Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Walter van den Broeck
| |
[pagina 247]
| |
op de luchthaven tot hem: ‘Walter, eerst moet in dit land de rust zijn weergekeerd, en dan laat ik je ophalen om voorgoed in mijn paleis te komen wonen’. In Het beleg is het dan zover. Walter wordt opgehaald door een mijnheer Moortgat van het Koninklijk Huis en staat voor de poorten van Laken: ‘Hier sta ik, en daar ligt het paleis, nog slechts door wat symbolisch traliewerk van elkaar gescheiden. In dat paleis wilde ik als kind al wonen. In mijn dagdromen werd mij keer op keer beloofd dat ik gehaald zou worden, morgen, volgende week, volgend jaar, als de rust was weergekeerd in woelig Belgenland’ (58). | |
Welkom in mijn onderwereldHet welkomstwoord aan de lezer dat de roman voorafgaat heeft dezelfde functie als de spiegel waar Alice doorheen gestapt is. Het is een homerische bladzijde waarin Van den Broeck de lezer achter het schild van zijn verhaal bescherming aanbiedt tegen de schichten van de onverzoenlijke godin van de wraak, Nemesis, en waarin gealludeerd wordt op Narcissus, door Nemesis gekastijd omdat hij de liefde van de nimf Echo had versmaad. Narcissus werd op zijn spiegelbeeld verliefd en verdween onder de waterspiegel. De schrijver is een nieuwe Narcissus, die zijn eigen mythe creëert, waarin ‘mensen gaaf zijn als een beeld, en even onaantastbaar als hun naam!’ (5). Schrijven is verdwijnen onder de waterspiegel van de werkelijkheid om weer boven te komen in de nieuwe, fictieve maar meer bevredigende werkelijkheid van de roman. Ondanks de ogenschijnlijke veelheid van gebeurtenissen die op het eerste gezicht met elkaar geen uitstaans hebben, is Het beleg een symmetrisch gemonteerde roman. De symmetrie is het gevolg van de keuze voor de weerspiegeling als structuurprincipe. Ik zal dat uitgebreid toelichten nadat ik eerst kort de inhoud van de roman voorgesteld heb. Het beleg van Laken bevat vier ‘verhalen’. 1. Het relaas van de schrijver Walter van den Broeck, die in een chalet op het domein van Laken wacht op een ontmoeting met de koning. Zijn tijd brengt hij door met het beantwoorden van de vraag: ‘Waarom schrijft u?’ 2. Het relaas van een royalistische notaris, Y. Loracq, die een tijd lang in hetzelfde chalet verblijft. Loracq onthult de schrijver zijn geheim: uit de geschiedenis van de architectuur van het paleis en de aanleg van het domein Schoonenberg (het huidige Laken) heeft hij met bijna logisch dwin- | |
[pagina 248]
| |
gende zekerheid de lotsbestemming van het huidige Belgische vorstenpaar - nooit een troonopvolger te zullen hebben - kunnen afleiden. 3. Het relaas van Pol Mallants, een oud-citébewoner uit Olen die veertig jaar lang, tot aan zijn pensioen in 1970, als factotum op het koninklijk domein gewerkt heeft. Vanuit de positie van de insider verhaalt hij heel plastisch het leven aan het Belgische koninklijk hof vanaf 1930, geboortejaar van Boudewijn, tot 1984. 4. Vijf cursief gedrukte teksten (één als inleiding en verder na elk van de vier hoofdstukken) die bestaan uit flarden van gesprekken van de huisgenoten van de auteur, associaties, woordspelingen, taalgrapjes, citaten uit strips, romans en songs, commentaren van zijn kinderen op Het beleg-in-wording. ‘A heap of broken images’ dus om met Eliot te spreken, maar die bij nader toezien een symbolisch in de huiskring opgevoerd drama vormen. Het gezin Van den Broeck acteert namelijk de ondergang van de Titanic, exemplarisch voor de komende wereldcatastrofe. In de imaginaire ark van Noë waarin het gezin zich teruggetrokken heeft om te overleven worden overvloedig en met plezier boeken en striphelden geciteerd die met varen en de zee te maken hebben. | |
MetafictieOm het genre van een roman als deze te benoemen heeft de literatuurwetenschap de term ‘metafictie’ bedacht. Het beleg steunt zoals elke roman op een fictionele illusie, maar in tegenstelling tot b.v. een realistische roman wordt de illusie in metafictie als zodanig ook blootgelegd. Dat houdt geen ontkenning in van het belang van de dagdagelijkse realiteit, wel de verplaatsing van de aandacht naar de linguïstische, sociale, literaire, culturele codes waarin die werkelijkheid gevat wordt. ‘Metafiction is a term given to fictional writing which self-consciously and systematically draws attention to its status as an artefact in order to pose questions about the relationship between fiction and reality’, luidt de definitie die Patricia Waugh geeft van het genre van de ‘self-conscious novel’Ga naar voetnoot3. Aan de grondslag van dat schrijven ligt de overtuiging dat, zoals in een roman de tekst als realiteit beleefd wordt, de werkelijkheid zelf ook maar als tekst geïnterpreteerd kan worden. Van den Broeck formuleert dat als volgt: ‘Wat is er aan de hand? Is dit een militaire oefening, een staats- | |
[pagina 249]
| |
greep, een staatsgrap? Of ben ik dit keer, zonder er erg in te hebben, vanuit mijn als droom vermomde werkelijkheid mijn als werkelijkheid vermomde droom binnengestapt?’ (61). | |
RosebudBoven heb ik al aangegeven dat de weerspiegeling en de symmetrie die daarvan het gevolg is vorm geven aan de roman die chaotisch lijkt maar dat allerminst is. Als we de naam van het chalet waar de schrijver Walter van den Broeck ondergebracht wordt, d'Ubésor, als een palindroom (omgekeerd dus) lezen, dan wordt die Rosebud. Dat is de naam van de slee van Kane uit Orson Welles' debuutfilm als regisseur, Citizen Kane (1941). Het filmpersonage Kane, geïnspireerd o.m. door de persmagnaat William Randolph Hearst en andere tycoons uit die tijd, belichaamt de Amerikaanse droom van de arme jongeman die carrière maakt, maar onder de macht bezwijkt en ten val komt door wat in onze ridderromans ‘démesure’ wordt genoemd. De slee van Kane die in het begin van de film getoond wordt, brandt op aan het einde ervan. Men kan die scenische herhaling interpreteren als een suggestie van Kanes (Caïn!) verloren onschuld. De kloof tussen zijn en schijn, tussen het ik en het beeld van het ik dat men vertoont, is het thema van Citizen Kane. Het is ook dat van Het beleg van Laken. De gesprekken van Walter van den Broeck met Loracq gaan over het werkelijk willen begrijpen wat er in onze wereld gebeurt. Ook Y. Loracq levert bij averechts lezen een herkenbare naam op, nl. Caroly. Aangezien Van den Broeck zijn bronnen vermeldt, hoeft de nieuwsgierige lezer het luxueus uitgegeven boek van Anne en Paul van Ypersele de Strihou, Laken, een huis voor keizer en koning, maar op te slaan om daar op p. 24 te lezen dat notaris Pierre Joseph Caroly in september 1803 belast werd met de openbare verkoop van het domein en het kasteel van Schoonenberg, dat in 1802 door landmeter R. Culp met het oog op de verkoop in kaart was gebracht en in loten verdeeld. Die Culp treft men ook in Het beleg aan als de Londense landmeter Pluc (228)Ga naar voetnoot4. | |
[pagina 250]
| |
De titels van de vier hoofdstukken van de roman zijn anagrammen van de titel Het beleg van Laken. Op die manier zijn het telkens andere spiegelingen van hetzelfde. Achter ‘Hellegat kan beven’, ‘Hete Belg van Laken’, ‘Hé, teelbal van 'n gek’, ‘En Hegel beval Kant’ hoeft dus niets diepzinnigs gezocht te worden. Wie enige vaardigheid in het scrabble-spel bezit, kan deze reeks snel en gemakkelijk uitbreiden met interpreteerbare uitingen als: ‘Een halve tank, Belg’ of ‘Henk, GAL beet navel’. Auteurs van metafictie zijn meer dan andere gefascineerd door het spelkarakter van de taal en door de mogelijkheden via de ‘ars combinatoria’ verbanden tot stand te brengen tussen voor de (oppervlakkige) lezer disparaat blijvende elementen. Ik wijs b.v. op de betekenissamenhang tussen 1. ‘Hellegat’ in de titel van het eerste hoofdstuk; 2. Moortgat, de man die Walter van de Broeck naar de aardedonkere toegangspijp (een hellegat!) tot d'Ubésor brengt (73); 3. de hond (‘Zijn kop is drie koppen dik en zijn bloeddoorlopen ogen schichten van links naar rechts’, 194), die Moortgat bij een van zijn bezoeken aan d'Ubésor in de toegangspijp achtervolgt, gelijkt wel sterk op Kerberos, de hellehond; 4. de ondertitel van Het beleg, een moorddroom (wat zelf al een palindroom is) alludeert op de gevolgen van dat bezoek van Moortgat. Over de inhoud van die moorddroom verneemt de lezer meer op p. 398. Fundamenteler voor de interpretatie van de roman zijn echter de volgende overeenkomsten. Op pp. 90-92 heeft de auteur een droom over een trein waarin politici, advocaten, journalisten en kunstenaars door dronken gendarmes geduwd worden. Bestemming van de reis: Frankrijk. Datum: 10 mei. De verwijzing naar historische gebeurtenissen in het begin van de tweede wereldoorlog is duidelijk genoeg. Op pp. 373-376 zal Loracq vertellen dat hem juist hetzelfde overkomen is. Loracq (381) en Waker van den Broeck (416) komen beiden tot de wonderlijke bevinding dat zij, hoewel zij zeer goed menen te beseffen van huis vertrokken te zijn, in een kamer terechtkomen die volledig gelijkt op hun werkkamer thuis. Voordien is al uiteengezet dat Napoleon zijn werkkamer in al zijn residenties op identieke wijze liet inrichten: ‘Waar hij zich ook bevond, in Parijs of in om het even welke verblijfplaats in Europa, overal zwaaide hij, na een lange, vermoeiende reis, die hij overigens al slapend had afgelegd, de deur van zijn werkkamer open, stapte door een soort spiegel naar binnen en... was weer thuis!’ (294). De lezer zal bij dit citaat ook opnieuw aan Alice en haar spiegel denken. | |
[pagina 251]
| |
Loracq en Walter van den Broeck drukken ook in bijna dezelfde bewoordingen uit, dat men het hun in hun verplichte verblijfplaats zo aangenaam mogelijk wil maken (vergelijk 382 en 85), beiden schrijven zichzelf het vermogen toe zich naar elders te verplaatsen louter door de ogen te sluiten (Van den Broeck op p. 86, Loracq op p. 355). De conclusie dringt zich dan ook op: beide tijdelijke bewoners van d'Ubésor zijn elkaars spiegelbeeld! | |
SpiegelingenEenzelfde spiegeleffect bewerkt de auteur door de drie vrouwen die op d'Ubésor voor de beide gasten moeten zorgen, nl. Leontien, Lupke en Kathy, de karakteristieken te geven van de drie godinnen wier beelden oorspronkelijk op de hoeken van het fronton van het kasteel Schoonenberg stonden, nl. Vesta (godin van de Haard), Minerva (godin van de Wijsheid) en Juventas (godin van de Bloeiende Jeugd). Lupke krijgt de taak van Vesta toebedeeld. Zij krijgt de zorg voor de gaskachel op d'Ubésor toegewezen (77, 79, 155) en van haar wordt gezegd: ‘Ach, die ouwe vrijster! Ik wed dat ze nog altijd maagd is. (...) Die denkt alleen maar aan kachels, radiatoren en fornuizen’ (400). Lupke blijkt inderdaad een 20ste eeuwse Vestaalse maagd te zijn! Leontien is de Minerva van het gezelschap. Zij is de leidster en geeft instructies. Van haar wordt gezegd dat de koning elke keer opnieuw barstende hoofdpijn kreeg zodra zij in de buurt kwam (399). Wie zich nog het godenhuishouden op de Olympos herinnert weet dat Zeus, gekweld door verschrikkelijke hoofdpijn, om Hephaistos riep die hem met een bijl het hoofd spleet. Uit zijn hersenen kwam toen Minerva te voorschijn, waarvan Leontien op haar beurt een hedendaagse verschijning is. Associaties van Kathy met Juventas en de bloeiende jeugd zijn er ook genoeg: ze wordt een jonge appelflap genoemd (76), ze heeft een kostschoolmeisjeskapsel en ze is een mengsel van ‘bedrieglijke onschuld en wellust’ (397). De verleidingsscène op pp. 400-403 bevestigt dat. Kathy kan dan ook een reïncarnatie van Juventas genoemd worden. Van den Broeck heeft de elementen die elkaar weerspiegelen op geraffineerde wijze aangebracht. Zo wordt op p. 11 vermeld dat de jongste zoon van de schrijver een geniale methode om Engels te leren meende uitgevonden te hebben door de klinkers in Nederlandse woorden te vervangen door i- en ie-klanken. ‘Geef me de apenootjes’ klinkt dan ‘Gief mie die iepinietjis’. Moortgat (71), Leontien (215), Loracq (222), Lupke (267) en Kathy (397) zullen allen één zinnetje in dat idioom van de jongste Van den | |
[pagina 252]
| |
Broeck zeggen en daardoor als personage een soort waarmerk van de auteur krijgen. Al zou op al wat voorafgaat de uitspraak van toepassing zijn van ‘de Mille van Clem’ in Brief aan Boudewijn: ‘Uw uitleg is goed, maar uw spekulaas (eksplikatie) deugt niet’ (155), dan blijft toch nog het oordeel geldig, dat Walter van den Broeck in Het beleg van Laken vooral de fascinatie voor de mogelijkheden van de verbeelding en de bepaling van de grenzen ervan onder woorden gebracht heeft. Hetzelfde kan gezegd worden van de taalspelen waarin de verbeelding gestalte krijgt en voor communicatie met derden geschikt gemaakt. Het hele boek geeft vorm aan een schrijversdroom. En wat droomt een schrijver? Dat hij zijn verbeelding zo kan verwoorden, dat hij als schrijver in de zelfgemaakte taferelen verdwijnt (358-59), terwijl de lezer toch telkens opnieuw, onafhankelijk van een bepaalde tijd of ruimte, die taferelen zelfstandig met de eigen verbeelding kan beleven. Leesplezier is in Het beleg voor een belangrijk deel het gevolg van het zien hoe de auteur van gekende normen afwijkt. Als hij dwars gaat liggen met betrekking tot de reeds door Horatius verkondigde leer over het ‘aptum’, nl. dat elke inhoud in een aangepaste vorm moet worden gepresenteerd, d.i. verheven dingen in een verheven stijl, tragische onderwerpen in een tragische versmaat, enz., dan leidt de veronachtzaming van die traditionele norm tot humor, ironie, eventueel parodie. Heel duidelijk komt dat tot uiting in het verhaal van Pol Mallants (106-151) dat de ‘verheven’ geschiedenis van koningen en prinsen reconstrueert in een door spreektaal-syntaxis (‘Hij wist hij heel goed wat dat hij deed’), morfologie (Alberke, d'ouw koningin) en lexicon (vava, marbol, pertang) gekenmerkt volks idioom. In het verhaal van de oude Mallants wordt de stilistische oppositie ‘verheven’ - ‘vulgair’ opgeheven met als gevolg de omkering van het perspectief waarmee de koning en het hof gewoonlijk bekeken worden. Niet alleen in het verhaal van Mallants, ook in dat van Loracq over de verbouwingen en veranderingen op Schoonenberg in de voorbije 200 jaar wordt de dichotomie fictie - historie op bijzondere wijze gemanipuleerd. In het al geciteerde boek Laken, een huis voor keizer en koning stellen de auteurs, dat in de architectuur van Schoonenberg een weerspiegeling kan worden gezien van de typische geest van het einde van de 18e eeuw: enerzijds een overvloed van herinneringen aan de oudheid, en anderzijds reeds enkele kosmische dromen die de romantiek aankondigen (21). Deze interpretatie is in Het beleg de kern geworden van de fantastische thesis van Loracq, dat op Schoonenberg nooit rust zou heersen omdat op die heuvel in Laken de beslissende strijd werd uitgevochten tussen Verlichting en | |
[pagina 253]
| |
Romantiek, rede en gevoel, verlicht despotisme en moderne democratie. De conclusie die hij daaraan voor het huidige Belgische vorstenpaar op hun huwelijksdag (15.12.60) verbindt, nl. dat Schoonenberg nooit zou dulden dat er binnen zijn muren een koning wordt geboren (365), wordt met historische feiten gestaafd. Maar achter de onverbiddelijke en niet te wijzigen loop van het Lot gaat nog een ander geheim schuil, het grootste geheim van Laken, dat Loracq echter niet heeft kunnen onthullen aan de auteur. Die laat zijn bevoorrechte lezers - zijn kinderen die hem vragen: ‘Hoe ging het verder, pa?’ (420) en zijn gewone lezers op hun honger blijven. | |
Plato en Van den BergLiteratuur als mimesis en de weerspiegeling als structuurprincipe hebben een Platoonse oorsprong. Het personage Loracq verwoordt het dualisme (zijn vs schijn, idee vs wereld) als volgt: ‘...(wij moeten ons voorstellen) dat straks met absolute, wetenschappelijke zekerheid zou worden aangetoond, dat wij mensen helemaal niet bestaan, dat wij slechts afspiegelingen zijn van iets anders, of dat wij gedroomd worden door een gigantisch bewustzijn’ (261). En eerder al had het personage Walter van den Broeck zich in de afzondering van d'Ubésor, die volgens Moortgat een louterende functie had (200), afgevraagd hoe vrij hij eigenlijk wel was en of het hele mensdom vanaf het prille begin niet uit marionetten bestaat die menen dat ze vrij zijn (203). Schrijven betekent dan het aanbieden aan de lezers van een papieren vlot om uit hun lichaam en de wereld weg te varen en te worden opgenomen in de taferelen die een auteur in zijn geschriften oproept (358). Schrijven betekent ook nog het opheffen van de vervreemding die de mens opgedrongen werd. De psychologische kant van die vervreemding wordt de lezer uitvoerig getoond op pp. 162-164, waar het gedrag van Walter als kind voor de spiegel beschreven wordt. Daarbij ervoer hij zeer intens het ‘je est un autre’ van RimbaudGa naar voetnoot5. Narcissus is de mythische gestalte van diezelfde vervreemding. Hij ziet in de andere zichzelf en komt daardoor nooit tot een intersubjectieve relatie. Loracq zal op grond daarvan, in zijn beschrijving van de verdere uitbouw van het domein van Laken onder Leopold II, | |
[pagina 254]
| |
aan de constructie van de Spiegel- of Narcissusserre de betekenis geven van volgende door het Lot verstrekte, maar door de koning niet begrepen boodschap: ‘Vermei u niet langer in uw spiegelbeeld, maar keer u naar uw volk toe!’ (302). Op godsdienstig vlak leidde het Platoonse dualisme en de vervreemding die eraan inherent is soms tot verpletterende schuldgevoelens wegens de zondigheid van het lichaam en de onbereikbare zuiverheid van de ziel (408). Intermenselijk voerde het tot de passie om de andere-als-beeld in te lijven of te vernietigen, met mes of tong, met penis of pistool (410), terwijl het op artistiek vlak tot uiting kwam in de poging om de kloof tussen ik en beeld te dempen. Aan het einde van Het beleg wordt in de zgn. brief van Boudewijn (404-414) het dualisme opgelost door de uitschakeling van één van beide polen. De mens wordt nl. gereduceerd tot een organisme dat probeert te overleven. Het verschil tussen de mensen dient als een pure kwestie van gedrag te worden beschouwd. Dat de kern van het bestaan het volmaakte niets is, is dan ook de logische consequentie van deze materialistische visie. Wel wordt er nog een sociale dimensie gepostuleerd. Door de ontmaskering van het geld als valse menselijke behoefte en de schepping van een rechtvaardige wereld waarin alle mensen hun ongelijke gelijkheid ten volle kunnen beleven, zou een ‘Wijland’ moeten ontstaan, waarin zijnwereld en schijnwereld versmelten tot een schitterende zschijnwereld! (413). Op de volgende bladzijden zal de ik-schrijver die oplossing in twijfel trekken. Gelukkig maar, want de poging om de onheilzame gevolgen van het Platoons dualisme uit te schakelen via deze woord-alchemie lijkt niet alleen simplistisch, maar is dat ook. Behalve Plato heeft ook de metabletica sporen nagelaten in Het beleg. Loracqs visie op de geschiedenis is duidelijk beïnvloed door de metabletische methode van Van den Berg, die de veranderingen in de zin van het leven door de geschiedenis heen als voorwerp heeft. Ter illustratie volgend citaat uit de mond van notaris Loracq: ‘Et comme vous savez, monsieur Van den Broeck, wat wij doen wordt uitgelokt door wat wij zien. Zien doet gebeuren. Waar niet gekeken wordt, gebeurt niets. Waar anders gekeken wordt gebeurt alles anders’ (306). Reeksen gebeurtenissen en feiten uit diverse domeinen blijken treffende coïncidenties te vertonen. Ook in Het beleg worden dergelijke verbanden gelegd. Zo koppelt Loracq het veranderende uitzicht van het paleis en het domein Schoonenberg aan veranderingen in de Belgische samenleving (evolutie van absolute monarchie naar parlementaire democratie) en in de Europese cultuur (overgang van Verlichting naar Romantiek en Art nouveau). | |
[pagina 255]
| |
De metableticus Van den Berg bouwt in zijn boeken een intrigue, kondigt een ontknoping aan die telkens uitgesteld wordt doordat eerst nog bijzaken behandeld worden, die aan het einde van het boek, als de lezer alles kan overzien, helemaal niet bijkomstig blijken maar relevant voor het geheelGa naar voetnoot6. Zoals detectiveverhalen heeft ook Het beleg van Laken datzelfde stramien. Daarmee begon ik dit stuk. Daarmee rond ik het dan ook af. Ik heb die aspecten behandeld die mij als lezer het meest opgevallen zijn, maar het blijft een eerste verkenning. Een citaat van Gertrude Stein drukt het best mijn appreciatie uit van deze roman waarvan de ingewikkeldheid heel precies en bewust tot stand is gebracht. Het beleg van Laken gaf mij ‘the pleasure of concentrating on the final simplicity of excessive complication’Ga naar voetnoot7. |
|