| |
| |
| |
Albaniës martelaarschap
Janice Broun
Er was geen land in Europa dat in zijn zelf opgelegd isolement zo ontoegankelijk was of zich tegenover de buitenwereld zo paranoïde gedroeg als Albanië onder Enver Hoxha, de onlangs, op 11 april 1985, overleden partijsecretaris die het land regeerde sedert de communistische machtsovername in 1944. Deze laatste overlevende van de communistische leiders uit de oorlogsperiode was in menig opzicht uniek. Als intellectueel die in Frankrijk was opgeleid, bleef hij zijn leven lang een ongelooflijk fanatiek aanhanger van de marxistisch-leninistische ideologie. Stalin was zijn ideaal. Het totalitair-militair regime dat hij zijn land oplegde, oefende een quasi volledige controle uit over de geest, de wil en het geloof van het volk. Hoewel hij zich vaak op machtiger communistische staten moest verlaten, hield hij zijn land veertig jaar lang in een consequente en onafhankelijke koers. Hij wilde van Albanië een sterke en moderne staat maken naar stalinistisch model.
Toen hij aan de macht kwam, had Albanië een grote achterstand in te halen. Het was de meest primitieve staat in Europa. Meer dan 80% van de bevolking was ongeletterd, het land werd geteisterd door malaria en tuberculose, verscheurd door clanvetes en het bestuur was corrupt. Tot het in 1912 zijn onafhankelijkheid verwierf, was Albanië slechts een achtergebleven gebied van het Ottomaanse Rijk; vijf eeuwen lang stagneerde het onder Turks wanbeheer. In die periode ging 69% van de bevolking over tot de islam. Meestal zonder echte overtuiging: niet-islamieten waren immers tweederangsburgers en moesten extra belasting betalen. Van degenen die het christelijk geloof trouw bleven, waren er 20% orthodoxen (vnl. in het zuiden) en 11% katholieken (vnl. in het noorden). Maar zowel christendom als islam bleven aan de oppervlakte, diep in de harten bleven heidendom en bijgeloof heersen: de aloude ‘wet van Lek’, een wrede code van eer en wraak, hield tot in de 20e eeuw de overhand op welke moderne wetgeving ook.
Hoxha ging ervan uit dat, als hij van dit achterlijke en hoogst ongedisciplineerde volk een moderne samenleving wilde maken, het bevrijd moest worden van bijgeloof en religie: die hadden Albanië altijd fataal verdeeld
| |
| |
en verzwakt en alle vooruitgang tegengehouden. Dat was in feite een simplistische visie. De leiders in de strijd voor nationale eenheid en onafhankelijkheid in de laatste jaren van het Ottomaanse Rijk waren immers actieve katholieken, orthodoxen en bektashi (een verdraagzame ketterse moslim-sekte die 15% van de bevolking vertegenwoordigt). En verder in de tijd terug was het een katholiek, de briljante militaire leider Gjergje Kastrioti, bekend als Skanderbeg, die in de eerste helft van de 15e eeuw meehielp West-Europa te redden van de Turkse invasie.
Albanië heeft altijd blootgestaan aan de veroveringszucht van zijn buurlanden Joegoslavië en Griekenland. Hoxha wilde er een staat van maken die elke buitenlandse agressie kon weerstaan. Het land is niet eens zo groot als België, telt maar een bevolking van 2,8 miljoen en is dus redelijk gemakkelijk onder controle te houden. Dat hij veel gerealiseerd heeft, lijdt geen twijfel. Hij heeft het analfabetisme aangepakt, het onderwijs uitgebouwd en het land economisch op gang gebracht. Veel bergland werd herbebost, op de glooiingen werd aan terrasbouw gedaan, moerassen werden drooggelegd, het landbouwareaal werd verdubbeld en op het ogenblik worden een grote verscheidenheid aan gewassen verbouwd in collectieve landbouwondernemingen of staatsboerderijen. Het land exploiteert nu zijn aanzienlijke rijkdom aan delfstoffen: olie, witte steenkool, koper en vooral chroom. De levensstandaard is gestegen en er is een behoorlijk aanbod van fruit en groenten; vlees blijft schaars. Anders dan in de meeste ‘communistische’ landen heerst hier een opmerkelijke sociale gelijkheid: de rijksten verdienen niet meer dan ongeveer het dubbele van de armsten. Naar Westerse maatstaven evenwel is Albanië nog heel primitief; alleen partijleden b.v. bezitten een auto; de rest maakt gebruik van gemeenschappelijke vrachtwagens, paard en kar of fiets.
Voor deze verbeteringen heeft het volk echter een hoge tol moeten betalen. Overal is er staatscontrole, overal heerst angst: in 1978 waren er slechts 4 burgers die tegen de partij durfden te stemmen! Regeringspropaganda is alomtegenwoordig. Heuvelwanden zijn versierd met steenhopen die ENVER en partijslogans blokletteren. Extreme censuur- en afschrikkingsmaatregelen ‘beschermen’ het volk tegen ‘besmetting’ door de buitenwereld. Van jongsaf worden de Albanezen haat en wantrouwen tegenover buitenlanders aangekweekt en worden zij geoefend in het gebruik van wapens. Op tal van misdaden staat de doodsstraf, rechtsbijstand is er niet. Er is zelfs geen ministerie van justitie. Het land krioelt van geheime politie en verklikkers; schoolkinderen worden aangemoedigd ouders te rapporteren die zich aan verboden praktijken overgeven (b.v. godsdienstoefeningen in huis). Afgezien van lange afstands-vrachtrijders en enkele mensen
| |
| |
met verwanten in de aanpalende Joegoslavische provincie Kosovo (waar 1,8 miljoen Albanezen leven), is het slechts enkele zorgvuldig geselecteerde personen toegestaan het land te verlaten. Ook van hen krijg je nauwelijks enige informatie los, ze zijn bang hun familie in gevaar te brengen. Albanezen krijgen bijgevolg weinig kans hun materiële en geestelijke levensvoorwaarden met die van elders in de wereld te vergelijken. Zelfs tv-programma's uit Joegoslavië, Italië of Griekenland worden zorgvuldig gecensureerd - Europees voetbal mag, religieuze programma's (of de paus b.v.) zijn nooit te zien.
| |
De enige ‘ware’ communist
Toen Enver Hoxha aan de macht kwam, had hij dat hoofdzakelijk aan de hulp van de Joegoslavische communisten te danken. Maar de Joegoslaven waren ook niet helemaal te vertrouwen. Vroeger hadden zij de Albanese provincie Kosovo, ongeveer 1/3 van Albanië, al ingepalmd en Hoxha vreesde verdere annexaties. Toen Tito in 1948 uit de Cominform werd gestoten, verkoos Hoxha bewust een satelliet van Stalin te worden. Chroestjov, Stalins opvolger, was in zijn ogen een revisionist. In 1961 voelde hij zich sterk genoeg om Albanië uit het Sovjetkamp terug te trekken en met China te alliëren. Gezien de verslechtering van de relaties tussen de USSR en China zocht Mao vaste voet te krijgen in Europa. Dat kwam Hoxha goed uit: China lag niet direct bij de deur, het zou Albanië niet zo gauw kunnen annexeren, maar het kon wel technische en, zo nodig, ook militaire hulp bieden. Bovendien bewonderde Hoxha Mao's ideologie en zijn hersenspoelingstechnieken. Min of meer aangemoedigd of geïnspireerd door Mao's ‘Culturele Revolutie’, zou hij later, in 1967, alle bedehuizen doen sluiten. (Zijn gedachten gingen al een tijdje die richting uit en voorbereidingen tot sluiting werden al in 1965 getroffen). Ontgoocheld door de meer pragmatische politiek van Mao's opvolgers, verbrak hij in 1978 de relatie met China. Wat Albanië eraan overhoudt, zijn verouderde Chinese machines waarvoor het geen wisselstukken meer kan krijgen.
Ideologisch was hij nu geïsoleerd van de rest van de communistische wereld. Hij beschouwde zichzelf als de enige ware marxistische leider die overbleef, maar zag zich wel genoodzaakt elders handelsrelaties te zoeken.
| |
| |
| |
Hoxha en godsdienst
Hoxha riep Albanië uit tot 's werelds eerste totaal atheïstische staat. Het is niet duidelijk of dit van meet af aan zijn doel is geweest. Wel beijverde hij zich van bij de aanvang om de macht van de kerken te fnuiken: ze werden ‘genationaliseerd’ en aan een strikte staatscontrole onderworpen. Dat lukte vrij aardig met de moslim-meerderheid en de 220.000 leden tellende orthodoxe kerk. Sterk nationalistisch gericht, had deze laatste zichzelf in 1922 autonoom verklaard (in 1936 werd ze uiteindelijk door de Heilige Synode erkend). Tot deze kerk behoorde bij voorbeeld bisschop Fan Noli, die in het begin van de jaren 20 korte tijd liberaal eerste minister was, maar toen naar de VS emigreerde. Veel meer weerstand kwam er van de kleinere katholieke kerk met haar ongeveer 124.000 leden. Het aandeel van de katholieken in de nationale cultuur was altijd veel groter geweest dan hun klein aantal zou laten vermoeden. Zij bekleedden invloedrijke posities in de pers, het onderwijs en de welzijnszorg. Ze hadden sterke leiders: de katholieke clerus was veel beter gevormd dan de orthodoxe popen. Van deze laatsten was niet hetzelfde taaie verzet te verwachten. De katholieke kerk had natuurlijk sterke bindingen met Italië, en dat was voor Hoxha al een reden genoeg om ze te bestrijden. Het Albanië van Koning Zog was immers allang voor Mussolini in 1939 het land binnenviel, een satelliet van Mussolini's Italië geworden. In werkelijkheid verzetten vele katholieken zich tegen de Italiaanse invasie, maar zij gingen ook voort met hun guerrilla-oorlog tegen Hoxha. Hoxha's haat tegen de katholieke kerk was mede te verklaren door het feit dat de katholieken Ghegs zijn, terwijl hij zelf en de meeste communistische leiders Tosks, Zuidalbanezen zijn. De twee katholieke aartsbisschoppen en drie van de vier andere bisschoppen werden vermoord, geëxecuteerd of stierven in arbeidskampen. Priesters, seminaristen en religieuzen stierven als
helden of martelaren of werden het land uitgezet. Ook moslim-leiders die weerstand boden en vijf orthodoxe bisschoppen werden geëxecuteerd. Tegen 1951 waren alle religieuze instellingen gesloten, plaatsen voor de eredienst bleven voorlopig open. Pas toen gaf de Albanese kerk toe aan de steeds sterker wordende druk en verbrak de banden met Rome. De actieve vervolging nam af, hoewel tussen 1959 en 1965 toch altijd nog een vijftiental katholieken valselijk beschuldigd en terechtgesteld werden. Als reactie op de vervolging kende de kerk in die periode een ongekende bloei, de kerken liepen vol. Hoxha rekende echter op de jongeren van de nieuwe generatie. Die zouden zo intens met atheïsme en anti-religieuze propaganda geïndoctrineerd worden dat ze wel zelf om de sluiting van de kerken zouden
| |
| |
vragen en het volk helpen ‘bevrijden’ van alle reactionair geloof, dat een gedegen ontwikkeling van hun moderne socialistische staat alleen maar in de weg stond.
| |
1967 en zijn nasleep
In 1967 bereikte deze campagne haar hoogtepunt. De 2.169 moskeeën en kerken werden alle gesloten, vaak met geweld. De oudere gelovigen moesten met lede ogen aanzien hoe de bedehuizen nu als opslagplaatsen of schuren werden gebruikt of hoe men ze gewoon liet vervallen. Veel mullahs en orthodoxe priesters bezweken onder de druk en zwoeren hun ‘parasitair’ verleden af. Geen enkel katholiek priester, religieus of seminarist. Van hen kwamen er 217 in de gevangenis of in werkkampen terecht, waar ze meestal tot slavenarbeid werden veroordeeld.
In de jaren die volgden was het voor de weinige toeristen die het land binnenmochten en daar van dichtbij werden gade geslagen, zo goed als onmogelijk met de bevolking in contact te komen. De mensen waren ofwel vijandig gezind (kinderen gooiden met stenen!) of waren verschrikkelijk bang om met buitenlanders gezien te worden. Slechts weinigen slaagden erin het land te ontvluchten. Pers en radio proclameerden zelfzeker dat alle godsdienst uitgeroeid was. Niemand wist wat er echt aan de hand was. In 1976 werd in de nieuwe grondwet officieel vastgelegd dat ‘de staat geen enkele religie erkent’; in 1977 voorzag het strafwetboek straffen van 3 tot 10 jaar gevangenis voor ‘religieuze propaganda’ en ‘bezit, produktie of verspreiding van religieuze literatuur’. Daarmee werd de bestaande toestand alleen maar geregulariseerd, indirect werd ermee toegegeven dat religieuze praktijken tot op zekere hoogte nog altijd in voege waren. In 1975 verscheen er een merkwaardig decreet: al wie een naam had ‘die niet conform de politieke, ideologische of morele normen van de staat’ was, moest van naam veranderen. Moslimnamen bleven blijkbaar aanvaardbaar, christelijke namen moesten worden uitgeroeid. Zoals te verwachten, legden de ouders zich daar niet zo maar bij neer. In 1980 klaagde de pers erover dat kinderen uit christelijke gezinnen een seculiere naam gebruikten op school maar thuis de voorkeur gaven aan hun heiligennaam.
De schaarse berichten die het Westen bereikten waren zo onheilspellend dat Paus Paulus VI in 1972 de situatie hopeloos noemde. Dat jaar werd de 74-jarige priester Stefan Kurti terechtgesteld omdat hij het kind van een medegevangene had gedoopt. De drie katholieke bisschoppen die nog gewijd waren door Bernadin Shllaku, de enige bisschop die de vervolging
| |
| |
van de jaren zestig had overleefd, werden opnieuw in strafkampen opgesloten en ondergingen daarmee hetzelfde lot als de orthodoxe bisschoppen in 1967. De 80-jarige orthodoxe aartsbisschop Damien Kononessi en de katholieke bisschop Antonin Fishta stierven in 1973. Ernest Coba, de populaire bisschop van Shkodra, het centrum van het katholieke leven, kwam in 1974 opnieuw in de gevangenis terecht; toeristen hadden hem kort tevoren nog als vuilnisman aan het werk gezien in de straten van de stad. Hij stierf in 1979, doodgeslagen omdat hij voor enkele medegevangenen de paasmis had opgedragen. De enige bisschop die blijkbaar nog in leven is, is Nikoll Troshani: hij zit in Ballsh in een kamp voor bejaarden en voor gevangenen die geen zware handenarbeid kunnen verrichten. Op het ogenblik zouden er ongeveer dertig katholieke priesters in de gevangenis zitten. Gezien hun leeftijd betekent dat ‘levenslang’. Maar veel informatie over hen hebben we niet.
De priester Mark Gjoni kreeg in 1977 twaalf jaar, nadat bij hem op zolder bijbels en andere religieuze literatuur waren gevonden. Onder foltering gaf hij toe dat hij ze in parken en op het strand had gevonden (hetgeen dan toch interessante vragen oproept!); hij had ze maar bewaard voor later, als de wet misschien weer godsdienst zou toestaan. Njoc Lulli, die als arbeider op een landbouwcoöperatie werkte, kreeg levenslang omdat hij, op aandringen van zijn zus, zijn tweelingneefjes gedoopt had. Zijn zus kreeg acht jaar. Men neemt aan dat vele duizenden van Albanies politieke gevangenen in werkkampen zitten vanwege vergrijpen tegen de godsdienstwetten: het bezit van religieuze voorwerpen (ikonen, kruisbeelden enz. die bij de partij ingeleverd moeten worden) of overdracht van de geloofsschat aan anderen. Een verordening van 1979 bepaalt dat iedereen die ouder is dan 14 jaar en ervan verdacht wordt een gevaar voor de staat te betekenen of met zo'n verdachte in verband gebracht kan worden, zonder vorm van proces geïnterneerd of naar een arbeidskamp gestuurd kan worden.
| |
Tekenen van overleven
Toch is de toestand vandaag niet helemaal zo somber als Paus Paulus in 1972 voorzag. Wie de media in Albanië volgt, krijgt de indruk dat de atheïstische Campagne niet zo vlot en succesrijk verliep als Hoxha wenste. Sommige diepgewortelde praktijken leven nog altijd voort. Het zijn soms grotendeels cultuurfenomenen zonder veel echte religieuze betekenis; door de overheid worden ze afgedaan als bijgeloof. Veel Albanezen met een moslim-verleden bij voorbeeld onderhouden nog altijd de ramadan en eten
| |
| |
geen varkensvlees; christenen, vooral orthodoxen, onthouden zich tijdens de vasten van alle dierlijk voedsel. Op grote feestdagen weigeren velen te werken. In moslim-gezinnen is de besnijdenis nog algemeen in gebruik; clandestien worden de oude begrafenisriten gevierd: veel Albanezen geloven dat geesten die niet gunstig gestemd worden, de levenden kwaad kunnen berokkenen. Vermomde bedevaarten naar traditionele heiligdommen verontrusten de autoriteiten. Onlangs was er zelfs sprake van miraculeuze genezingen in twee vroegere katholieke kerken. Onder de genezenen was een zoon van een (nu ex-)lid van het Politburo! Zelfs onder overtuigde partijleden, meestal vroegere moslims, lijkt het atheïsme slechts aan de oppervlakte te blijven. Toeristen kunnen met eigen ogen zien dat gebedsmatje en kralensnoer bij de moslims, het kruisteken en het rozenhoedje bij christenen nog volop in gebruik zijn. Het is ook niet zonder betekenis dat (volgens een sociologische studie uit 1980) 96% van de jonge Albanezen trouwen met iemand met dezelfde religieuze achtergrond, terwijl vroeger gemengde huwelijken vrij algemeen waren. Betekent dat dat religieuze groepen zich instinctief nauwer aaneen sluiten om hun geloof veilig te stellen tegen de atheïstische bedreiging?
Vooral in de geborgenheid van het gezin blijft het geloof bewaard. Omdat er geen priesters meer zijn, zijn het de ouders en grootouders die baby's dopen, huwelijken inzegenen, begrafenisdiensten houden. Velen houden angstvallig hun ikonen, kruisbeelden en gebedenboeken verborgen en halen die alleen boven als ze ze gebruiken. Op geheime plaatsen houden ze gebedsdiensten - in grotten, bossen, bergen of verlaten kerken en moskeeën. De meeste gelovigen zijn oudere mensen (en slechts 7% van de bevolking is 60 of meer) en meestal ongeletterd. Zelfs partijpropagandisten geven toe dat je die nog moeilijk kunt veranderen. Maar ze zijn er wel vaak in geslaagd hun geloof aan de ‘geëmaneipeerde’ jongere generatie over te dragen. In welke mate dat gebeurd is, valt moeilijk uit te maken. Jongeren uit katholieke gezinnen weten soms niet eens meer wat een priester is. Angst is nog altijd het overheersende levensgevoel in de Albanese samenleving.
Enkele priesters die nog op vrije voeten zijn, gaan in het geheim voort met mislezen en het toedienen van sacramenten. Leken riskeren hun leven door de communie te brengen aan wie niet in staat is de mis bij te wonen. Vele mensen stemmen regelmatig af op Radio Vaticana, de Griekse radio en protestants-evangelische uitzendingen door Radio Monte Carlo (vooral de evangelische kerk heeft veel gedaan om aandacht te wekken voor het lot van de Albanese gelovigen). Hoe dan ook, het ziet ernaar uit dat er nog altijd een toegewijde kern gelovigen is, groter dan buitenstaanders enkele
| |
| |
jaren geleden dachten. De kleine Britse Elim Pinksterkerk, die er in de voorbije drie jaar op een of andere manier in slaagde 30.000 bijbels het land binnen te smokkelen, kreeg daarop een aantal dankbrieven. Eén ervan luidde: ‘De kerk van Jezus Christus leeft en groeit in Albanië’. Een andere brief die het Westen bereikte, getuigde: ‘Wij bidden niet alleen voor onszelf maar voor alle lijdenden in de wereld. Ons lijden heeft ons geloof gezuiverd’. Verleden jaar zwommen drie jonge mensen, een jongen en zijn twee zusjes, een van hen een universiteitsstudente, de 6 mijl van Saranda naar Korfoe; de jongen verdronk, de twee zusjes schreven hun behoud toe aan Allah.
Hoxha's poging om van Albanië een god-loze staat te maken, schijnt dus toch niet helemaal gelukt te zijn. Wat is er van zijn opvolger Ramiz Alia te verwachten? Al ongeveer een jaar voor Hoxha's dood (Hoxha was door een beroerte getroffen) leidde hij de staat. Hij schijnt veel intelligenter te zijn dan andere leiders; anders zou hij wel niet ontsnapt zijn aan een van de vele zuiveringen die elkaar dertig jaar lang hebben opgevolgd. Mehmet Shehu bij voorbeeld, Hoxha's vertrouweling van het eerste uur en 21 jaar lang zijn eerste minister, bestaat nu gewoon niet meer: in de nieuwe editie van de Geschiedenis van de Partij van de Arbeid van Albanië (1981) is zijn naam en alles wat hij ooit betekend heeft weggeradeerd. Alia, die nu voorgesteld wordt als Hoxha's intieme vertrouweling, ja, zijn ‘zoon’, is opgeleid in Leningrad, werd in 1960 lid van het Politburo en is een even harde stalinist als Hoxha. Maar hij probeert normaler relaties aan te knopen met Albaniës onmiddellijke buren en met andere Europese landen aan beide zijden van het IJzeren Gordijn; niet echter met de VS en de USSR. Hij is zelfs opnieuw onderhandelingen begonnen met de Britse regering; hij wil de twee ton goud terugkrijgen die de Duitsers in de oorlog uit Albanië hadden geroofd en die de Britten in 1946 in beslag namen toen in de nauwe straat van Korfoe twee Britse marineschepen door Albanese (?) mijnen tot zinken werden gebracht, waarbij vierenveertig zeelieden omkwamen.
Verschillende factoren zetten het land onder grote druk en maken een uitbreiding van de buitenlandse handel van vitaal belang. Het geboortencijfer ligt vier keer hoger dan het Europese gemiddeld (abortus is verboden), 37% van de bevolking is jonger dan 15 jaar en het bevolkingsaantal wordt voor het jaar 2000 op 4 miljoen geraamd. De communicatie met de buitenwereld verbetert. Op school wordt er weer Italiaans geleerd. De jongeren worden steeds rustelozer. Toeristen worden wel eens bestolen: de jonge Albanezen beginnen te beseffen wat ze aan materiële goederen moeten missen.
| |
| |
In 1984 slaagde een christen toerist er voor het eerst in onder vier ogen gesprekken met Albanezen te voeren. Hij ontmoette een paar dat heel graag eens openhartig praatte; de man sprak vlot Engels. Hun eerste vraag luidde: ‘Gelooft u in God?’. En telkens als het gesprek naar een ander thema afdwaalde, brachten ze het terug op godsdienst. Anderen vertelden hem dat ze christen verwanten hadden maar dat ze daar hun mond over hielden. Toen hij een vrouw met een Albanese christelijke groet aansprak, omhelsde ze hem en zei: ‘Zo is het! Zo is het!’ We zouden wel eens voor verrassingen kunnen komen te staan. Hier leven blijkbaar nog mensen wier geloof de ergste beproevingen heeft doorstaan en die tot voor kort door de rest van de christelijke wereld compleet geïgnoreerd werden.
Een complete ommezwaai moeten we van Ramiz Alia niet verwachten. Daarvoor is het hele totalitaire netwerk te diep in de Albanese samenleving verankerd. Zelfs een beperkte vorm van godsdienstvrijheid lijkt althans in de onmiddellijke toekomst heel onwaarschijnlijk. Maar misschien worden wel meer onofficiële contacten mogelijk.
In het verleden heeft Albanië enkele christenen van groot formaat voortgebracht. Eén ervan was de nu overleden oecumenische patriarch Athenagoras. Een andere, nog levende, is Ganxhe Bojaxhiu - ons beter bekend als moeder Teresa.
|
|