Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 496]
| |
Arts tussen patiënt en maatschappij
| |
[pagina 497]
| |
genoemd kunnen worden. Ik sprak van antropologische ziekten. Daarmee bedoel ik aantastingen van onze menselijkheid zelf in haar essentiële dimensies. Die dimensies zijn, zeer algemeen maar fundamenteel, enerzijds onze persoonlijke zelfstandigheid, anderzijds onze driedubbele betrokkenheid. Met onze persoonlijke zelfstandigheid bedoel ik ons zelfbewustzijn, onze vrijheid, onze subjectiviteit. Met onze driedubbele betrokkenheid bedoel ik onze wezenlijke nood aan materiële, sociale en religieuze bevrediging. Wat hebben die wel zeer abstracte dingen te maken met wat in ons huidig maatschappelijk bestel naar mijn oordeel ziek is? Ik kan dat misschien duidelijk maken door me af te zetten tegen een bepaalde ideale voorstelling van onze moderne maatschappij. Ik neem daarbij als boegbeeld de voorstelling van de nu 85-jarige Hayek, Nobelprijs-economie in 1974. Zijn voorstelling staat model voor die van zeer veel anderenGa naar voetnoot2. Hayek gaat uit van het onderscheid tussen een zgn. holistische en een zgn. individualistische maatschappij. Onze moderne westerse maatschappij is de eerste individualistische maatschappij, alle vorige maatschappijen waren holistisch. Een holistische maatschappij is een maatschappij waarvan de leden ondergeschikte schakels, onderdelen zijn van de samenleving in haar geheel. In zo'n samenleving heersen de belangen van de maatschappij in haar geheel over die van de enkeling. De doeleinden, de sociale verhoudingen, de zeden, en zeker ook de individuele moraal worden van bovenuit bepaald en opgelegd. Zo'n samenleving wordt dan ook beheerst door gemeenschappelijke doeleinden. Die gemeenschappelijke doeleinden worden door alle leden als normaal aangevoeld, en zij zijn er ook emotioneel bij betrokken. Kenmerkend voor een holistische maatschappij is bovendien dat zij hiërarchisch is gestructureerd. Tenslotte wordt een holistische maatschappij uiteindelijk altijd religieus gelegitimeerd. In tegenstelling daarmee is volgens Hayek onze hedendaagse westerse maatschappij niet holistisch, maar individualistisch; niet hiërarchisch, maar egalitair. Individuele vrijheid, onafhankelijkheid, gelijkheid, zelfbeschikking, verlichting i.p.v. onpersoonlijkheid, onderworpenheid, ongelijkheid, van boven opgelegde ordening, religie. In onze samenleving heerst het geheel niet meer over de delen. Die zogenaamde delen of ondergeschikte schakels zijn individuele personen geworden, waarbij iedere mens beschouwd wordt als een incarnatie van de volle- | |
[pagina 498]
| |
dige menselijkheid. In onze samenleving bestaan er geen gemeenschappelijke doeleinden meer. De individuen oordelen vrij en beslissen over wat ze zelf willen. Alle mensen zijn niet alleen vrij maar ook gelijk: wij leven niet meer in een hiërarchische, maar in een egalitaire maatschappij. De ordening van onze samenleving wordt dan ook niet meer van boven af of van buiten uit geregeld, maar zij groeit spontaan uit het toevallig samenspel van verschillende zelfbeschikkende individuen en groepen. We kunnen hier denken aan de stelling van Adam Smith: als ieder individu vrij zijn eigenbelang mag behartigen, dan zorgt een Onzichtbare Hand er wel voor dat uit de som van al die eigenbelangen het algemeen belang resulteert. Dat betekent dat er niet alleen een economische, maar ook een morele markt bestaat die de zaken uiteindelijk wel regelt. Uiterst belangrijk is tenslotte dat de vrije en gelijke, moderne mensen niet alleen onafhankelijk zijn geworden van politieke, van bovenuit opgelegde en gedwee aanvaarde, gemeenschappelijke doeleinden en gedragsregels, maar ook en bovenal van morele en religieuze beginselen. De moderne, individueel vrije, onafhankelijke, gelijke, over zichzelf beschikkende mens is boven alles een verlicht individu, bevrijd van om het even welk geloof dat zich op iets of iemand anders zou beroepen dan op het gezag van de eigen rede en het eigen belang. Achter deze voorstelling van zaken zou ik twee levensgrote vraagtekens willen plaatsen. Ten eerste: is het waar wat ons hier wordt voorgehouden? Leven wij werkelijk in een maatschappij van individueel vrije, onafhankelijke, gelijke, zelfbeschikkende, verlichte mensen? Ten tweede: die individuele vrijheid, onafhankelijkheid, gelijkheid, zelfbeschikking, verlichting, waarop komen die, voor zover ze inderdaad bestaan, eigenlijk neer en - daar is het mij tenslotte om te doen - hoe zijn die bezig onze menselijkheid zelf, onze zelfstandigheid en onze wezenlijke betrokkenheid aan te tasten, ons antropologisch ziek te maken? | |
Theoretische voorstelling en feitelijke situatieMijn eerste vraag is: komt Hayeks voorstelling overeen met de feiten? Laten wij het rijtje overlopen. 1. Individuele vrijheid. De moderne mens wordt inderdaad niet meer beschouwd als een ondergeschikte schakel in een maatschappelijk geheel waarvan hij slechts een deel zou zijn. Hij werd tot individu gepromoveerd, tot citoyen. Dat is de eerste vorm waaronder de bevrijding van de mens, geconsacreerd door de Franse Revolutie, werd voorgesteld. Maar wat be- | |
[pagina 499]
| |
tekende die bevrijding in feite? Het merendeel van de mensen die vroeger in slavernij, nadien in lijfeigenschap en horigheid, later in pacht- of gildeverband werkten, werden vrij, d.w.z. losgemaakt uit de sociaal-economische verbanden waarin ze voordien deels gekneld, deels beveiligd zaten. Zij werden daaruit losgehaakt. Door de Franse Revolutie werd aan de arbeiders verboden zich nog langer in corporaties of gilden te verenigen. Iedere mens een vrij individu. Hoe vrij? Ik spreek over het merendeel van de bevolking. Vrijgemaakt voor de arbeidsmarkt, gereduceerd tot vrije arbeidskracht die zich zo goed en zo kwaad als het kan op de arbeidsmarkt te gelde moet maken. Vrijheid betekent vrije concurrentie, maar hoe groot is de vrijheid van een rijk en economisch machtig en hoe klein die van een arm en economisch onmachtig individu? Wat er ook van zij, zowel voor rijk als voor arm, betekende het individueel in vrijheid gesteld worden het losgemaakt worden uit organische samenlevings- en samenwerkingsverbanden. Onmiddellijk daarbij aansluitend: 2. Onafhankelijkheid. Werden de mensen daardoor echt onafhankelijk van doeleinden en wetten die van boven uit door de gemeenschap werden opgelegd? Theoretisch kreeg inderdaad iedereen de vrijheid zijn eigen levensdoeleinden te bepalen alsook de middelen daartoe naar eigen goeddunken aan te wenden. Maar wat is daar eigenlijk van waar? Bestaan er echt geen gemeenschappelijke doeleinden meer die ons van boven of van buiten uit worden opgelegd? Dat is wel de ergste hypocrisie die ons door Hayek wordt voorgehouden. Het zijn inderdaad niet meer de goden, of God, of de Keizer, of dé Moraal of de Politieke Overheid die ons gemeenschappelijke doeleinden opleggen, maar van daaruit besluiten dat wij nu zelf, vrij en onafhankelijk, zogenaamd democratisch onze doeleinden en wetten bepalen is zonder meer een leugen: de zgn. onvermijdelijke wetmatigheden van de economische produktiviteitsmechanismen, waaraan zowel de rijken als de armen, zowel de bedrijfsleiders als de werknemers, zowel de intellectuelen als de politici onderworpen worden, zijn in de plaats getreden van de moraal of de keizer. De meeste moderne, westerse mensen zijn in toenemende mate, eerst op een onverbloemde, nadien, in onze welvaartsmaatschappij, op een verbloemde, oogverblindende wijze, zonder dat ze het nog beseffen, onderhevig geworden aan de contraintes van de produktie- en vooral consumptiemaatschappij. In een toenemende mate leven wij thans in wat genoemd wordt een tunnel-maatschappij, d.w.z. een maatschappij waarvan alle beschikbare materiële en geestelijke krachten worden samengewrongen en gedirigeerd naar één materieel-economisch groei-ideaal. Daaruit voortvloeiend: 3. Gelijkheid. De menselijke individuen werden inderdaad in een grote | |
[pagina 500]
| |
mate gelijkgeschakeld, geëgaliseerd. In feite echter werden zij genivelleerd, platgewalst tot individuele elementen die alleen maar worden gewaardeerd naargelang van hun bijdrage aan de vooruitgang zoals die thans wordt opgevat. Gelijkheid werd uitgevonden als correctie op de hiërarchische ongelijkheden die inderdaad in alle holistische maatschappijen, vaak zelfs op wraakroepende wijze hebben bestaan. In onze samenleving zou aan de sociale discriminatie een einde worden gesteld. Men spreekt tegenwoordig dan ook veel van socialisatie, wat principieel inderdaad iets wezenlijk anders is dan hiërarchische discriminatie. Maar over welke socialisatie gaat het hier eigenlijk, kan het nog alleen maar gaan? Mensen eerst uit alle organische verbanden loshaken, ze tot individuen isoleren en daarna toch weer proberen ze samen voor een zelfde kar te spannen is alleen maar mogelijk door een uitwendig opgedrongen, van buiten uit opgelegde of afgedwongen socialisatie, die niets met gemeenschapsvorming, alles met defensieve of agressieve belangenstrijd, mobilisatie, organisatie, maatschappelijke dwang, alleen maar uitwendige eenheid heeft te maken. Met eerst principieel en feitelijk losgehaakte, geïsoleerde individuen kan men alleen maar tot een zogenaamd gesocialiseerde collectivititeit, tot kuddevorming komen, niet tot gemeenschap. Maar collectiviteit hebben wij niet nodig, wel echte gemeenschappelijkheid. De gelijkheid waartoe wij zogenaamd gepromoveerd werden is geen menselijke gelijkheid omdat het geen effectieve gelijkwaardigheid is, d.w.z. geen gelijkheid in zelfstandigheid, in echte autonomie, in echte vrijheid. Daarmee komen we aan het vierde punt. 4. Zelfbeschikking. De ordening van onze maatschappij zou thans niet meer van boven af of van buiten uit gebeuren maar door de spontane initiatieven van groepen en individuen. Moderne mensen zijn mensen die hun leven en zelfs hun levensvoorwaarden in eigen handen hebben genomen. Moderne mensen handelen op grond van eigen inzichten en voor eigen doeleinden. Eindelijk zijn wij, moderne westerlingen, zelfstandige grootheden, originele persoonlijkheden en bijgevolg dus ook, zij het dan egalitair in principe, zeer gedifferentieerd, zeer geïndividueerd in onze beginselen en onze gedragingen. Maar waarin bestaat in feite onze zelfstandige en dus pluralistische zelfbeschikking over onze denk- en leefwijzen? Bestaan ze in een overgrote mate niet in een blijkbaar niet te ontkomen voortdurend nieuwe aanpassing aan de grillen, de tekens, de objecten die zgn. ‘in’ zijn, die thans onze sociale status etaleren, maar morgen worden we opnieuw gemobiliseerd om ons meer in-zijnde, andere, nieuwe objecten en tekens van onze sociale waardigheid aan te schaffen. De meeste westerlingen zijn consumptieslaven geworden i.p.v. over zichzelf, hun eigen | |
[pagina 501]
| |
denk- en leefwijze beschikkende, zelfstandige individuen. Zijn wij, moderne, westerse individuen, tenslotte zulke bevrijde, zulke verlichte mensen als ons wordt voorgespiegeld? 5. Verlichting. Het kroonstuk van onze westerse beschaving is de zgn. ‘verlichting’, onze bevrijding uit de morele en religieuze duisternis van voorheen. Het geloof moet volledig plaats maken voor de rede. Ten eerste ken ik geen blindere vorm van geloof dan het geloof dat de rede, meer bepaald de wetenschap, eens alle menselijke problemen zal oplossen. Ten tweede ziet men, met het verdwijnen van authentieke vormen van geloof, allerlei nieuwe vormen van bijgeloof welig tieren in onze zogenaamd rationeel geworden wereld. Ten derde echter, en dat lijkt mij het voornaamste: op een angstwekkende wijze neemt in onze westerse wereld het gevoel van een tekort aan uitzicht toe. Die uitzichtloosheid heeft, naar mijn oordeel, meer dan we beseffen te maken met het feit dat tegenwoordig steeds meer mensen niet bevrijd maar beroofd worden van het licht dat ons wellicht verder kan doen kijken dan onze rationalistische wijsneus lang is. Fundamentele uitzichtloosheid maakt onze maatschappij ziek. Hiermee kom ik tot mijn tweede vraag: die zogenaamde individuele vrijheid, onafhankelijkheid, gelijkheid, zelfbeschikking, verlichting, waarop komen die voor zover ze dan toch werkelijk zijn geworden, feitelijk neer, en hoe zijn die bezig onze menselijkheid aan te tasten, ons antropologisch ziek te maken? | |
Antropologische ziektenIk overloop opnieuw het hele rijtje. 1. Van ‘individuele vrijheid’ naar veralgemeende vereenzaming. Er is veel goeds te zeggen van de grotere individuele vrijheid die in onze moderne maatschappij is mogelijk geworden. De vroegere bindingen aan grond en heerschappij hadden veel slaafs en kuddeachtigs. In de holistische maatschappijen kwam de zgn. gemeenschap tot stand ten koste van de individuele menselijke zelfstandigheid. Dat betekent meteen dat het eigenlijk geen echt menselijke gemeenschap was, in de mate waarin het geen gemeenschap van mensen was, d.w.z. van vrije, zelfbewuste en zelfstandige personen. Ik vraag me echter af of in onze moderne maatschappij niet het tegenovergestelde gebeurt, of de zogenaamde emancipatie van de individuele menselijke zelfstandigheid niet geschiedt ten koste van de menselijke gemeenschap, met het paradoxale gevolg dat ook die zelfstandigheid geen echt | |
[pagina 502]
| |
menselijke zelfstandigheid is in de mate waarin het geen zelfstandigheid is van mensen, d.w.z. van door en door op medemensen aangewezen, sociale personen. Mensen komen niet tot zichzelf als ze uit de gemeenschap worden losgerukt, als ze losgehaakt worden uit natuurlijke, organische, sociale verbanden. Ik vrees dat de moderne individualisering ons zo heeft geatomiseerd, geïsoleerd dat wij fundamenteel vereenzaamd werden. Een eerste moderne maatschappelijke ziekte is naar mijn oordeel dan ook de veralgemeende vereenzaming. De vereenzaming van de jongeren die zelf nog alles moeten proberen te maken: er staat voor hen geen trein meer gereed waar ze op kunnen springen; de vereenzaming van de klein-gezinnen: de appartementsgezinnen zijn niet alleen in appartementen en flats te vinden; de vereenzaming van de voortdurend talrijker wordende bejaarden voor wie bij hun kinderen of kleinkinderen geen plaats meer is; de vereenzaming van de niet-concurrentiële zgn. inproduktieven; de vereenzaming van de werklozen; de veralgemeende vereenzaming van de moderne, anonieme massa-mens. Op dit ogenblik lijkt mij een van de meest verspreide vormen van armoede de relatie-armoede te zijn. Dat is een armoede die de mens in zijn menselijkheid zelf ziek maakt. Die armoede wordt meer verdoezeld dan overwonnen door eenzijdig te vluchten in de privé-sfeer waarin nog echte eigenheid en diepe relaties gevonden kunnen worden. De privé-sfeer blijft ondanks alles een beroofde sfeer (privé betekent beroofd) van geïsoleerde mensen als zij niet in een bredere waaier van sociale relaties verweven blijft. Overigens weten we toch ook wel dat het thans met die zogenaamde geprivilegieerde privé-relaties niet al te best gaat. We worden allemaal bedreigd door een fundamentele vereenzaming. Dat is een antropologische ziekte van vandaag. 2. Van ‘onafhankelijkheid’ naar onbewuste onderworpenheid. Theoretisch werden wij, moderne mensen, onafhankelijk gemaakt van gemeenschappelijke, van boven af of van buiten uit opgelegde doeleinden en leefregels. Wij zouden dus ook in die zin vrije mensen zijn geworden. In feite zijn de meeste, zoals ik daarnet zei, geïsoleerde, vereenzaamde mensen zo aan hun lot overgelaten dat ze paradoxalerwijze niet anders kunnen dan zich vast te klampen aan de kansen tot leven, werken en genieten die hun door de maatschappij zoals die reilt en zeilt worden opgedrongen. Zij kunnen niet anders dan grijpen naar wat voorhanden is en hebben zich daarvoor te schikken naar de imperatieven van de produktie- en consumptiemaatschappij. De imperatieven van de moderne economie brachten in de vorige eeuwen en het begin van onze eeuw ongenadige uitbuiting teweeg, thans oefenen ze een dictatuur met fluwelen handschoenen uit, oog- | |
[pagina 503]
| |
verblindend, verbloemd, met de belofte ons materieel te verzadigen. Onze behoeften, onze ideeën, onze diepste aspiraties worden afgeleid, gemanipuleerd, d.w.z. ons ingepompt, ons opgedrongen zonder dat wij ons daarvan bewust zijn. Alleen de onbevrediging waarin wij altijd maar dieper verzinken na elke nieuwe poging tot verzadiging openbaart ons de echtheid van onze behoeften en verlangens, doet ons tot het besef komen dat wij gemuilband werden, dat wij ons onbewust lieten doen, dat we afstand deden of beroofd werden van ons zelfbewustzijn, van onze eigen aspiraties en ideeën, van onze vrijheid en zelfstandigheid. Wij worden door de ons manipulerende welvaartsmaatschappij ernstig aangetast in onze zelfstandigheid, in onze vrijheid, in onze subjectiviteit. Er werd waarschijnlijk nog nooit zoveel over zelfbewustzijn en zelfstandigheid gesproken. In feite leven wij in een zeer grote onbewustheid. Wij leven in grote mate in onbewuste onderworpenheid. We lijden aan bewustzijnsverlies: ook dat is een antropologische ziekte. 3. Van ‘gelijkheid’ naar verlorenheid. Politiek, juridisch werden de hiërarchische structuren in onze democratische maatschappij ongetwijfeld vervangen door meer egalitaire verhoudingen. Wij worden ons er echter toch meer en meer van bewust dat de zgn. gelijkheid van alle mensen voor de wet niet alleen slechts puur formeel is, maar zowel feitelijk als principieel een valse voorstelling van zaken is. De egalisatie bestaat in grote trekken hierin dat alle mensen, als zogenaamd vrije, onafhankelijke individuen, gelijkgeschakeld worden ten opzichte van de concurrentiële arbeidsmarkt, dus paradoxalerwijze gelijkelijk ingeschakeld worden in een strijd van allen tegen allen. De moderne individualisering heeft niet alleen vereenzaming en onderworpenheid teweeggebracht, maar vooral rivaliteit. Nu is een maatschappij van rivalen maar houdbaar als ze georganiseerd, van boven uit gestructureerd of gereprimeerd wordt. In plaats van organische sociale verbanden treden dan sociale organisaties in actie. Ordening, verzoening van verspreide, rivaliserende individuen kan niet anders bereikt worden dan door organisaties i.p.v. organismen, socialisatie i.p.v. vergemeenschappelijking. De wereld is thans zgn. meer één geworden, er bestaat op het ogenblik zogenaamd ruim verspreide informatie, communicatie, publieke opinievorming. We leven in een meer gesocialiseerde maatschappij. Daar is zeker veel van waar. Toch moeten we de vraag stellen of de relatie-armoede of vereenzaming en het tekort aan zelfbewustzijn en vrijheid waarover ik heb gesproken niet in grote mate veroorzaakt worden door het feit dat mensen tegenwoordig, precies in de massa-communicatie, in die van buiten uit opgedrongen socialisatie, gewoon verloren lopen en daardoor, paradoxalerwijze, juist sociaal niet bevredigd worden. Vervan- | |
[pagina 504]
| |
ging van authentieke socialiteit door opgedrongen socialisatie, anders gezegd: niet verwerkte, niet persoonlijk geïntegreerde socialisatie maakt mensen bang, en ongelukkig. Opgedrongen, afgedwongen socialisatie tast onze behoefte aan echte socialiteit aan. Zij tast ons aan in onze menselijkheid. Het is naar mijn oordeel een moderne antropologische ziekte. 4. Van zelfbeschikking naar doelloosheid. Uit al het voorgaande volgt dat het een illusie is te geloven dat de ordening van ons maatschappelijk leven, onze economische en culturele opgaven, niet meer door gemeenschappelijke doeleinden worden bepaald, maar naar eigen goeddunken door ieder modern individu vrij gekozen kunnen worden. Ik sprak al over de wel degelijk gemeenschappelijke doeleinden die ons van buiten uit en van boven af, maar dan door de zgn. wetmatigheden van het economische produktieproces, worden opgedrongen. In feite is hier echter iets gebeurd dat onze menselijkheid fundamenteel aantast. Wij geloven zelf niet meer in het bestaan van echt volwaardig menselijke, gemeenschappelijk na te streven doeleinden. We laten ons de puur industriële doeleinden voorschotelen. De meeste mensen van onze tijd zoeken alleen maar een plaats te veroveren op de arbeidsmarkt, in grote mate onverschillig ten aanzien van wat ze feitelijk zullen moeten uitrichten, als ze er maar hun kost mee kunnen verdienen. De meesten hebben eigenlijk geen doel meer waarvoor ze willen werken, ze willen alleen maar werk om er een inkomen mee te verwerven. Maar als mensen alleen maar meer geld willen verdienen en geen ander doel meer hebben waarvoor ze willen leven en werken, een doel dat vooral hierin bestaat dat ze, niet alleen voor zichzelf, maar met en voor anderen, willen bouwen aan een wereld waar het beter mogelijk wordt als mens te leven, een wereld van echte vrijheid, vrede, vriendschap en vreugde, als mensen hun leven geen hoopvol perspectief meer kunnen geven, in de eigenlijke zin doelloos worden, verliezen ze hetgeen ze het meest nodig hebben om gezond te zijn: de moed om te leven en te werken, stimulerend uitzicht. Wij kunnen ons meer bepaald niet genoeg bewust worden van de ingrijpende invloed die de werkloosheid uitoefent op het gemoed, op het hart, op de lichamelijke en geestelijke gezondheid van duizenden mensen. Maar ook voor de velen die nog werk vinden, maar hun leven toch niet meer zien als een zinvolle opdracht, betekent, naar mijn oordeel, de huidige fundamentele doelloosheid een ernstige antropologische ziekte. Zo kom ik tot mijn laatste punt. 5. Van ongeloof naar uitzichtloosheid. Ik wil nog heel kort iets zeggen over onze zgn. verlichte maatschappij die ons zou hebben bevrijd uit om het even welke binding aan wat ons overstijgt. De mens radicaal tot individu reduceren betekent niet alleen hem loshaken uit zijn bindingen aan de | |
[pagina 505]
| |
grond en de natuur, en uit zijn bindingen aan om het even welk sociaal organisme, het betekent ook, en in de geest van de verlichten vooral, hem loshaken of zogenaamd bevrijden - scientia vincere tenebras - uit om het even welke binding aan wat hem misschien zou kunnen transcenderen. Maar is het niet mogelijk dat alleen dat wat ons inderdaad overstijgt ons echt kan bevrijden uit onze fundamentele kortzichtigheid en eindigheid, een kortzichtigheid en eindigheid die wij uit ons zelf, hoe sociaal we dat dan ook proberen, niet overstijgen kunnen. Een mens niet bevrijden, maar beroven van de kracht die hem, volgens wat ik geloof, gegeven wordt om erop te vertrouwen dat ons menselijk leven en werken een uiteindelijk volkomen bevredigende zin heeft, dat er een tijd komt, ergens een ruimte zal zijn waarnaartoe wij hoopvol kunnen leven en werken, mensen beroven van een fundamenteel uitzicht, komt mij moorddadig voor. De zogenaamde verlichting is een verduistering geworden van het licht dat mensen, geloof ik, broodnodig hebben om gezonde mensen te zijn. De religieuze dimensie is geen epifenomeen, het is wat men in het filosofisch jargon een existentiaal noemt. Of het nu gaat over een persoonlijke God of een agnostisch kosmisch besef, om een persoonlijke of onpersoonlijke mystiek, het is een essentiële dimensie van ons menselijk bestaan. Als die verstikt wordt, verstikt er iets wezenlijks in de mens, ontstaat er een antropologische ziekte. Tot mijn troost wil ik hier wel zeggen dat precies op dit cruciale punt er op dit ogenblik hoopvolle signalen op ons toekomen, dat steeds meer moderne mensen de noodzaak aanvoelen van een inkeer of een terugkeer tot de transcendente dimensie van ons bestaan. | |
Vier opmerkingen om te besluiten1. Met het overwegend negatieve beeld dat ik van onze moderne westerse maatschappij heb opgehangen, heb ik helemaal niet willen zeggen dat de vroegere zgn. holistische maatschappijen zonder meer gezonde, dus ook antropologisch gezonde maatschappijen geweest zouden zijn. Ik moest het vandaag echter hebben over onze huidige westerse maatschappij en heb me daarom alleen maar bekommerd met wat ik meen moderne antropologische ziekten te zijn. Maar ik geloof helemaal niet dat we om daarvan te genezen, terug moeten naar de vroegere beschavingsvormen. 2. Met alleen maar overwegend negatief over onze moderne maatschappij te spreken heb ik dan ook helemaal niet willen zeggen dat er alleen maar negatieve dingen over onze moderniteit gezegd kunnen worden. Ik ben, tegen alle schijn in, geen cultuurpessimist. Ik geloof de laatste tijd zelfs | |
[pagina 506]
| |
meer en meer in hoopvolle vooruitzichten die thans in onze beschaving aanwezig zijn. Maar ik moest spreken over arts tussen patiënt en maatschappij. Ik dacht dus mij vooral te moeten concentreren op die factoren waardoor de huidige maatschappij mensen tot patiënten maakt, mensen ziek maakt. 3. Ik heb in mijn bespiegelingen niet voldoende aandacht besteed aan de huidige antropologische ziekten van ecologische aard, ziekten die misschien wel eens zouden kunnen worden veroorzaakt door de radicale veranderingen die zijn ingetreden in de verhouding van de moderne, westerse mens tot de natuur. Hij is uitgeroepen tot heerser over de natuur, maar door de ongenadige uitputting van de natuur komen wij nu zonder voldoende natuurlijke zuurstof te zitten. Vroeger waren de mensen misschien te slaafs afhankelijk van de natuur, maar nu leven wij misschien toch op een andere manier in een ecologische ziektetoestand. Ik ben echter vooral daarvan te weinig op de hoogte. Het gaat, geloof ik nochtans, om een zeer ernstige zaak. 4. Mijn vierde en laatste opmerking is natuurlijk de meest onbevredigende. Misschien zijn de ziekten waarover ik gesproken heb geen ziekten waar artsen veel aan kunnen doen. Dus ‘de arts’ tussen patiënt en maatschappij wordt waarschijnlijk niet veel, of helemaal niet gediend door de abstracte speculaties van het genre dat ik hier naar voren heb gebracht. De eerste vraag is - maar hier treed ik werkelijk mijn competentie te buiten - in hoeverre de ziekten die ik met een nogal pretentieuze term ‘antropologische’ ziekten noem, zich ook somatisch of psychosomatisch manifesteren, of iets bescheidener, in hoeverre het bewustzijn van artsen, dat er ook zo iets als antropologische ziekten zouden kunnen bestaan, hen kan helpen bij hun diagnose en hun therapie van de hun meer vertrouwde somatische en psychosomatische aandoeningen. En een tweede, nog moeilijker vraag: hoe ver strekt de preventieve deskundigheid en dus verantwoordelijkheid van artsen zich uit ten aanzien van de maatschappelijke, antropologische ziekten waarover ik gesproken heb, maar waarvan, daarmee ben ik begonnen en wil ik ook eindigen, helemaal niet wetenschappelijk bewezen is dat ze inderdaad bestaan. Ik heb u geen wetenschappelijke gegevens, alleen maar wijsgerige bespiegelingen ter overweging of ter afwijzing voorgelegd. Ik dank u. |
|