wordt om als verzinsel van de hand te mogen worden gewezen. Hij had perioden van milde goedheid, maar zijn uitbarstingen van woede zijn bekend gebleven. Terwijl naar Aubert en Martina verwezen wordt om een bepaalde stelling kracht bij te zetten, worden andere uitspraken van diezelfde historici gewoon verzwegen. Zo is Aubert b.v. veel genuanceerder waar hij spreekt over het niveau van de kerkelijke wetenschap in Rome en hij laat zien hoe men slechts geleidelijk van een toestand van intellectuele inferioriteit naar een restauratie van de scholastieke theologie evolueerde, iets dat pas onder Leo XIII tot bloei zou komen. De bedenking die Carlo Snider tijdens de laatste fase van het canonisatieproces maakte, nl. dat Pius IX in zijn historisch kader geplaatst moet worden, is meer dan terecht. Alleen een historische benadering maakt het | |
[pagina 636]
| |
mogelijk de evolutie in zijn houding te volgen. Giacomo Martina heeft duidelijk aangetoond hoe de liberaal denkende paus van 1846 reeds na een paar jaren een centralisatie-strategie ging volgen die, helaas, ook gepaard ging met een wantrouwen ten aanzien van de vernieuwingstendensen in de kerk. Nationale synoden werden verboden. De paus toonde zich wantrouwig tegenover elk streven naar ‘updating’ wanneer deze van een of andere natie uitging. Minutieus ging hij de beslissingen na die door provinciale bisschoppensynoden genomen werden, en elk werk dat zich ten gunste van de prerogatieven van de lokale kerk uitsprak werd als inopportuun, zoniet als gevaarlijk beschouwd en vaak veroordeeld of verboden. Hij eiste de volledige onderwerping van de leek aan de hiërarchie, zoals hij de onderwerping van de bisschoppen aan zijn pauselijk gezag eiste. De zorg van de paus voor het religieus gevoel in de kerk ging nog een andere richting uit: hij toonde zich bekommerd om de zuiverheid van het geloof en vreesde een infiltratie van naturalistische stromingen. Juist die zorg bracht hem ertoe op zijn hoede te zijn voor de vooruitschrijdende moderne beschaving, ook in het positieve dat ze bood. Pius IX heeft hier beslist de tekenen van de tijd niet gelezen. Als symbool kan, voor de eerste jaren van zijn pontificaat, gewezen worden op de veroordeling van Rosmini's boek over de kwalen die aan de basis lagen van het verzwakte kerkelijk leven en dat ondermijnden. Verder denke men aan de pijnlijke ontmoeting van de auteur met de paus op 9 juli 1849Ga naar voetnoot9. Niemand zal ontkennen dat geloofsmotieven de paus inspireerden. Andere motieven kunnen meegespeeld hebben, maar zij waren bijkomstig. Bij een beoordeling mag evenmin uit het oog verloren worden dat de liberale politiek uit die jaren de facto doordrongen was van antiklerikale principes. De meeste vrijheidsstrijders beoogden een lekenstaat, maar dat impliceerde niet allereerst de vrijheid voor alle individuen en gemeenschappen (met inbegrip van de kerk). Men wilde elke vorm van sociale invloed van de kerk uitsluiten. Het was niet zozeer tegen zaken die archaïsch geworden waren dat men zich keerde om te zoeken naar vernieuwing, maar men zocht het traditionele geloof te verdringen en in de plaats daarvan een laïcistische levensbeschouwing te stellen. Het is dan ook begrijpelijk dat Pius IX zich tot een defensieve houding gedwongen zag en zich schrap zette tegen het liberalisme, vooral in de concrete vorm die het in Italië aannam. Vanuit zijn | |
[pagina 637]
| |
persoonlijke ervaring in de jaren 1846-1848 moest hij wel wantrouwig staan tegenover elke vorm van parlementair stelsel, en zo zijn misschien ook zijn bittere uitlatingen en zijn gering historisch inzicht te verklaren. Wanneer het liberalisme zichzelf verloochent en zo antiklerikaal wordt dat het de naam liberalisme niet meer verdient, dan moet het antiliberalisme van de paus wel als onvermijdelijk voorkomen. Dit wordt nog duidelijker wanneer men oog heeft voor de restauratiesfeer die heerste in het Rome waar hij opgeleid werd, een Rome dat afgesloten werd voor elk vernieuwend fermentGa naar voetnoot10. G. Martina heeft er de aandacht op gevestigd dat de paus ook af te rekenen had met een curie waar de leidende figuren een harde en onverbiddelijke lijn volgden: Caterini, Cagiano, de Azevedo, om van Antonelli nog te zwijgen. De paus vluchtte in gebed en in een vertrouwen op de Voorzienigheid, op een God die uiteindelijk het goede uit het kwade zou weten te halen. Maar Martina wijst er ook op, dat hij zich daarbij niet afvroeg waarin dat goede dan wel zou moeten bestaan, noch of er geen aangepaste middelen waren om positief aan dat goddelijk plan mee te werken. Hij is het Risorgimento steeds uitsluitend als een wezenlijk tegen de kerk gerichte revolutie blijven zien. Over de geschiedenis van de encycliek Quanta cura en de Syllabus (1864) zou in dit verband nog heel wat te zeggen vallen. Een jaar voordien had Montalembert in zijn toespraak op het Congres van Mechelen ophef gemaakt door ‘een vrije kerk in een vrije staat’ voor te staan. Pius IX stond daar wantrouwig tegenover, doch nam een afwachtende houding aan, in de hoop dat bisschoppen op lokaal vlak eerst hun afkeuring zouden laten blijken. Slechts drie bisschoppen echter protesteerden openlijk tegen de toespraak van Montalembert. De paus liet de barnabiet Bilio, in wie hij in die tijd veel vertrouwen stelde, een oordeel over Montalembert's houding neerschrijven. Bilio nam achtereenvolgens drie kwesties onder de loep: de gewetensvrijheid, het recht van de kerk een beroep te doen op de wereldlijke macht, de verhouding kerk en staat. Wat de gewetensvrijheid betreft kwam Bilio tot het besluit dat deze, zowel voor kerk als voor staat, uiterst funest was. Hij baseerde zijn betoog op teksten van vier theologen die alle vier in de tijd van de godsdienstoorlogen leefden, dus toen onverdraagzaamheid het theologisch denken sterk beïnvloedde. Tolerantie werd door Bilio dan ook als een minder kwaad beschouwd. De oproep van Montalembert: ‘Il nous faut renoncer, une fois pour toutes, à la prétention | |
[pagina 638]
| |
d'appeler la force matérielle au secours de la vérité’, werd een theologische dwaling genoemd en bovendien ergerniswekkend en beledigend voor de kerk. Om zijn redenering kracht bij te zetten beriep Bilio zich o.m. op de bul Unam sanctam (1302), waarin Bonifatius VIII stelde dat de geestelijke macht boven de tijdelijke stond en dat de paus in sommige gevallen het recht had de onderdanen te ontslaan van gehoorzaamheid aan de vorsten. Bilio gaf de gedachte van Montalembert vrij duidelijk weer, maar hij gaf tevens blijk van een gemis aan historische sensibiliteit. Ook louter theologisch was het probleem onvoldoende uitgediept. Zo is het opvallend dat hij enkel auteurs citeert die in een compleet andere historische context leefden en niet vaststelde dat de Franse Revolutie een radicale ontwikkeling op gang had gebracht. De geschiedenis zou inderdaad aan Montalembert en niet aan Bilio gelijk geven. Hoe dan ook, het is Bilio's opvatting die in de Syllabus terug te vinden is. Dat betekent dat Pius IX ze tot de zijne maakte. Het slotoordeel van de historici, ook van diegenen die de paus in zijn tijd proberen te zien en begrip weten op te brengen voor de complexiteit van het tijdsgebeuren, is niet bepaald gunstig. Bovendien moeten allen toegeven dat de encycliek en de Syllabus niet het door de paus verwachte resultaat hebben gehad. Ze hebben niet als dam kunnen fungeren tegen een voortschrijdende laïcisatie, maar hebben er integendeel toe bijgedragen de kloof tussen de kerk en de moderne wereld groter te maken. G. Martina, ongetwijfeld de beste kenner van het pontificaat van Pius IX, spreekt uitvoerig en genuanceerd over het tot stand komen en over de inhoud van de Syllabus, maar komt tot het besluit dat in de strijd die zich in de paus heeft afgespeeld tussen openheid en onverbiddelijkheid, dit laatste ongetwijfeld de bovenhand heeft gehaald. In de praktijk werd alles wel met een zekere soepelheid geïnterpreteerd, maar de Syllabus blijft een stellingname die typerend is voor de vastgeroeste mentaliteit van de paus en de curie. | |
Hoe nu verder?Het innerlijk leven van Pius IX is en blijft Gods geheim. Het is mogelijk dat hij heilig heeft geleefd. De vraag is echter of een canonisatie van deze paus zich opdringt, als men bedenkt hoe oppervlakkig de ijveraars van de ‘causa’ te werk zijn gegaan en hoe eenzijdig de verdiensten van Pius, die in uitzonderlijk verwarde omstandigheden leefde, in het decreet zijn belicht. Was een grondiger kritische studie, vooral op historisch vlak, niet wenselijk geweest, zoals overigens door Carlo Snider was gesuggereerd? | |
[pagina 639]
| |
Om binnen het kader van een tijdschriftenartikel te blijven hebben we ons beperkt tot enkele beschouwingen omtrent het ontstaan en de inhoud van de Syllabus. De houding van de paus bij de dogmaverklaringen van de Onbevlekte Ontvangenis en de pauselijke onfeilbaarheid werden bewust achterwege gelaten, maar ook hier zou een grondiger historische studie wenselijk zijn als men het decreet ‘over de heldhaftige deugdenbeoefening’ van de paus een ernstige grond zou willen geven. Enkele bedenkingen betreffende de Syllabus konden volstaan om te wijzen op de stroeve geslotenheid waarmee Pius IX tegenover de evolutie van de geschiedenis stond. Met deze gegevens voor ogen kan de vraag gesteld worden of het doordrijven van de ‘causa’ wel opportuun was. Momenteel zijn meer dan duizend zalig- en heiligverklaringsprocessen te Rome aanhangig, waaronder die van Pius XII en van Johannes XXIII. Pius X werd reeds heilig verklaard. Nu wil men er Pius IX nog aan toevoegen. Moet het een traditie worden dat de pausen heilig verklaard worden? Blijft men het doel van een canonisatie voor ogen houden? Voor die meer dan duizend ‘causae’ zijn er, naast de ‘relator generalis’, slechts zes ‘relatores’, zodat onvermijdelijk de ene ‘causa’ op de lange baan geschoven wordt, de andere voorgetrokken. Welk criterium wordt hiervoor in acht genomen? Wie heeft Pius IX naar voor geschoven? Boze tongen zeggen dat kardinaal Palazzini die, zoals een aantal andere bisschoppen - en zoals Pius IX - uit de Marken afkomstig is, er een punt van eer van gemaakt heeft de ‘causa’ van zijn streekgenoot te bevorderen. De paus zou daarvoor gewonnen zijn omdat hij zich geestelijk met Pius IX verwant voelt. Dat oorzakelijk verband kan echter niemand bewijzen en een echt parallellisme komt in de geschiedenis uiterst zelden voor. Men kan enkel vaststellen dat zowel Pius IX als de huidige paus zich allebei verantwoordelijk voelen voor een restauratie van traditionele waarden. Verder dat de ‘causa’ buitengewoon vlug vooruitgaat, niettegenstaande van diverse zijden op een grondiger studie wordt aangedrongen. Misschien kan deze bijdrage afgesloten worden met een zin van Dr. Davidson, anglicaans aartsbisschop van Canterbury, neergeschreven in een heel andere context, maar toch in verband met een typisch Roomse ‘combinazione’, en gericht aan Lord Halifax: ‘Certainly the Vatican is a strange place’. |
|