Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Streven maart 1986 | |
[pagina 483]
| |
Waarom blijf ik in die kerk?
| |
[pagina 484]
| |
menselijk potentieel zal kunnen aanwenden om op dit kritieke moment van de menselijke geschiedenis getuigenis af te leggen van waarheid en rechtvaardigheid ofwel haar inspirerend leiderschap zal verliezen en de kans zal missen om zichzelf te vernieuwen. Die drie uitdagingen zijn: 1. Wat met de democratische waarden en de mensenrechten in de kerk zelf? 2. Wat met het feminisme en de seksuele moraal in de kerkelijke leer? 3. Wat met de bevrijdingsstrijd in de Derde Wereld? Ik wil ook iets zeggen over de vraag waarom het zo belangrijk is dat wij, als links-liberale katholieken, onze verantwoordelijkheid voor de toekomst van de institutionele kerk au sérieux nemen en hoe wij een permanente basis kunnen vinden voor creatief leiderschap en engagement in een tijd waarin reactie en restauratie, in onze kerk en in de maatschappij, weer hoogtij schijnen te vieren. | |
Mensenrechten en democratieGodsdienstvrijheid, gewetensvrijheid, democratische regeringsvormen, kiesrecht voor vrouwen en tal van andere liberale hervormingen zijn door het kerkelijk leergezag lange tijd afgewezen. Nog in 1864, in de beruchte Syllabus van Dwalingen van Pius IX b.v. werd de stelling dat ‘de Paus van Rome zich zou moeten verzoenen met vooruitgang, liberalisme en moderniteit’ als een dwaling veroordeeldGa naar voetnoot2. Daarin is inmiddels veel veranderd. Het Tweede Vaticaans Concilie erkende het principe van de godsdienstvrijheid. In Pacem in Terris (1963), honderd jaar na de Syllabus, sprak Joannes XXIII over de hele waaier van civiele vrijheden in termen die herinnerden aan de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en de Franse Verklaring van de Mensen- en Burgerrechten. In een sleutelpassage lezen we: ‘Aangezien ieder mens een persoon is, van nature begiftigd met verstand en vrije wil, heeft hij (sic) rechten en plichten die uit zijn natuur voortvloeien. Die rechten en plichten zijn universeel en onschendbaar’. Tot die fundamentele mensenrechten horen: het recht op vrij onderzoek, op vrije meningsuiting, op informatie, godsdienstvrijheid, vrijheid om op democratische wijze aan het politieke leven deel te nemen, vrijheid van samenkomst en vereniging, vrijheid om zijn eigen levensstaat te kiezen. De encycliek gaat zelfs verder dan het klassieke liberalisme, in deze zin dat zij ook van sociaal-economische rechten spreekt die vroeger met socialisme | |
[pagina 485]
| |
werden vereenzelvigd: recht op arbeid, op veilige werkomstandigheden en een billijk loon. Speciaal vermeld werden de rechten van de arbeidersklasse en het recht van de vrouwen op gelijke kansen in het openbaar leven. Sommige kwesties in verband met de arbeidersrechten werden verder gespecifieerd in de encycliek Laborem Exercens van Joannes-Paulus II en in de pastorale brieven van de Amerikaanse en Canadese bisschoppen over de economie. Deze toenadering van het katholicisme tot liberale en sociaal-democratische waarden in sociale, politieke en economische kwesties is heel significant. We weten b.v. hoe in Latijns-Amerika sommige kerkleiders en vele katholieken radicale voorvechters van de mensenrechten zijn geworden. Maar even significant is de dubbelzinnige positie van de huidige paus. Hij is een gematigd voorstander van het recht van de arbeiders om zich te organiseren en van een zekere vrijheid van mening en eigen culturele expressie. Maar zijn inzichten zijn helemaal bepaald door een communistische samenleving die geen democratische waarden erkent. Natuurlijk kant hij zich tegen een verspreiding van het communisme in de Derde Wereld. Maar de Westerse democratieën zijn in zijn ogen niet veel beter: die associeert hij met materialistische decadentie. Deze ambivalente houding van de kerkleiding ten aanzien van de liberale waarden valt samen met een ontwikkeling in de seculiere maatschappij: ook daar worden de democratische waarden bedreigd. In communistische landen worden uit naam van een anti-liberale ideologie burgerrechten geschonden. In de kapitalistische landen worden de burgerrechten officieel hooggehouden, maar zeer ongelijk toegepast. Bovendien leeft het Westen, met name de VS, van de exploitatie van de goedkope arbeidskrachten en de grondstoffen van de Derde Wereld. De leuze ‘dat wij de democratie verdedigen’ rechtvaardigt vaak imperialistische interventies om neokolonialistische verhoudingen in stand te houden. De VS, de leiders van de ‘vrije wereld’, hebben maar al te vaak fascistische regimes gesteund (Griekenland, Portugal, Spanje, Centraal- en Zuid-Amerika, Zuid-Oost-Azië), die gewillige handlangers waren van de Amerikaanse hegemonie. ‘Democratie’ werd aldus voor veel mensen in de Derde Wereld een façade waarachter brutale tirannie schuilging. Het katholicisme heeft een unieke kans om een universele ethiek te bevorderen die de tegenstrijdige waarden van de kapitalistische, de communistische en de Derde Wereld met elkaar kan verzoenen. Het is niet zonder betekenis dat de paus in onze tijd wellicht de enige wereldleider is die in elk van deze werelden met zoveel geestdrift onthaald wordt. Als deze religieuze wereldleider echt geloofde in het beste wat zowel het democratisch | |
[pagina 486]
| |
‘liberalisme’ als het socialisme te bieden hebben, als hij echt overtuigd was van de noodzaak beide te verenigen in een omvattende visie op een vrije en rechtvaardige maatschappij, zou hij een onschatbaar getuigenis kunnen geven in een wereld die geen enkel geloofwaardig moreel en politiek gezag meer kent. Maar is hij daartoe ook bereid en in staat? De dubbelzinnige taal die hij vaak spreekt verraadt een gebrek aan begrip en respect voor de intrinsieke waarde van de liberale principes. Religieuzen en priesters wordt verboden zich met politiek in te laten, maar in Italië werkt de hiërarchie nauw samen met de Christendemocratie. Men schijnt te bedoelen dat kerkelijk personeel geen politiek mandaat mag uitoefenen in politieke regimes waarover de kerk geen controle heeft, maar de kerk als instituut mag wel als een politieke macht in de wereld optreden. Daarmee wordt het liberale principe van de scheiding van kerk en staat op zo'n dubbelzinnige manier gebruikt dat de politieke rol van de kerkleiders versluierd wordt. De dubbelzinnigheid wordt flagrant als we zien hoe de kerkelijke hiërarchie er niet in slaagt de liberale principes die zij voor de maatschappij aanvaardt ook op de kerk zelf toe te passen. Een kerk die godsdienstvrijheid, vrijheid van mening, gelijkberechtiging, rechtvaardige lonen en eerlijke politieke processen verdedigt, maar deze principes in haar eigen schoot niet toepast, wordt ongeloofwaardig. Institutioneel is de kerk de laatste overlevende absolute monarchie. Het Concilie lanceerde nieuwe ideeën, maar bracht geen hervorming in de wezenlijk ondemocratische structuren van de kerk, absolutistische structuren die door een absolutistische mentaliteit worden geschraagd en gerechtvaardigd. Nog altijd worden theologen voor het Officie van de Heilige Inquisitie gedaagd (al heeft dat dan een andere naam gekregen) zonder dat hun de grondrechten van een modern rechtssysteem worden gegarandeerd. Vrijheid van mening en gewetensvrijheid worden hier nog lang niet als een privé, laat staan als een publiek recht beschouwd. Een recent voorbeeld daarvan is het debat in de VS over het publiek recht op meningsverschil en open discussie inzake abortus. In de grond gaat het hier om twee fundamenteel verschillende opvattingen van wat waarheid is. Voor de huidige kerkleiding is de waarheid enkelvoudig, ze vormt één geheel en is in duidelijke formules te omschrijven. Daarenboven schijnt zij te geloven dat zij het charisma heeft de waarheid zo te definiëren dat ze immuun is voor een normale menselijke verificatie. Als zij zich b.v. tegen de priesterwijding van vrouwen uitspreekt, vindt zij het helemaal niet nodig ook eens bij exegeten te rade te gaan die in recent onderzoek toch wel iets meer te weten zijn gekomen over de plaats van de vrouw in het Nieuwe Testament. In haar uitspraken over kwesties als ge- | |
[pagina 487]
| |
boortenregeling en dgl. neemt zij het werk van demografen en andere sociale wetenschappers, noch de ervaring van de gehuwden zelf, echt au sérieux. Op veel andere gebieden - billijk loon, rechtvaardige arbeidsovereenkomsten, recht om zich in vakbonden te organiseren - past de kerk de burgerrechten die zij in de maatschappij verdedigt, in haar eigen instituut niet toe. Als er om meer vrijheid van mening en democratie gevraagd wordt, is haar antwoord dat zij een goddelijke, meer dan een menselijke gemeenschap is. Impliciet gaat zij daarbij uit van de gedachte dat Christus de kerk gesticht en opgevat heeft als een monarchaal instituut: een monarchale structuur hoort tot het mysterie van de kerk. Maar dat is zowel theologisch als historisch moeilijk vol te houden. Oorspronkelijk was de kerk een ‘gemeente’, een hiërarchische structuur kreeg ze maar omdat ze opgroeide in en naar het model van de bureaucratie van het Romeinse Keizerrijk. Die structuur werd verder uitgebouwd toen zij in de Middeleeuwen feodale elementen, in de Moderne Tijd elementen van de absolutistische monarchie overnam. De kerkelijke structuur is een historisch, geen goddelijk gegeven. En theologisch kun je je tenminste afvragen of een heilsgemeenschap geen betere uitdrukking zou vinden in een democratische bestuursvorm. De eerste uitdaging waarvoor de kerk vandaag staat, is dan ook of zij in staat zal zijn de principes van de mensenrechten toe te passen op het eigen instituut. Doet zij dat niet, dan kan zij nooit op een geloofwaardige manier opkomen voor die rechten in de maatschappij. | |
SeksismeDe tweede belangrijke uitdaging voor de kerk vandaag betreft de seksuele moraal en de positie van de vrouw. Angst voor seksualiteit en marginalisering van vrouwen hebben zowel in de katholieke spiritualiteit als in de kerkelijke gezagsuitoefening diepe wortels en een lange geschiedenis, die teruggaat tot het vroege christendom. Toen de Reformatie terug wilde keren naar het priesterschap van gehuwden en een meer Hebraïsche waardering van de seksualiteit, werd dat door de katholieke Contrereformatie verworpen. En nog altijd, de laatste jaren meer dan ooit, zitten katholieken met die erfenis: verplicht celibaat voor priesters, negatie van de seksualiteit, angst voor vrouwen. De twee dingen die in de kerk het minst bespreekbaar zijn, zijn seksualiteit en gezag. Ja, elk conflict over seksuele moraal wordt vanzelf een gezagsconflict. Het celibaat was oorspronkelijk een lekenzaak, nauw verbonden met de | |
[pagina 488]
| |
monastieke beweging. Slechts langzaam werd het tijdens de Middeleeuwen de clerus opgelegd, en dan nog: het kwam er meer op neer dat huwelijken van priesters en de kinderen die daaruit voortkwamen ongeldig werden verklaard, dan dat zulke huwelijken werden verboden. Iets daarvan leeft in het kerkelijk beleid nog altijd voort: het is veel toleranter voor priesters die in een ongeoorloofde maar vrijblijvende seksuele verhouding leven dan voor priesters die een echte huwelijksrelatie aangaan. Dezelfde dubbelzinnigheid heerst ten aanzien van homoseksualiteit van priesters. Een vaste relatie waarin twee mensen zich voor elkaar engageren, wordt veel negatiever beoordeeld dan een ‘avontuurtje’ waarvoor je in de biecht gemakkelijk vergiffenis kunt krijgen. Van dergelijke dubbelzinnigheden en contradicties kun je moeilijk zeggen dat ze een gezonde morele ontwikkeling in de hand werken. Als hier en daar geprobeerd wordt de morele volwassenheid van priesterkandidaten te bevorderen door ook vrouwen in hun opleiding te betrekken, wordt dat door Rome met argusogen bekeken. Volgens de nieuwe richtlijnen voor de seminaries is er in de priesteropleiding geen plaats voor vrouwen. De rituele reinheid van de priester is nog altijd alleen maar mogelijk als alle seksualiteit en alle contact met vrouwen uitgesloten wordt. Op grond van diezelfde ascetische spiritualiteit wordt aan vrouwen en gehuwde mannen het priesterschap ontzegd. Het mannelijke celibataire priesterschap wordt in stand gehouden ten koste van de behoeften van de gemeenten aan geschikte voorgangers. Ook de weigering vrouwen tot priester te wijden steunt op een achterhaalde antropologie: niet alleen is de vrouw van nature een wezen van ondergeschikte rang, maar zij was ook de voornaamste schuldige in de zondeval. De Declaratie tegen de priesterwijding van vrouwen (1975) liet de implicaties van deze opvatting varen wat betreft de positie van de vrouw in de maatschappij, niet echter in de kerk. Dat Jezus een man was beschouwt men als een ‘sacramenteel mysterie’ dat alleen in mannen geïncarneerd kan worden. Dat Jezus ook een jood was, wordt niet op dezelfde manier als een ‘mysterie’ geïnterpreteerd: om priester te zijn en ‘op Christus te gelijken’ hoef je geen jood te zijn. Alleen vrouwen kunnen Christus niet vertegenwoordigen. Maar dat roept een fundamentele theologische vraag op. Zijn vrouwen dan wel verlost? Als vrouwen Christus niet kunnen vertegenwoordigen, hoe kan Christus dan vrouwen vertegenwoordigen? Of, zoals de beweging voor het priesterschap van vrouwen het eens stelde: Als vrouwen geen priester kunnen worden, hou er dan mee op ze te dopen. Een andere eis van de vrouwenbeweging waarop de kerk geen antwoord | |
[pagina 489]
| |
heeft, betreft het recht op eigen verantwoordelijkheid inzake vruchtbaarheid en geboortenregeling. Op het ogenblik spitst dit conflict zich toe op de abortuskwestie. De ‘Pro Vita’-houding van de kerk verhult het feit dat zij nooit in het reine gekomen is met het probleem van de contraceptie. Toen in 1968 de meerderheid van een pauselijke commissie besloot dat in een vaste huwelijksrelatie voorbehoedsmiddelen aanvaardbaar waren, legde Paulus VI dit meerderheidsrapport naast zich neer en schreef in de plaats daarvan Humanae Vitae. Men kon toch niet toegeven dat de kerkelijke leer zich op dit punt vroeger vergist had! De huidige paus was lid van die commissie, maar nam aan geen enkele van de vergaderingen deel. Nu schijnt hij van het anticonceptiestandpunt een onfeilbaarheidszaak te willen maken. Het gevolg is dat, in de praktijk, de kerk het hoge abortuscijfer in de hand werkt. Wat aan dit alles ten grondslag ligt is de traditionele onbekwaamheid van het patriarchale christendom om vrouwen te zien als autonome personen, als volwaardige morele subjecten die zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en vruchtbaarheid. | |
Derde WereldHistorisch was de katholieke kerk de kerk van West-Europa. Haar verspreiding in andere continenten ging hand in hand met de koloniale expansie. Maar dat is grondig veranderd. In de toekomst zal de kerk steeds meer een kerk van de Derde Wereld zijn, een kerk van Aziaten, Afrikanen en vooral Latijnsamerikanen. Westeuropeanen en Noordamerikanen zullen een steeds kleiner wordende minderheid vormen. Zelfs in Europa worden de katholieken marginaal: op de Britse eilanden de door de Britten gekoloniseerde Ieren, in West-Europa de Italianen, Spanjaarden en Portugezen, de gastarbeiders van Noord-Europa, in Oost-Europa de Polen, in Canada zijn het de door de Britten gekoloniseerde Fransen. In de VS bestaat de katholieke bevolking van oudsher uit Ieren en Zuid- en Oosteuropese immigranten waarop de blanke angelsaksische Amerikaan laatdunkend neerkijkt; vandaag zijn het steeds meer de hispanics. In de toekomst zullen katholieken een bruine, zwarte of gele huidskleur hebben eerder dan een blanke; ze zullen arm zijn eerder dan welvarend; ze zullen te vinden zijn aan de kant van de revolutionaire minderheden die tegen militaire en economische overheersing in het geweer komen. Deze verschuiving heeft de opvatting over de zending van de kerk nu al sterk beïnvloed. In het verleden trad de kerk vaak op als de klerikale arm van de heersende klassen. Bekering tot het christendom betekende voor de | |
[pagina 490]
| |
inheemse bevolking onderwerping aan de heersende klassen. De kerk rechtvaardigde het koloniale regime als zijnde door God zelf geordonneerd, de armen hield zij nederigheid en fatalisme voor. In haar rituelen troostte zij hen in hun moeilijkheden, beloofde hun een beter leven in het hiernamaals, maar opende geen perspectief op veranderingen in deze wereld. In een opvallend korte tijdspanne heeft een nieuwe bewustwording de theologie en de praktijk van een deel van de Latijnsamerikaanse kerk grondig gewijzigd. De rollen zijn nu omgekeerd: de jonge kerken gaan nu de kerken van Europa en Noord-Amerika evangeliseren. Hun ‘keuze voor de armen’ is een oordeel over onze onrechtvaardige welvaart en macht. Bekering, christen worden betekent een rouwmoedige verschuiving in onze sociale identiteit als kerk: navolging van Christus die zich identificeert met de armen door te kiezen voor een verandering van de sociale structuren die ontbering en onmenselijkheid voortbrengen. Die uitdaging van de Derde Wereld vraagt om een kerk die uitgaat van de basis, die zich met de armsten identificeert in plaats van met de machtigen. Die nieuwe visie op de zending van de kerk verdeelt het katholicisme, niet alleen in Latijns-Amerika maar over heel de wereld. De Romeinse hiërarchie die zich tegen de liberale burgerrechten en de vrouwenrechten verweert, voelt zich ook door de bevrijdingstheologie bedreigd. Zij waarschuwt en treedt op tegen het gebruik van een ‘marxistische analyse’ en het begrip ‘klassenstrijd’. We moeten goed zijn voor de armen, maar we kunnen ons niet zo met hen identificeren dat we in conflict komen met de belangen van de militaire en economische elites. Maar hoe kun je, in een wereld die zo gepolariseerd is tussen enorme welvaart en schreeuwende armoede, aan die keuze ontsnappen? ‘Klassentegenstelling’ is niet zo maar een theoretisch begrip, het is de maatschappelijke realiteit waarin we leven. Wie niet voor de armen kiest, staat aan de kant van de rijken. Wie de rechten van de armen verdedigt, verliest zijn plaats onder de machtigen en wordt, zoals we in Centraal- en Latijns-Amerika zien gebeuren, uitermate - ook lijfelijk - kwetsbaar. De kerk in Latijns-Amerika leert ons opnieuw wat het betekent ‘gedoopt’, ondergedompeld te worden in de dood en de verrijzenis van Christus. Het kruis is hier geen kruisbeeld meer dat je mooi aan de muur hangt, maar een levende werkelijkheid die je in je eigen lichaam meedraagt. Het verzet van het Vaticaan tegen de bevrijdingstheologie laat zien dat het klassenconflict ook de kerk verdeelt en een scheiding teweegbrengt tussen een kerk van de armen en een kerk die zich vanuit haar machtspositie wel over de armen wil ontfermen, maar hun een eigen politieke keuze ontzegt. Het is dan ook niet te verwonderen dat als een revolutionair regime aan de | |
[pagina 491]
| |
macht komt, zoals b.v. in Cuba, de kerk gezien wordt als een vijand van het volk. Maar anders dan in Cuba is er intussen elders een nieuwe volkskerk ontstaan, die aan de revolutie een menselijke dimensie, een nieuw ferment kan toevoegen. De toekomst van het katholicisme in de Derde Wereld zal afhangen van de vraag of men kiest voor de toekomst van de armen dan wel voor het behoud van de bestaande wanorde. | |
Wat te doen?Veel katholieken zijn door de weerstand van de hiërarchie tegen bovengenoemde uitdagingen zo ontmoedigd, vinden hun eigen positie in de kerk zo onhoudbaar, en verwachten nog zo weinig veranderingen van de top, dat zij zich afvragen: ‘Waarom zou ik me met die kerk nog bezighouden? Voor mij hoeft het niet meer’. Blijf je je ervoor inzetten, dan hou je het systeem alleen maar in stand. Ga er uit en werk aan veranderingen in de maatschappij! Het zijn vragen en overwegingen die vaak voortkomen uit heel persoonlijke ervaringen van wanhoop. Maar ze zijn toch ook niet altijd vrij van verwarringen en misvattingen. In de eerste plaats moeten we bedenken dat in de seculiere maatschappij precies dezelfde problemen bestaan. De conflicten in de kerk weerspiegelen de conflicten in de maatschappij. Verder schijnt men ervan uit te gaan dat als alleen wij, kritische christenen, ons van de kerk distantiëren, de kerk zal verschrompelen en verdwijnen. Maar het tegendeel is waar. Sinds de Reformatie heeft de geschiedenis ons geleerd dat, als malcontenten of dissidenten de kerk verlaten, het rooms-katholicisme ongestoord zijn weg voortzet, opgelucht dat het van hun kritische aanwezigheid bevrijd is. De vraag die ik zou willen stellen is deze: Hoe kunnen wij die bezorgd zijn om intellectuele vrijheid en sociale rechtvaardigheid in de katholieke kerk, ons voorzien van het geestelijk voedsel en de ambtelijke kanalen die we nodig hebben én tegelijk voort blijven werken aan de verandering van dit historisch instituut? De eerste vraag is niet wat wij voor de kerk moeten doen, maar wat we voor onszelf moeten doen. Wat hebben wij nodig om onze christelijke visie te voeden en vorm te geven? Als we hier meer tijd hadden, dan zou ik voorstellen dat wij daarover, in groepjes van tien of twaalf, eens een paar uur van gedachten zouden wisselen en onze antwoorden daarna bij elkaar zouden leggen. Over welke institutionele middelen beschikt de kerk vandaag om een antwoord te geven op wat wij nodig hebben? Hoe zouden liturgische vieringen er moeten uitzien als wij er een feest voor de ziel van willen maken in plaats van een nauwelijks te dragen | |
[pagina 492]
| |
verplichting? Wat voor pastorale ambten hebben we nodig om onze persoonlijke, morele en spirituele ontwikkeling te bevorderen in gemeenschap met anderen? Tot welk ambtelijk dienstwerk voelen wij ons zelf geroepen? Waar, denken we, zou het de kerk in de wereld om te doen moeten zijn? En kunnen we daar iets aan doen in onze lokale gemeenschap, in onze parochie, in de religieuze orden, in andere bestaande instellingen, een retraitehuis, een bezinningscentrum? Als duidelijk blijkt dat de bestaande institutionele kerk een onoverkomelijke hinderpaal vormt zodat op deze vragen zelfs geen begin van antwoord wordt gegeven, dan moeten we nieuwe wegen gaan zoeken. Maar de eerste vraag blijft hoe we de bestaande kanalen kunnen gebruiken. Ik geloof dat wij als volk van God door Gods Geest gemachtigd zijn om voor onszelf de liturgische, gemeentelijke en ambtelijke vormen te creëren die wij nodig hebben en die machtiging kan ons door geen enkele kerkelijke hiërarchie worden afgenomen. Een ‘theologie van wedertoeëigening’ hebben we nodig, zoals de Italiaanse basisbeweging dat noemt: wij moeten ons de dienst van het woord, de sacramenten, het pastorale dienstwerk, alles wat een leidende klasse in de kerk ons ontvreemd heeft, weder toeëigenen. Dat betekent dan wel een radicale geestelijke omwenteling van ons eigen bewustzijn die ons in het centrum van het leven van de kerk plaatst en niet langer in de periferie, kloppend aan gesloten deuren. Dan kunnen we basisgemeenschappen vormen waar we liturgie vieren, aan bewustwording doen en elkaar wederzijds steunen; we kunnen centra voor vrede en rechtvaardigheid oprichten van waaruit we ons inzetten in de maatschappij, studiegroepen voor onze theologische vorming, nieuwe niet-canonische religieuze groeperingen in dienst van de armen, enzovoort. Wil dat zeggen dat we ons zodoende niets meer aantrekken van onze zorg om de kerk te hervormen? Ik geloof van niet. Ik geloof integendeel dat het de enige mogelijkheid is om aan die hervorming te blijven werken. Pas wanneer we niet meer uit frustratie of verbittering handelen, niet meer uit mentale of geestelijke dorheid omdat we zo moe zijn van het eindeloze gevecht met onverantwoorde structuren, pas wanneer we een veilige basis gevonden hebben die ons persoonlijk geestelijk leven schraagt, pas dan zullen wij genoeg bevrijd zijn om ons als volwassenen, objectief en barmhartig, bezig te houden met de hervorming van die oude moloch die de romeinse kerk is. Men zou kunnen opwerpen: waarom zouden wij ons daar nog druk over maken als we toch al zelf zorgen voor wat we nodig hebben? Hier juist meen ik dat links-liberale katholieken meer respect en begrip zouden moeten hebben voor de functie van historische instellingen. Omdat politieke | |
[pagina 493]
| |
deelname aan de leiding van de kerk ons altijd ontzegd is, worden wij gemakkelijk naïeve anarchisten. Hoe goed onze huiskamerliturgie ook wordt, lang zal zij het niet uithouden. De parochie echter blijft voortbestaan, zij blijft de voornaamste plaats waar gelovigen samenkomen en zich sociaal groeperen, overal ter wereld, van generatie op generatie. Als wij er niet in slagen onze eigen, meer autonome opstelling in het instituut zelf te integreren, het te laten delen in de vruchten van onze ervaring en het zo nieuw leven in te blazen, oefenen wij geen duurzame historische invloed uit. Kerkhervorming is, geloof ik, een dialectisch proces: een voortdurend opbloeien van nieuwe bewegingen van de Geest, die vorm krijgen in kleine bewuste groepen waarin nieuwe visies en behoeften bovenkomen, en anderzijds het voortdurend binnenhalen van die bewegingen in de institutionele kerk. Op die manier wint het instituut aan vitaliteit en krijgen de nieuwe bewegingen duurzaamheid. Kerkleiders hebben zich altijd bedreigd gevoeld door nieuwe bewegingen waarover zij geen controle hadden. Zij hebben altijd geprobeerd ze te marginaliseren en te verstikken. En altijd weer gaven de nieuwe bewegingen het op, raakten verbitterd, scheurden zich af en stichtten een nieuwekerk, die op haar beurt dan weer een nieuw instituut werd, dat zich tegen nieuwe hervormingsbewegingen verzette. De geschiedenis van het christendom is één aaneenrijging van schisma's en nieuwe denominaties. Ik ben niet helemaal gekant tegen de oprichting van nieuwe kerken, maar het is voor mij zonneklaar dat nieuwe kerken nog nooit veel bijgedragen hebben aan de hervorming van de oude kerk die je verlaat. En daar is het mij om te doen: om de hervorming van onze rooms-katholieke kerk. Daar is het mij om te doen om twee redenen. Ten eerste geloof ik dat zij er altijd zal zijn en zelfs nog zal groeien, vooral in de Derde Wereld, of wij er bij blijven of niet. Maar vooral geloof ik dat, in de historische omstandigheden van vandaag, de katholieke kerk, als wereldomvattend instituut, in een unieke positie verkeert om een brug te slaan tussen de communistische, de kapitalistische en de Derde Wereld en op te komen voor het wereldwijde verlangen naar vrede en rechtvaardigheid. Daarom lijkt het mij uitermate belangrijk dat kritische minderheden, mensen en groepen die begaan zijn met vrede en rechtvaardigheid, in de kerk blijven en zich van alle middelen van die kerk waarop ze de hand kunnen leggen bedienen om die uitdaging van het menselijk overleven adequaat te beantwoorden. Bovendien zullen deze kritische minderheden, als zij maar wegen blijven zoeken om vanuit de kerk te opereren, veel meer invloed hebben zowel op de kerk als op de maatschappij dan ze ooit kunnen krijgen als ze zich afscheuren. Ik denk b.v. aan de bevrijdingstheologen. Er zijn er niet zo | |
[pagina 494]
| |
veel, maar welke enorme invloed hebben zij reeds gehad, juist omdat hun intenties en ideeën wijd en zijd verspreid worden via het wereldwijde netwerk van de kerk. Het is iets heel anders, of je in je eentje luid staat te roepen, of gebruik maakt van een wereldomvattend communicatiesysteem. Daarom moeten we uitzoeken hoe we dat netwerk creatief kunnen gebruiken in plaats van machteloos toe te zien. We kunnen dat doen door nieuwe vormen van dienstwerk, gemeenschap en communicatie te creëren en deze dan aan bestaande vormen in de kerk ‘vast te haken’, zodat ze ingang vinden in en bruikbaar worden voor de hele katholieke gemeenschap. Het Amerikaanse katholicisme is in dat opzicht heel vindingrijk geweest. De meest vitale vernieuwingen in de Amerikaanse kerk zijn bijna allemaal te danken aan initiatieven van mensen die zich min of meer autonoom opstellen tegenover de hiërarchie, maar toch voor de hele gemeenschap blijven werken. Ik denk b.v. aan de katholieke arbeidersbeweging, de katholieke ‘colleges’, die meer en meer door leken worden beheerd, de vrije katholieke pers, de centra voor vrede en rechtvaardigheid, de vrouwenbeweging, enz. enz. Alternatieve groepen die te veel náást de gewone netwerken van het katholiek leven of te ver vooróp willen lopen, begaan m.i. een vergissing. Waar het ook maar mogelijk is, moeten we voor onze activiteiten de bestaande kanalen gebruiken. (Wordt die weg geblokkeerd, dan moeten we er niet voor terugdeinzen onze eigen kanalen te creëren, maar laten we ons ook dan nog altijd katholiek blijven noemen). Organiseer je een reeks lezingen over bevrijdingstheologie of feministische theologie, doe dat dan bij voorkeur in een katholieke school of een parochie. Geef je een nieuwe krant uit, zorg er dan voor dat hij in de parochies verspreid wordt. Wil je nieuwe leden werven voor je studiegroep, plaats dan een annonce in het parochieblad. Op die manier dringen nieuwe initiatieven binnen in het traditionele kerkleven en vernieuwen het van binnenuit. Op die manier houden we ook contact met het kerkleven van alledag en gaan we ons niet verbeelden dat het zoveel beter of slechter is dan het in feite is. Ik geloof vooral dat we onze financiële bijdrage aan de kerk naar die nieuwe initiatieven moeten kanaliseren, en ervoor zorgen dat ze zo weinig mogelijk in de handen komt van degenen die ons monddood willen maken, of dat nu bisschoppen zijn of het Vaticaan. Alleen als we hun financiële bronnen zo veel mogelijk droog kunnen leggen, zullen wij hen ertoe verplichten zich neer te leggen bij een kerk zoals wij die reeds aan de basis beleven, een kerk waarin reëel en concreet sprake is van participatie.
De uitdagingen waarmee de katholieke kerk op het ogenblik geconfron- | |
[pagina 495]
| |
teerd wordt, zijn enorm. Juist daarom heeft zij nu een unieke kans om een positief getuigenis te geven van een authentieke christelijke visie. Zij kan die kans laten voorbijgaan en zich verschansen in een reactionair verzet tegen wat nu van haar gevraagd wordt: intellectuele vrijheid, een volwassen seksuele moraal, rechtvaardigheid voor vrouwen en homoseksuelen en dienst aan de armen. Veel zal afhangen van de vraag of de kritische minderheden in de kerk haar potentialiteiten creatief zullen weten te gebruiken en via haar hún visie op kerk en wereld waar weten te maken. |
|