Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 608]
| |
Donorinseminatie en moraal
| |
[pagina 609]
| |
schappelijk zou kunnen onderzoeken. Zoals G. David, de initiatiefnemer van het CECOS zei: ‘Wij eisten het recht op te experimenteren, en dat veronderstelde dat wij onze onderneming aan een permanente controle onderwierpen’. Op het ogenblik bestaan er in Frankrijk een twintigtal CECOS-centra. Dat heeft al bijgedragen tot de geboorte van 'n 11.000 kinderen. Artsen, psychologen en psychoanalysten die er werken, hebben over hun ervaringen overvloedig verslag uitgebrachtGa naar voetnoot2. Wat leren we uit die ervaring? Is ze van die aard dat we onze vroegere oordelen over de heterologe inseminatie, met name het oordeel van de katholieke kerk moeten herzien? Sommige artsen van deze centra en een niet onaanzienlijk deel van de onvruchtbare paren die om zo'n inseminatie vragen, zijn overtuigde katholieken. Aan de andere kant is er nog altijd een gebrek aan donors: veel mannen zien er, om psychologische én morele redenen, tegen op hun sperma af te staan. Het oordeel van een morele instantie als de katholieke kerk heeft dus heel concrete consequenties. | |
Homologe inseminatieWat de homologe inseminatie (kunstmatige inseminatie tussen echtgenoten) betreft, is er in de positie van de kerk een hele evolutie geweest. Drie keer op zijn minst, tussen 1949 en 1956, heeft Pius XII ten aanzien van elke vorm van kunstmatige bevruchting het strengste voorbehoud geuit. Onaanvaardbaar waren in zijn ogen de wijze waarop (via masturbatie) het sperma verkregen werd en de ontkoppeling van seksualiteit en voortplanting. Daarmee werd niet alleen de heterologe inseminatie afgewezen maar ook de kunstmatige bevruchting van een vrouw met het sperma van haar eigen man. Intussen echter zijn tal van moralisten en theologen (o.m. B. Häring, R.A. McCormick, K. Rahner, J. Mahoney, R. Troisfontaines e.a.) de kunstmatige inseminatie gaan zien als een legitiem ‘verlengstuk’ van het seksuele leven van het paar, dat gebruikt kan worden wanneer dit het enige middel blijkt te zijn om een kind te verwekken uit hun beider | |
[pagina 610]
| |
lichaam. Dat was ook ons standpunt in een van onze vroegere publikatiesGa naar voetnoot3. Ondertussen hebben wij enkele paren leren kennen die onder een langdurige onvruchtbaarheid hebben geleden en hebben wij kennis kunnen nemen van wat gynecologen, psychologen en psychoanalysten over hún ervaring hebben geschreven (cfr. noot 1). Dat brengt ons ertoe, niet op ons eerder oordeel terug te komen, maar het te nuanceren en aan te vullen met een aantal aanbevelingen van prudentiële aard. De moderne steriliteitstherapieën en met name de homologe kunstmatige bevruchting blijken een diepgaande weerslag te hebben op het psycho-seksuele evenwicht van het echtpaar. Soms verdragen de partners heel slecht dit ‘binnendringen in het bij uitstek besloten domein dat het seksuele leven is’ (M. Lachowski, D. Winaver in Etre stérile, p. 94). In sommige gevallen neemt hun vruchtbaarheid nog verder af. De man voelt zich bewaakt en bedreigd in zijn seksuele potentie, terwijl veel vrouwen de herhaalde inseminatiepogingen als vernederend ervaren. Steeds meer gaat men inzien dat vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid geen louter fysiologische fenomenen zijn. Een man die een kind verwekt wordt de gelijke van zijn vader; die overgang van ‘zoon van zijn vader naar vader van zijn zoon’ verloopt niet altijd zonder problemen (G. Delaisi de Parseval, o.c., p.99). De man heeft er soms ook moeite mee als zijn vrouw, die zijn geliefde was, nu moeder wordt: hij wordt herinnerd aan de verdrongen en vergeten maar nog steeds aanwezige ervaring van zijn eigen moederbinding en het daarmee verbonden incest-verbod. De vrouw van haar kant ‘ontmoet en raakt, in haar moederschap, haar eigen moeder; zij wordt haar moeder, zet haar voort en zet zich tegelijk tegen haar af’ (M. Bydlowski, M. Dayan-Lintzer, in Etre stérile, p. 28.), zij biedt haar eigen vader een kind aan. Het perspectief van het vader- en moederschap kan op die manier in man en vrouw alle pre-oedipale en oedipale conflicten opnieuw wakker roepen. En dat schijnt een aantal gevallen van onvruchtbaarheid te verklaren. Waar dit inderdaad het geval is, neemt de steriliteitstherapie soms de allures aan van een echte poging om ‘de lichamen te forceren’ (L. Le Vaguerèse, in Etre stérile, p.53), en die poging is vaak illusoir en zelfs destructief. De partners raken verwikkeld in een eindeloos proces van min of meer storende manipulaties en dreigen het wezenlijke uit het oog verliezen: het kind waar het hun om te doen is en de partnerrelatie die aan dat verlangen | |
[pagina 611]
| |
zin geeft. Dan is het beter, zeggen nu artsen en psychologen, de tijd weer zijn werk te laten doen (M. Dayan-Lintzer, M. Bydlowski, in Les enfants des couples stériles, p. 48), de natuur weer recht te laten wedervaren en af te zien van een medisch ‘activisme’ dat vaak alleen maar dient om de onmacht van de praktizerende arts te verdoezelen. Beter is het in sommige gevallen, wijzigingen in de persoonlijkheid van de partners te bevorderen of die zelfs af te wachten, ruimte te laten voor de hoop dat zij misschien ooit in staat zullen zijn om langs natuurlijke weg een kind te verwekken; of hen te helpen in de rouw als dat niet lukt. ‘Wij zijn geen soevereine meesters over de overdracht van het leven’ (M. Bydlowski, M. DayanLintzer, in Etre stérile, p. 25). Dat hebben de mensen altijd geweten. De zeer snelle (te snelle?) ontwikkeling van de medische wetenschap heeft dat enkele decennia lang doen vergeten. Het interdisciplinaire werk van artsen en psychologen herinnert ons nu weer aan deze oeroude wijsheid. | |
DonorinseminatieZijn we hiermee afgedwaald van het hoofdthema van dit artikel: een ethische bezinning op de donorinseminatie? Ik geloof het niet. Onze overwegingen over de homologe inseminatie verklaren ook sommige mislukkingen van de donorinseminatie en waarom sommigen er niet mee doorgaan. Maar tussen beide vormen bestaat er één heel belangrijk onderscheid. De homologe inseminatie wordt in de prakrijk toegepast wanneer zowel man als vrouw weinig vruchtbaar zijn. De proportie mislukkingen is aanzienlijk, de behandeling strekt zich over jaren uit en kan de relatie tussen de partners grondig verstoren. De donorinseminatie daarentegen wordt meestal toegepast bij volledige onvruchtbaarheid van de man; de vrouw is gewoonlijk tamelijk vruchtbaar, en als donors aanvaardt men ook alleen mannen die behoorlijk vruchtbaar zijn. Het percentage geslaagde ingrepen ligt hier aanzienlijk hoger, een geslaagde ingreep vraagt veel minder tijd. Psychologisch kan een homologe bevruchting dus storender zijn dan een donorinseminatie! Maar hoe moeten we de donorinseminatie ethisch beoordelen? Er is een tijd geweest dat ze vrijwel algemeen verworpen werd. Vooral twee verwachtingen gaven daarin de doorslag. De man zou niet verdragen dat zijn vrouw zwanger werd gemaakt door een derde: 1) het echtpaar zou uiteenvallen en 2) de vader zou zijn kind afwijzen. Welnu, in het geheel genomen, zijn die voorspellingen niet uitgekomen. De eerste - verbreking van de echtelijke relatie - ging ervan uit dat donorinseminatie hetzelfde was als echtbreuk. Het verschil is echter overduide- | |
[pagina 612]
| |
lijk. In het geval van echtbreuk hebben de vrouw en die ‘derde’ seksueel met elkaar verkeerd, zij hebben daarin hun (misschien slechts vluchtige) verlangen naar elkaar uitgedrukt en gesymboliseerd. Een paar dat daarentegen zijn toevlucht neemt tot donorinseminatie, betuigt juist zijn wil tot echtelijke trouw: zij hadden uit elkaar kunnen gaan, zij hebben dat niet gedaan; de vrouw had een zwangerschap kunnen betrachten via een ‘avontuur’ met een derde, de man had dat min of meer oogluikend kunnen toestaan, die oplossing hebben ze afgewezen. De hele werkwijze van de CECOS-centra trekt een echte muur op tussen donor en ontvangend paar. De strikte anonimiteit en het feit dat er gewerkt wordt met diepgevroren sperma houden de donor helemaal buiten het gezichtsveld van het ontvangende paar. Het blijft natuurlijk waar dat de medicalisering van het hele gebeuren - de hospitaalcontext waarin het sperma opgevangen, bestudeerd, gecontroleerd en ten slotte geïnsemineerd wordt - de bevruchting tot een louter biologische handeling herleidt. En dat stelt ongetwijfeld problemen. Maar tegelijk beschermt het de echtelijke relatie. Nooit zullen zij weten wie de donor is, het enige wat ze zien is de medische instelling, getooid met het prestige van de moderne geneeskunde en de respectabiliteit van het medisch corps. Hoe dan ook, onder de paren die een beroep doen op donorinseminatie blijkt het percentage echtscheidingen veel lager te liggen dan in het geheel van de bevolking. Ook de tweede voorspelling - dat geen echte vaderrelatie met het kind tot stand kon komen - schijnt door de feiten weerlegd te worden. Paren die een eerste kind te danken hebben aan donorinseminatie, komen soms terug voor een tweede kind. Als je bij die gelegenheid met die vaders praat en ze observeert, blijkt dat zij zich heel nauw met hun kind verbonden voelen. Misschien zelfs te nauw: deze kinderen worden eerder overbeschermd, zoals wel vaker gebeurt met kinderen die te lang op zich hebben laten wachten. Anders dan in het geval van een adoptie maakt de vader van dichtbij het hele proces van de zwangerschap mee: de diagnose, het uitdragen, de aanvang van de relatie met een kind dat zich nog in de moederschoot bevindt, de ontplooiing van heel die imaginaire verhouding tot een wezen dat er al is zonder reeds ter wereld te zijn gekomen; dit alles gepaard met de - bewuste en onbewuste - psychische ontwikkelingen waarover wij het hierboven reeds hadden; de bevalling en geboorte worden ook door de vader heel intens meebeleefd. Wil dat zeggen dat donorinseminatie helemaal geen problemen meer stelt? Bepaalde (negatieve) voorspellingen blijken grotendeels vals te zijn. Maar eerlijkheidshalve moet men daaraan toevoegen dat een exhaustieve en volledig overtuigende studie van de weerslag van de donorinseminatie op | |
[pagina 613]
| |
ouders en kinderen onmogelijk door te voeren is. Waarom zij vaak mislukt, waarom men er vaak niet mee doorgaat, daarover is nog maar weinig onderzoek verricht. En dat zou juist heel belangrijk zijn voor een ethische evaluatie. Maar paren die een pijnlijke ervaring achter de rug hebben, voelen zich niet zo gauw geneigd om daarover verslag te komen uitbrengen. Niet minder belangrijk zou het zijn aan de weet te komen hoe de kinderen, door donorinseminatie verwekt, de overgang naar hun volwassenwording en hun vader- of moederschap beleven. Ook dat zal niet gemakkelijk te onderzoeken zijn. Regelmatig worden de ontvangende paren uitgenodigd om over hun ervaring te komen praten. Uit discretie worden die brieven heel vaag gehouden: ze zouden wel eens in handen van derden kunnen vallen. Juist die echtparen voor wie de echtelijke of de ouderlijke relatie moeilijk geworden is, zullen er niet zo gemakkelijk op antwoorden. Echt volgen kan men alleen die paren die zich spontaan melden of met de centra in contact zijn gebleven. De andere verdwijnen uit het gezichtsveld. En dat doet gerechte twijfels rijzen aan de geldigheid van sommige enquêtes. Bovendien, hoe eerlijk deze onderzoekingen ook verricht worden, ze zijn het werk van mensen die vaak zelf in het experiment betrokken zijn: ze zijn tegelijk rechter en partij. Ook dat kan leiden tot een vertekening van de resultaten. Kortom, de hele onderneming heeft ons tot nog toe een belangrijke maar slechts fragmentarische informatie opgeleverd. Te weinig en te onvolledig om ons te ontslaan van een ethische bevraging van het experiment. Zoals in andere domeinen van het bestaan, zal deze ethische vraag moeten steunen op onze fundamentele overtuigingen, met name op onze opvattingen over seksualiteit, echtelijk leven en levensoverdracht. | |
Antropologische visiesZelfs in zuiver wetenschappelijke studies blijkt altijd weer, uitdrukkelijk of onuitgesproken, een aantal overtuigingen mee te spelen. Een daarvan is tegenwoordig de volgende. De westerse samenlevingen zouden, vooral onder invloed van het christendom, te veel belang gehecht hebben aan het ‘bevruchtend sperma’: de belangrijkste functie van de vader zou die van ‘verwekker’ zijn. Dat is niet zo. De vader is in de eerste plaats partner van zijn vrouw, degene naar wie het verlangen van de moeder zich richt; zo kan er met het kind een gezonde ‘driehoeksverhouding’ ontstaan die een bevredigende oplossing van de oedipale conflicten laat verhopen: de vader is degene die het kind herinnert aan het fundamentele verbod van het volledig ‘opgaan’ in de moeder en zo de weg vrij maakt voor de autonomie | |
[pagina 614]
| |
van het kind. Van belang is vooral dat er tussen man en vrouw een waarachtige partnerrelatie bestaat en dat beiden zich vader en moeder noemen en als zodanig ook maatschappelijk erkend worden. De genetische oorsprong zou dus van secundair belang zijn, een kind ‘wordt in de eerste plaats in het hoofd geconcipieerd’ (Delaisi de Parseval, p. 107). Vaderschap is vooral een relatie, levensoverdracht een kwestie van taal: de vrouw noemt zich moeder, de man noemt zich vader, sociaal worden zij als zodanig erkend. Het lichaam van de man zou daar weinig mee te maken hebben (B. Fonty, M. Bydlowski, in Etre stérile, p. 104). Het ligt helemaal niet in onze bedoeling de verschillende rollen die hiermee aan de vader toegeschrevven worden af te wijzen, noch te beweren dat een vaderschapsrelatie alleen maar tot stand kan komen als de man ook de eigenlijke verwekker van het kind is. De ervaring van adoptie-ouders - en zoals wij reeds zagen van veel vaders van een donor-kind - bewijst het tegendeel. Maar het ethische probleem van de donorinseminatie laat zich niet herleiden tot de kwestie van het vaderschap en levensoverdracht. Het betreft vooral de beslissing zelf een kind op de wereld te zetten met behulp van het zaad van een derde, een onbekende met wie verder geen enkele relatie bestaat. De verantwoordelijkheid van de ouders is hierin op een heel andere manier betrokken dan in het geval van een adoptie. De verantwoordelijkheid van adoptie-ouders tegenover elkaar en tegenover het kind bestaat erin dat zij een gegeven situatie op zich nemen waaraan zij zelf geen deel hebben (een kind dat door anderen verwekt is en afgestaan of in de steek gelaten wordt). In het geval van de donorinseminatie wordt het kind ook buiten de intimiteit van het paar verwekt, maar de ouders hebben er wetens en willens voor gekozen hun kind deze realiteit ‘aan te doen’. Respecteert een dergelijke beslissing ten volle het kind? Bevordert zij de waarachtige wederzijdse eerbied binnen het paar? Alle hierboven vermelde betogen ter rechtvaardiging van de donorinseminatie hebben dit gemeen dat zij in de mens verschillende dimensies onderscheiden: de biologische en de relationele, de seksuele en de sociale, de lichamelijke en de symbolische. De ene wordt inferieur, de andere superieur geacht. Dat wordt b.v. uitdrukkelijk geaffirmeerd door A. Netter, de stichter van een van de eerste spermabanken. De mens zou voor alles een relationeel en ‘sprekend’ wezen zijn, zijn lichaam slechts een instrument waarvoor men, in geval van nood, wel een vervangingsmiddel kan vinden. Die visie nu roept ernstige bezwaren op. Een van de fundamentele overtuigingen van het christendom is altijd geweest (hoe vaak ze ook aanleiding heeft gegeven tot controversen, hoe vaak ze ook vergeten is geweest, en dat had menige ontsporing tot gevolg): de afwijzing van alle dualisme en | |
[pagina 615]
| |
van elke ontwaarding van het lichaam, de bevestiging van de eenheid van de menselijke persoon in de menigvuldigheid van zijn dimensiesGa naar voetnoot4. Het lichaam maakt een integrerend deel uit van de mens, het is niet tegengesteld aan de ‘ziel’, of, om een andere taal te gebruiken, er is geen oppositie tussen lichaam en psyche of geest. Integendeel, het is in zijn lichaam dat de mens geroepen is om zijn relatie met de anderen en met God te beleven. De mens denkt niet alleen ‘met het hoofd’ en spreekt niet alleen met de mond, maar drukt zich evenzeer, zo niet nog meer uit met heel zijn lichaam. Dat geldt vooral op het gebied van de seksualiteit. De wederzijdse aantrekking van een man en een vrouw en hun meest geestelijke liefde drukken zich uit in de meest vleselijke handelingen. De lichamelijke vereniging symboliseert de gemeenschap van personen en mede het verlangen om leven te verwekken. Want het kind is niet alleen de afstammeling van man en vrouw, maar ook, zo niet nog meer, de vrucht en het symbool van hun eenheid. Bij de homologe inseminatie (zoals ook bij de in vitro-bevruchting) worden voortplanting en echtelijke seksualiteit al losgekoppeld. Maar het aldus verwekte kind is ten minste nog ten volle met zijn ouders verbonden: met hun verlangen om leven te geven, met hun wederzijdse, in hun seksuele leven betuigde liefde, en met hun beider lichaam. Dat is niet het geval bij de donorinseminatie. De vader heeft aan de voortplanting wel deel door zijn wil, door zijn aanvaarding van het procédé, door zijn verlangen om zijn vrouw moeder te laten worden en, samen met haar, een kind op te voeden. Maar lichamelijk heeft hij er geen deel aan. Wie dat wegmoffelt, verhult de realiteit. | |
GeheimhoudingDeze antropologie zal in de toekomst allicht door steeds minder mensen gedeeld worden. Donorinseminatie zal dan waarschijnlijk door de samenleving gemakkelijker worden geaccepteerd als een vorm van procreatie als vele andere. Of dat ook wenselijk is, is een andere vraag. Mij lijkt van niet. Ik vrees dat het bijna onvermijdelijk tot een ontwaarding van het lichaam en de seksualiteit zal lijden, een ontwaarding waaronder, naar het | |
[pagina 616]
| |
schijnt, nu reeds kinderen lijden die uit een donorinseminatie geboren zijnGa naar voetnoot5. Op het ogenblik ervaren zelfs de meesten die er gebruik van maken, de donorinseminatie als een overtreding - min of meer toegedekt of genegeerd - van wat zij eens gewenst of uitdrukkelijk bedoeld hebben: samen het leven te geven aan een kind. En daaruit spruiten nogal wat moeilijkheden voort. Donorinseminatie kan gebruikt worden om de schijn te wekken dat het om een natuurlijke zwangerschap gaat. Geen buitenstaander hoeft te weten dat de man onvruchtbaar is. Bovendien - en dit weer in tegenstelling met het geval van adoptie - is het veel moeilijker de ware toedracht vroegtijdig aan het kind te openbaren: het kind zou moeilijk begrijpen waarover men het eigenlijk heeft, terwijl de ouders hier toch ten volle verantwoordelijk zijn voor het bestaan van dit kind. Dan kiest men maar voor geheimhouding, dat is de simpelste oplossing: niets zeggen, noch aan het kind, noch aan vrienden en familie, ze moeten maar geloven wat voor de hand schijnt te liggen. Maar hoe hou je dat je hele leven vol? De geheimhouding wordt gemotiveerd door de vrees dat het kind anders nodeloos getraumatiseerd zou worden, maar juist dat verraadt misschien dat er bij de ouders zelf twijfel, angst, een zeker schuldgevoel bestaat ten aanzien van de donorinseminatie, misschien zelfs onzekerheid omtrent het werke-lijkheidsgehalte van dit soort vaderschapGa naar voetnoot6. Tenzij de ouders zich volkomen van de buitenwereld afzonderen, hebben zij de relatie met hun kind te beleven onder de ogen van hun familie, hun eigen ouders in de eerste plaats. We zagen reeds dat de relatie met de eigen ouders een diepgaande weerslag heeft op ieder van de levenspartners. Met het voortbrengen van kinderen zijn in feite drie generaties gemoeid: grootouders, ouders en kind. Tussen hen worden voortdurend boodschappen uitgewisseld, verbale en non-verbale - een blik, een zwijgen, een aarzeling, een uitvlucht - naar aanleiding van opmerkingen of vragen als ‘op wie gelijkt het kind?’, vragen omtrent de steriliteit van de man, omtrent de donorinseminatie, de afstamming. Op verholen wijze komen in die communicatie soms de meest intieme gevoelens van onbehagen, angst of schuld voor den dag. De ervaring met adoptie-kinderen heeft ons geleerd dat kinderen voor dat soort boodschappen heel gevoelig zijn. Zelfs als zij | |
[pagina 617]
| |
het geheim van hun oorsprong niet kunnen ontcijferen, merken zij dat men hun iets verbergt. Als men hun niet zegt waar ze vandaan komen, kan dat even ondermijnend werken als wanneer men het hun duidelijk maakt, al houdt dit dan in dat ze dan weten dat hun ouders niet hun ouders zijn. (Cfr. C. Manuel, o.c., p. 147). De donorinseminatie willen wettigen op grond van de overweging dat het genetisch vaderschap niet zo belangrijk is, lijkt ons dan ook niet alleen betwistbaar maar zelfs gevaarlijk. Wie donorinseminatie overwegen hebben er geen hulp aan om de moeilijkheden die hun te wachten staan onder de ogen te zien. Ze worden er door gesterkt in hun illusies en lopen het gevaar verstrikt te raken in leugens: leugen tegenover derden, tegenover het kind, in de eerste plaats tegenover zichzelf. Vooral het kind dreigt daarvan de gevolgen te dragen. Een ander aspect van de zaak is tot nu toe nauwelijks onderzocht. Hoe komt de beslissing zelf, de instemming van man én vrouw tot stand? Waarover eigenlijk zijn ze het eens geworden? Wordt de ingreep werkelijk door beiden gewenst, of alleen maar door de ene partij, door de andere slechts gedoogd? Gaat het in ieder van hen om een echt persoonlijk verlangen of gaan ze alleen maar in op het reële of veronderstelde verlangen van de partner? Dat zijn vragen waarop misschien helemaal geen antwoord te geven is. In al onze beslissingen hangt de perceptie van onszelf en ons eigen verlangen ten dele af van het beeld dat wij ons vormen van de andere, en van wat wij denken of vermoeden dat de andere van ons verwachtGa naar voetnoot7. Hoe dan ook, het is niet uitgesloten dat sommigen tot donorinseminatie overgaan om het verlangen van de andere ter wille te zijn, meer dan omdat zij het zelf verlangen. En die inschikkelijkheid kan een zekere angst, een gebrek aan vertrouwen in de partner of in de stevigheid van de relatie verraden. Om nog te zwijgen van de min of meer discrete pressie die een van de partners op de andere uitoefent. Dat soort toegeeflijkheden en pressies kan alleen maar versterkt worden door de opvatting dat het inschakelen van een donor slechts een onbeduidend detail is. | |
Deontologische regels en ethiekKunnen wij uit het voorafgaande conclusies trekken? U zult wel gemerkt hebben, dat de hier ontwikkelde gedachtengang niet de vorm heeft aangenomen van een redenering die via louter deductieve weg tot ogenschijnlijk | |
[pagina 618]
| |
onbetwistbare conclusies zou leiden. Onze bedoeling was bescheidener: we stelden alleen de vraag of de ervaring die we tot nog toe met de donorinseminatie hebben opgedaan van die aard is dat we sommige van onze vroegere oordelen moeten herzien. Op die vraag moeten wij ten dele bevestigend antwoorden. In het algemeen leidt donorinseminatie niet tot het uiteenvallen van het ouderpaar noch tot een afwijzing van het kind door de vader. Waar ze gebeurt op aanvraag ‘van een heteroseksueel paar dat in een vaste relatie samenleeft’ (de formule van het Britse Warnock Report) ligt het in de lijn der verwachtingen dat het kind door een vader en moeder zal worden opgevoed. Daar komt bij dat beide ouders, vanaf de conceptie, de volle verantwoordelijkheid voor het kind op zich nemen, in tegenstelling met andere vormen van ‘medisch geassisteerde zwangerschapen’. Er wordt dus rekening gehouden met een aantal wezenlijke behoeften van het kind, ook al wordt niet voldaan aan het gerechtigd verlangen van elk menselijk wezen diegene tot vader te hebben die het heeft verwekt. In een samenleving waar geen ethische consensus meer bestaat, is het begrijpelijk dat de overheid en het medisch corps mensen die hun toevlucht willen nemen tot deze vorm van kunstmatige inseminatie zo goed mogelijk proberen te helpen. Maar moeten zij de onderneming ook zelf organiseren? In hun antwoord op het Warnock Report hebben de Engelse bisschoppen dat afgewezen: donorinseminatie mag geen georganiseerde openbare dienst worden, de samenleving moet deze manier van voortplanting niet aanmoedigen. In Frankrijk werken de CECOS-centra, al zijn het slechts privérechtelijke verenigingen, in openbare ziekenhuizen, als een quasi publieke dienst. Dat heeft het voordeel dat er regels konden worden vastgelegd en die schijnen in alle bij de CECOS-federatie aangesloten centra te worden gerespecteerdGa naar voetnoot8. In het begin van onze bijdrage hebben we daar al iets over gezegd. Als donorinseminatie aanvaardbaar wordt geacht, kunnen we alleen maar hopen dat deze wijze regels officieel erkend worden als deontologische voorschriften waaraan heel het medisch corps zich te houden heeft. Maar tegelijk moet ik hier op een dubbelzinnigheid wijzen. Waar professionele regels opgesteld worden, gaan velen denken dat daarmee ook een moreel oordeel wordt uitgesproken. Maar het is één ding, in een bepaalde maatschappelijke context nauwkeurig de voorwaarden te omschrijven | |
[pagina 619]
| |
waaraan een bepaalde praktijk moet voldoen, en een ander, zich uit te spreken over de moraliteit van die praktijk. Je kunt zo veel regels opstellen over de voorwaarden waaraan een handeling moet voldoen, dat de vraag naar de moraliteit van de handeling niet eens meer opkomt. Misschien heeft men die verwarring wetens en willens in stand gehouden. Sommige regels wekken de indruk dat ze ook een moreel oordeel inhouden. Het was bij voorbeeld wijs, alleen getrouwde mannen, vaders van ten minste één kind en handelend met instemming van hun vrouw, als donors aan te werven: dat stelt de donor in staat om, samen met zijn vrouw, na te denken over de draagwijdte van zijn geste en het voorkomt dat ongehuwde donors later met hun partner onvoorziene relatieproblemen krijgen. Maar als je deze regel, met een romantisch beeld, afschildert als een ‘geschenk van het ene paar aan het andere’, dan versluier je de realiteit van het ‘zich behelpen met het sperma van een donor’. Wat de grond van het probleem, de moraliteit van de donorinseminatie, betreft, hebben we laten zien hoe sommige antropologische visies ons willen laten geloven dat deze geen enkel ernstig moreel probleem stelt. We hebben proberen duidelijk te maken waarom deze visies ons niet alleen betwistbaar, maar ook schadelijk lijken. | |
Persoonlijke beslissingDat neemt niet weg dat een ieder, elk paar zijn eigen beslissing zal moeten nemen. Nu de mogelijkheid voorhanden is, staat ieder paar dat vanwege de onvruchtbaarheid van de man geen kinderen kan krijgen, voor de keuze: donorinseminatie of niet. De door ons gevolgde gedachtengang zal wel niet de instemming wegdragen van alle vrouwen en mannen die concreet met dit probleem te maken krijgen. Willen zij echter tot een verantwoorde beslissing komen, dan zullen zij zelf een bepaald ‘traject’ moeten afleggen. Lijkt het door ons voorgestelde traject hun weinig bevredigend of zelfs onbegrijpelijk, dan zullen zij een andere weg moeten volgen. Maar dan wil ik wel op drie essentiële waarden wijzen die in de besluitvorming naar ieders beste vermogen gerespecteerd moeten worden.
1. Wederzijdse eerbied binnen de partnerrelatie. Is het zo dat elk van de partners werkelijk verlangt een kind via donorinseminatie te verwekken, of is er alleen maar sprake van instemming? In het tweede geval: waarom? Onder zachte pressie van de partner, uit vrees voor uitdrukkelijke of | |
[pagina 620]
| |
niet uitgesproken verwijten, om zich te verzekeren van de trouw van de andere...? 2. Eerlijkheid ten opzichte van zichzelf. De diepe beweegredenen die in je besluitvorming meespelen moeten uitgeklaard worden. Hoe sta je tegenover de verschillende argumenten pro en contra? Stem je er alleen mee in als ze in de lijn liggen van wat je zelf eigenlijk al beslist hebt? Dan gaat het niet langer om argumenten, maar om de rechtvaardiging van een besluit dat al gevallen is. Eén punt met name verdient bijzondere aandacht. In de CECOS-centra constateert men dat de vraag of men het kind al dan niet zijn ware afkomst zal onthullen, nogal vaak pas te berde komt nadat het besluit om tot donorinseminatie over te gaan al genomen is. Welnu, het probleem van de geheimhouding is niet bijkomstig, het is de concrete manifestatie van een van de moeilijkste problemen van de donorinseminatie. 3. Persoonlijke vrijheid. Mensen die geen kinderen kunnen krijgen staan aan allerlei pressies van de buitenwereld bloot. Het valt niet licht ze het hoofd te bieden. Maar nog moeilijker is het, de echte, innerlijke vrijheid te verwerven ten aanzien van jezelf en je leed. Dat leed kan je zo ver brengen dat je om het even welk middel aangrijpt om het te verlichten. Maar tot echte vrijheid in je keuze kom je maar als je ook bereid bent van dat middel af te zien en met je leed te leren leven. Wat ook je uiteindelijke keuze is: als de drie waarden die ik hier vermeld, werkelijk gerespecteerd zijn, kun je spreken van een verantwoorde keuze. Dat is op zichzelf al een veeleisende opgave. Té veeleisend, zullen sommigen menen: zelfs vruchtbare echtparen slagen er niet altijd in, komen nooit toe aan een waarachtig wederzijds respect noch aan een werkelijk verantwoord ouderschap. Dat mag ons echter niet de ogen doen sluiten voor de zwaarwichtige gevolgen van de beslissing zijn toevlucht te nemen tot donorinseminatie. Men kan alleen maar hopen dat die gevolgen des te minder nadelig zullen zijn naarmate het paar voordien het ‘rouwproces’ om zijn onvruchtbaarheid heeft doorgemaakt, d.w.z. dat zij samen werkelijk overwogen en onder ogen hebben gezien dat zij geen kind ter wereld zouden brengen. Op dit punt sluiten onze morele conclusies aan bij wat veel psychologen zeggenGa naar voetnoot9. |
|