Streven. Vlaamse editie. Jaargang 53
(1985-1986)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Alexis de Tocqueville
| |
Gelijkheid van gelegenheidWat Tocqueville (T.) onder gelijkheid verstaat, maakt hij nergens helemaal duidelijk. Hij ziet dat zowel in de VS als in Europa het gelijkheidsstreven steeds meer ‘het menselijk hart in de ban houdt’ (503). Verschillende abstracte samenlevingsmodellen ontstaan met telkens variërende combinaties van gelijkheid en vrijheid. Zo is het mogelijk dat in de burgerlijke maatschappij gelijkheid bestaat, maar niet in de politieke, of er kan politieke gelijkheid bestaan zonder enige vorm van politieke vrijheid. Alleen in de ideale staat gaan vrijheid en gelijkheid samen. Blijkbaar verstaat Tocqueville onder het begrip gelijkheid alléén ‘gelijkheid van gelegenheid’ en niet ‘gelijkheid van resultaat’. Wat betekent dat? In de VS maakt T. kennis met een democratische maatschappijstructuur | |
[pagina 113]
| |
waarin noch rijken, noch armen voorkomen (36), en tengevolge van de voortdurende verschuiving van de ‘frontier’ naar het westen toe zal in de nieuwe wereld nooit een permanente ‘ongelijkheid van gelegenheid’ ontstaan (411). Het begrip ‘gelijkheid van gelegenheid’ heeft zowel een politieke als een economisch-culturele dimensie. Allereerst houdt het in dat iedere burger de mogelijkheid heeft zelf afgevaardigden te kiezen voor instellingen die het land moeten besturen: het algemeen stemrecht, dat in 1840 in Europa nog niet bestond. De mogelijke schadelijke effecten daarvan werden door de Founding Fathers zoveel mogelijk beperkt door een uitgekiend stelsel van ‘checks and balances’: de vertegenwoordigers van de diverse federale bestuursorganen worden nl. aangesteld door telkens verschillende instanties en voor een andere periode, terwijl een ingewikkelde procedure wordt toegepast bij goedkeuring van een wettekstGa naar voetnoot2. T. benadrukt vooral de rol die het Hooggerechtshof speelt in het onderzoek naar de conformiteit van een wet met de grondwet, die overigens zelf kan worden geamendeerd. Kortom, politieke gelijkheid schept als het ware een vrijheidsillusie voor het volk, terwijl een bekwame elite het land zal besturen. Met de industrialisatiegolf die de jonge VS weldra overspoelt, worden de gelijkheid van gelegenheid en de politieke vrijheid in de Amerikaanse samenleving bedreigd. De vrijheid van enkele grootindustriëlen tast de economische gelijkheid van de massa aan. Deze ‘industriële aristocratie’ is ‘de meest wrede die ooit op aarde te zien is geweest’ (558): de arbeidsverdeling en de kapitaalaccumulatie degraderen de burger tot een slaaf die alleen nog in zijn werkplaats thuishoort. Hoe kan de vrijheid van het individu worden hersteld? T. schijnt te antwoorden: door vernietiging van het kapitalistische klassensysteem. Onder de indruk van het dynamisme dat de Amerikaanse samenleving kenmerkt, stelt hij gelijkheid van gelegenheid gelijk met de economische, sociale en politieke bewegingsvrijheid die de arbeider in staat stelt voortdurend zijn positie te verbeteren. In de oude Europese aristocratie is de meester-knecht-relatie doorslaggevend, zowel in de familie, in de bestuursorganen van de staat als op de werkplaats. De Amerikanen daarentegen hoeven niet met elkaar te rivaliseren om een regeringsfunctie te krijgen (er is nagenoeg geen centrale overheid). De Amerikaanse samenleving lijkt veeleer een ‘reusachtige handelsonderne- | |
[pagina 114]
| |
uring’ die alleen op winst uit is. De Amerikaan blijft niet immobiel en geen enkele wet verbiedt hem van werk- en woonplaats te veranderen wanneer hij dat wenstGa naar voetnoot3. | |
Gelijkheid van resultaatIn het vóór-revolutionaire Europa hield de aristocratie de ongelijkheid tussen de burgers kunstmatig in stand; in de democratie bestaat volgens Tocqueville een tendens alle ‘natuurlijke’, ‘door God gecreëerde’, ongelijkheid op te heffen. Er moet m.a.w. ‘gelijkheid van resultaat’ komen, voor T. synoniem voor socialisme. Dat leidt echter tot geweld, staatsinterventie en maakt de burger ultra-materialistisch: ‘Op het moment dat het socialisme de kop opsteekt, moet men het regime de beschikking geven over het zwaard,... welzijn koopt men niet door opgave van vrijheid en menselijke waardigheid’Ga naar voetnoot4. De overheid moet de welvaart beter verdelen, dat vindt ook T., maar het volk dient voorlopig tevreden te zijn met de nederige positie die het in de economische maatschappij bekleedt (Marcel, 259). Van diezelfde anti-socialistische (of anti-sociale?) houding getuigen ook Tocquevilles latere parlementaire werkzaamheden in het post-revolutionaire Frankrijk. Hij verzet zich niet alleen tegen de proclamatie van het recht op arbeid en de oprichting van een werkloosheidsfonds, maar zelfs tegen het verbod op kinderarbeid: dat zou de vrijheid van het individu beperken. Pas veel later beseft deze aristocraat dat de arbeiders meer bescherming nodig hebben dan de andere klassen, wat ‘helaas’ zal leiden tot meer staatsinterventie in het economisch leven (Marcel, 137). En hij realiseert zich ook dat alleen omwille van bijzondere omstandigheden in de VS het principe van de ‘gelijkheid van gelegenheid’ volstaat om iedere burger een behoorlijk levensminimum te garanderen. In Europa daarentegen is er geen gelijkheid aan de basis, en dat leidt tot een meedogenloze concurrentiestrijd voor schaarse werkgelegenheid en goederen. Uiteindelijk gaat voor T. ‘gelijkheid van gelegenheid’ dus niet ver genoeg, maar ‘gelijkheid van resultaat’ leidt tot collectivisme. In een democratie is een revolutie volgens T. heel onwaarschijnlijk. De geest van de tijd gaat in tegen het ontstaan van revolutionaire idealen en een volksmenner zou in normale omstandigheden weinig gehoor vinden. | |
[pagina 115]
| |
Door opvoeding en ervaring houden de mensen er stabiele denkbeelden op na en de talrijke middenklasse is te zeer op bezit en rijkdom belust om deze door een revolutie in gevaar te laten komen. Niet alleen komt er dus geen revolutie; erger nog, de samenleving zal een punt bereiken waar ze geen creatieve oplossingen meer kan bedenken voor nieuwe problemen (634-645). Vraag blijft natuurlijk of Tocquevilles politieke praxis er niet toe leidt dat niet-kapitaalbezitters uit het maatschappelijk-economisch systeem worden gestoten, zodat revolutionaire tendensen uiteindelijk toch een voedingsbodem krijgen. | |
Vrijheid‘Ik denk dat ik in alle tijden van de vrijheid zou hebben gehouden, maar in het huidige tijdperk ben ik geneigd ze te aanbidden’ (695). Van de individuele politieke vrijheid is T. een enthousiast verdediger. Worden persoonlijke rechten verkracht, dan wordt de moraal van de natie aangetast en de democratische structuur van de samenleving bedreigd. Al zegt hij het niet met zoveel woorden, T. bewondert de Amerikaanse ‘Bill of Rights’, de individuele vrijheden geformuleerd in de eerste tien amendementen van de grondwet, die betrekking hebben op godsdienstuitoefening, pers, meningsuiting, vergadering, wapendracht, indiening van petities bij de overheid en rechtspraak. Omdat hij het principe van de ‘gelijkheid van resultaat’ afwijst, kant hij zich logischerwijze ook tegen de toekenning van (te veel) sociale rechten. Pas een eeuw na T.'s bezoek aan de VS zullen daar, op zeer bescheiden schaal, enkele rechten van ‘collectivistisch’ gehalte afgekondigd worden, nl. op het moment dat een wereldwijde crisis het kapitalisme als economisch systeem op de helling zet. In tegenstelling met de Sovjetunie worden deze sociale rechten in de VS echter niet grondwettelijk gewaarborgd. In een democratische samenleving bedreigt het gelijkheidsstreven de vrijheid, want het maakt de mens individualistisch, materialistisch en egoïstisch. Individualisme betekent, positief, dat de mens er een eigen mening op nahoudt die hem in staat stelt het keurslijf van traditie en onwetendheid te doorbreken dat hem eeuwenlang gevangen heeft gehouden. Maar negatief betekent het dat hij zich terugtrekt in zijn familiale en privé-sfeer en zich niet langer bekommert om het staatsbestuur. ‘De individualist richt een kleine samenleving voor zichzelf op’ (506), hij weigert zijn politieke vrijheid uit te oefenen. In handel en industrie streeft de democratische mens materialistische doelstellingen na: rijkdom is nog het enige wat | |
[pagina 116]
| |
hem van de massa onderscheidt. De dominerende nationale karaktertrek wordt dus utilitaristische hebzucht. Maar hoe levendiger deze passie, des te regelmatiger het gedragspatroon (615). Dat verklaart het tegelijk opwindend en monotoon karakter van de Amerikaanse maatschappij. Accumulatie ligt ten grondslag aan alle handelingen van de individualist. Omdat hij zich aan de heilzame invloed van de samenleving onttrokken heeft, wordt hij gemakkelijk een egoïst die de anderen uitsluitend als concurrenten beschouwt. In zulke omstandigheden is het niet onwaarschijnlijk dat de moderne mens een beroep doet op de staat of op een sterke man teneinde de orde te handhaven; indirect doet hij dus weer afstand van zijn politieke vrijheid. De staatsmacht vormt uiteindelijk nog de enige integratieve kracht in een door individualistische, materialistische en egoïstische tendensen geperverteerde en uit elkaar vallende samenleving. ‘Ik geloof in het belang van de handhaving van de openbare orde. Niettemin wens ik erop te wijzen dat een autoritair regime steeds is ontstaan doordat iemand de rust wilde herstellen... Een volk dat zijn regering alleen de handhaving van de orde oplegt bezit reeds in het diepste van zijn wezen de mentaliteit van een slaaf’ (540). | |
Het despotisme van de staatTocquevilles opvattingen m.b.t. het moderne despotisme maken een evolutie door. In zijn eerste boek steunt hij vooral op zijn Amerikaanse ervaring, in het tweede vormen de gebeurtenissen in Frankrijk het referentiekader. In de VS valt hem de ‘tirannie van de meerderheid’ op, die zich zowel in het wetgevend orgaan van de deelstaten als in de publieke opinie manifesteert (246-261)Ga naar voetnoot5. Zeker, de Amerikaan kan er een andere mening op nahouden dan de officiële, maar dan wordt hij door de samenleving uitgestoten. Politici vertellen daarom wat de massa graag hoort, met als gevolg dat alleen nog onbekwamen deelnemen aan 's lands bestuur. Tocquevilles opvatting over de democratie is dus in wezen conservatief: de massa zal niet te veel maar te weinig vrijheid voor zich opeisen, of: anarchie is minder te vrezen dan despotisme. In het tweede boek verlegt T. de klemtoon van de tirannie van de meerderheid naar die van een minderheid. In een democratie bestaat nl. altijd het gevaar dat de burger apa- | |
[pagina 117]
| |
thisch wordt. Hij mag om de x jaar zijn stem uitbrengen, maar hij heeft steeds minder vrijheid om over zijn persoonlijke levenswijze te beslissenGa naar voetnoot6. Het door T. geschetste beeld vertoont een treffende overeenkomst met onze hedendaagse welvaartsmaatschappij van ongebreidelde consumptieen sensatiezucht, waarin burgers met elkaar alleen nog functionele relaties onderhouden en voor alles en nog wat een beroep doen op de staat: ‘Ik zie een massa alleen belust op banaal amusement... Voor de democratische mens bestaat de mensheid alleen nog uit zijn eigen kinderen en zijn persoonlijke vrienden... Over deze massa mensen waakt een reusachtige beschermende macht, absolutistisch, vriendelijk en bekommerd om hun lot. Niet als een vader die zijn kinderen opvoedt tot volwassenheid, maar die hen integendeel hun hele leven lang als kinderen beschouwt en de lasten verlicht door te denken in hun plaats... Zij organiseert de samenleving zodanig dat zelfs de verstandigsten en de creatiefsten in de menigte niet langer opvallen’ (691-692). Kortom: een ‘Brave New World’-maatschappij, waarin nog wel enkele symbolen van vrijheid bestaan, maar waar de burger vrijheid heeft ingeruild voor gelijkheid en veiligheidGa naar voetnoot7. | |
Tegengewichten in de democratische samenlevingHoe kan men beletten dat alleen het verdrukkend staatsapparaat nog een tegengewicht kan vormen voor de desintegrerende tendensen in een democratische maatschappij? Zeden en instellingen kunnen volgens Tocqueville het politieke evenwicht herstellen. Tot de zeden die de vrijheid in de Amerikaanse maatschappij waarborgen, behoren verlicht eigenbelang, patriottisme en godsdienstbeleving. Verlicht eigenbelang. In tegenstelling tot Montesquieu gelooft T. niet dat de mensen uitsluitend deugdzaam horen te handelen, méér nog: diegenen die tijdens het Ancien Régime zo redeneerden, geloofden zelf niet in hun principes: ‘Ik zie rondom mij niets dan mensen die willen bewijzen dat het nuttige nooit verkeerd is. Wil niemand het publiek duidelijk maken dat het goede ook nuttig kan zijn?’ (527). M.a.w. T. belijdt een soort collectief utilitarisme, zoals dat ongeveer door Kant in diens drie zgn. categorische | |
[pagina 118]
| |
imperatieven werd verwoordGa naar voetnoot8; de Amerikaan gehoorzaamt aan wetten omdat zij de uitdrukking vormen van de normen opleggende volkswil. De doctrine van het verlicht eigenbelang houdt nauw verband met het Amerikaanse patriottisme: ‘De democratische instellingen maken dat de burger zich trots gaat voelen op de prestaties van zijn land en van zichzelf’ (569). Zoals de democratische mens zich wil onderscheiden van zijn gelijken, zo streeft de democratische staat ernaar zich te differentiëren van de rest van de wereld. Zo ontstaat een eigenzinnige vaderlandsliefde. Men kan geen hatelijker en grootsprakerig patriottisme bedenken dan het Amerikaanse. Zelfs bewonderaars raken erdoor geïrriteerd’ (612). Het houdt verband met de eerbied voor de individuele vrijheid en met de benijdenswaardige positie die het land zich heeft verworven op mundiaal vlak en die meteen de beste waarborg biedt voor het succes van de commerciële activiteiten van de burger. Ook de godsdienstbeleving vloeit voort uit de doctrine van het eigenbelang. In zijn aardse bestaan is de Amerikaan er reeds aan gewend zijn passies in toom te houden, hij weet dat hij daar zelf het meeste voordeel bij heeft. Het kost hem dan ook weinig bijkomende moeite dit te doen met het oog op een beloning in het hiernamaals. Aangezien de religie dienst doet als tegengewicht voor individualisme en materialisme, moeten godsdienstige leiders de massa alleen onderrichten over de algemene betrekkingen tussen God en de mens en tussen de mensen onderling (442-449). ‘Niets maakt mij droeviger’, schrijft T., ‘dan de vaststelling dat enerzijds mensen zich groeperen die vasthouden aan moreel gedrag, orde en godsdienstijver, anderzijds diegenen die houden van vrijheid en gelijkheid’ (Mayer, 51). Zelf wil hij dit alles met elkaar verzoenen, zonder een oordeel te vellen over de waarde van de democratische moraal. Verlicht eigenbelang, patriottisme en godsdienst dienen als sociaal integratieve krachten voor de samenleving, meer omwille van hun nut dan omwille van hun ethisch karakter. De cultuur die een democratisch maatschappijmodel moet inspireren, blijft levenloos indien zij niet in instellingen wordt verwerkelijkt. Allereerst pleit T. daarom voor lokaal zelfbestuur, zoals hij dat in de VS aan het werk heeft gezien. Burgers raken gewend met elkaar samen te werken, politici moeten hun egoïsme verbergen, zodat ze onbewust een zeker | |
[pagina 119]
| |
plichtsbewustzijn ontwikkelen; bovendien vormt het zelfbestuur ‘een verborgen rif dat de vloed van de volkswil tegenhoudt of verspreidt’ (263). Verder pleit T. voor een onafhankelijke rechterlijke macht; juristen en burgers-juryleden vervullen een belangrijke ‘remmende’ functie in het democratisch rechtsbestel; staatsambtenaren dienen door gewone rechtbanken ter verantwoording te worden geroepen. Ook het Amerikaanse verenigingsleven maakt op T. diepe indruk; aangezien zij politieke partijen mogen oprichten, leren de Amerikanen de kunst van het organiseren en zij creëren daarom allerhande economische en culturele groeperingen die verantwoordelijk zijn voor de welvaart in de samenleving (520-524). Van wezenlijk belang in dit gedecentraliseerd bestuurde land is het bestaan van talrijke onafhankelijke nieuwsmedia. De scheiding van kerk en staat volgt logisch uit Tocquevilles opvattingen over de rol van de godsdienst in de democratie. Samengevat: Tocqueville wenst dat niet alleen in de politieke maar ook in de burgerlijke samenleving een intern controlesysteem wordt ingebouwd (‘checks and balances’) dat ervoor moet zorgen dat de persoonlijke levenssfeer niet wordt gescheiden van het sociaal-politiek kader van de democratie. | |
Vrijheid en gelijkheid in onze ingewikkelde maatschappijTocqueville bestempelt zichzelf als een nieuw soort liberaal: in hart en nieren aristocraat, democraat omdat de rede het voorschrijftGa naar voetnoot9. Zijn tijdgenoten roept hij op zich niet langer te verzetten tegen de komst van de politieke gelijkheid, eigen aan een nieuw tijdperk van westerse beschaving: dat verzet heeft niet alleen weinig zin, maar het is koren op de molen van diegenen die zogenaamd in het belang van het volk willen regeren, maar feitelijk alleen hun eigenbelang nastreven. Ook te veel democratie verwerpt T.: ‘gelijkheid van resultaat’ bedreigt het eigendomsrecht, en het socialisme, dat de verscheidenheid van land en volk ontkent, kan in zijn consequentie tot utilitaristische anarchie leiden. De auteur van De la démocratie en Amérique gelooft in een samenleving waar zowel politieke als economische gelijkheid van gelegenheid bestaan, maar waar de burger ‘de weinige persoonlijke vrijheid’ die hem nog wordt gegund mag behouden (701). | |
[pagina 120]
| |
Aan de hand van de volgende slotconclusies vragen we ons af wat in onze hedendaagse maatschappij van dit ideaal is overgebleven? 1. In het besluit van zijn eerste boek voorspelt Tocqueville dat de toekomst van de wereld bepaald zal worden door twee staten, de VS en Rusland, die elk met een politieke ideologie voor ogen hun territorium gaandeweg zullen uitbreiden. ‘Waar de eersten ruimte geven aan het privé-initiatief en het gezond verstand van het individu, concentreert de tweede alle macht in de handen van één man’ (431). Inderdaad schijnen de twee hedendaagse supermogendheden de antinomie te weerspiegelen die in Tocquevilles analyse centraal staat: republikeinse versus despotische democratie, vrijheid versus gelijkheid. Met de revolutie van 1776 stelden de VS zich ten doel de persoonlijke vrijheid te beschermen van diegenen die de Europese tirannie waren ontvlucht en deze vrijheid kreeg na verloop van tijd, zij het niet zonder moeite, de dimensie van politieke gelijkheid. Met recht kan men de VS daarom beschouwen als de eerste vrije marktsamenleving ter wereld, met een onafhankelijkheidsverklaring waarin het streven naar materieel geluk centraal staat. Dank zij de economische vrijheid die het privé-initiatief kreeg, kon het land zich ontwikkelen van een rurale maatschappij tot de machtigste technologische supermacht aller tijden. In Rusland daarentegen ontstond een socialistische samenleving die te allen prijze economische gelijkheid wilde invoeren in een maatschappij van traditioneel-feodale en agrarische oorsprong. Politieke vrijheid is hier nog altijd een overbodige luxe en in alle zgn. volksdemocratieën wordt iedere vorm van vrije meningsuiting krachtig onderdrukt. Meer dan ooit staan in ons tijdperk van nucleaire overbewapening de ‘vrije’ samenleving van de Tocqueville en de ‘gelijke’ van Marx dus tegenover elkaar. Meer dan ooit moet elke kleine natie, zoals T. voorspelde (661), zich aan de zijde van één van deze groten scharen. Men kan er ook op wijzen dat in de Westeuropese samenleving méér gelijkheid werd gerealiseerd dan T. oorspronkelijk voor mogelijk hield, terwijl, mutatis mutandis, hetzelfde niet kan worden beweerd van de vrijheid in een communistische maatschappij: ‘De democratische mens verkiest een toestand van gelijkheid in slavernij boven een van vrijheid in een aristocratisch milieu’ (506). 2. Zozeer is T. gehecht aan de waarde van de persoonlijke vrijheid dat hij bereid is de nationale soevereiniteit ervoor prijs te geven. Ter illustratie van dit idee vergelijkt hij de regering van een land met een jury in een internationaal tribunaal dat de wereldbevolking vertegenwoordigt. De jury spreekt voor de nationale samenleving en mag dus niet meer bevoegdheid bezitten dan die samenleving zelf: ‘Wanneer ik weiger aan een onrechtvaardige wet te gehoorzamen, dan ontken ik niet het recht van de meerder- | |
[pagina 121]
| |
heid bevelen te geven, alleen doe ik niet langer een beroep op de soevereiniteit van mijn volk, wel op die van de mensheid als zodanig’ (251). Men kan betreuren dat 150 jaar later dergelijke internationale instellingen (nog) niet over het nodige gezag beschikken, zodat iedere wereldburger nog steeds niet zijn deel kan opeisen van de vrijheid en vooral van de economische gelijkheid die sommigen wel en anderen niet ter beschikking staan. 3. Niettegenstaande Tocquevilles theorie minder wetenschappelijk uitgebouwd is dan die van Marx, beantwoordt het toekomstbeeld dat de Franse socioloog van onze maatschappij schetst, beter aan de hedendaagse realiteit dan dat van zijn Duitse tijdgenoot. In onze samenleving speelt de staat inderdaad een eersteplansrol, o.a. als bemiddelaar tussen sociale groepen, als diegene die beslastingen heft en de opbrengsten ervan verdeelt, als werkverschaffer, als hoofd van het leger, als instantie die ondernemingen, theaters, ja zelfs nieuwsmedia in stand houdt. Kan het ook anders in een kapitalistische maatschappij? De instellingen, waarvan T. vermoedde dat ze een constructieve invloed zouden uitoefenen op de democratische structuur van de samenleving, hebben die functie slechts gedeeltelijk vervuld, zelfs in zijn modelnatie, de VS. De uitbouw van de Welfare State heeft er b.v. voor gezorgd dat de federale regering zich meer macht ging toeëigenen, wat vanzelfsprekend gebeurde ten koste van het lokaal zelfbestuur. Weliswaar bestaan er in de VS nog steeds talrijke verenigingen, maar in hoeverre vormen zij nog een ernstig tegenwicht voor het vervreemdingseffect - centraal in de Marxistische analyse - dat veroorzaakt wordt door de scheiding tussen mens en produkt en tussen mens en medemens? Ook in de nieuwsmedia grijpt een concentratiebeweging plaats die de persvrijheid in het gedrang brengt, terwijl het jury-systeem, waarvan T. zoveel heil verwachtte omdat het een democratische mentaliteit aankweekte, (in het burgerlijk proces) meer en meer in onbruik geraakt. Omdat de president gaandeweg te veel gezag naar zich heeft toegehaald ten nadele van het Congres (wat T. overigens voorspelde), en de rechterlijke macht ten gevolge van de steeds groter wordende complexiteit van het maatschappelijk leven, haar werk nauwelijks aankan, staat ook de werking van het ‘checks and balances’-mechanisme onder zware druk. De acties van groepen als de Moral Majority ondergraven zelfs het principe van de scheiding van kerk en staat. Anderzijds schijnt de Amerikaanse maatschappij nog altijd over een ingebouwd ‘feed back’-mechanisme te beschikken dat haar in staat stelt steeds nieuwe oplossingen voor nieuwe problemen te bedenken. Meer dan ooit bepalen nl. de door T. geprezen zeden - eigenbelang, vaderlandsliefde en godsdienstzin - het Amerikaanse levenspatroon dat een synthese zoekt tus- | |
[pagina 122]
| |
sen vrijheid en gelijkheid. Kan hetzelfde worden gezegd van West-Europa? Op het oude continent bestaat een reeks naties waarvan de democratische structuren zelf, zowel door extreem-links als -rechts ter discussie worden gesteld. Werkloosheid gekoppeld aan industrieel verval, terrorisme en onverdraagzaamheid, politieke besluiteloosheid, regionaal streven naar autonomie, de afhankelijkheid van de VS, de mislukking van het Europese integratieproces... het zijn allemaal fenomenen die wijzen op een ‘zedenverwildering’ en verspilling van krachten die in de VS niet voorkomen. Kortom, wij geloven dat Tocquevilles theorie haar actualiteitswaarde behoudt, maar misschien meer voor West-Europa dan voor de VS. Vergeten we echter ook niet dat T. steeds heeft geloofd in een soort van goddelijke opdracht die democratische naties dienden te vervullen en bovendien bleef hij relatief optimistisch. ‘Het hangt van de naties van onze tijd zelf af of de realisatie van het gelijkheidsideaal zal leiden tot lijfeigenschap of vrijheid, tot kennis of barbarij, tot voorspoed of ellende’, zo besluit T. zijn ‘magnum opus’ (705). |
|